In 2014 verscheen Elias Canetti, Das Buch gegen den Tod. Een boek dat
door anderen werd samengesteld, Canetti was immers twintig jaar daarvoor op
89jarige leeftijd overleden. Het boek, waarvan onlangs een Nederlandse
vertaling verscheen, bestaat, een dikke driehonderd pagina’s lang, uit
chronologisch geordende aantekeningen die allemaal over de dood gaan, geplukt
uit door Canetti zelf samengestelde bundels met aforisme-achtige notities en
uit zijn nagelaten geschriften. De auteur heeft meer dan eens overwogen zelf
een ‘boek tegen de dood’ samen te stellen, maar het is er nooit van gekomen.
Die ‘taak’ hebben bevriende bewonderaars en kenners dus van hem overgenomen.
Het
werk van Canetti is voor mij een onuitputtelijke, ja, onmisbare bron van
bezinning en inspiratie. Het verschijnen van Das Buch gegen den Tod heb ik dan ook toegejuicht, niet in de
laatste plaats vanwege de erin opgenomen nooit elders gepubliceerde
aantekeningen. Toch zit er iets scheef aan of in de uitgave – en misschien
heeft dat wel alles te maken met het feit dat Canetti nooit tot de praktische uitvoering
is overgegaan om zelf zo’n boek in elkaar te zetten.
Dat
waar ik op doel wordt duidelijk wanneer je de uit bestaande bundels geplukte notities
terugplaatst en -leest in hun oorspronkelijke context.
Zo
staan er op bladzijde 18 van Das Buch
gegen den Tod drie notities uit Elias Canetti, Die Fliegenpein (1992) onder elkaar:
–
Er hoffte, von Gott unbemerkt, lange zu leben.
–
Du hast Angst vor allem, was nach dem Tod nicht
kommt.
–
Der Geizige wird am schwersten unsterblich.
De eerste twee frasen zijn op zich indringend.
De derde is veeleer nevelig. Maar de context zorgt voor meer helderheid. Hier
een, op zich in principe weer willekeurig fragment uit Die Fliegenpein, van de bladzijden 8 en 9:
(…)
– In die
indischen Religionen allein ist der Ekel vor der Wiederholung eingegangen, nach
unsagbaren Exzessen der Wiederholung, wie sie kein anderes Volk kent.
– Er hoffte,
von Gott unbemerkt, lange zu leben.
– Die
Menschen lieben einen Dichter nur, weil er mit der Zeit verschwenderisch
umgeht. Sobald er damit zu sparen beginnt, behandeln sie ihn wier jeden
anderen.
– Du hast
Angst vor allem, was nach dem Tod nicht
kommt.
– Ihr
zuliebe preβte er sein
Herz wie eine Zitrone aus. Aber es gewann sie der andere, der den Zucker dazu
sprach.
– Er ist so
konziliant, daβ er vergiβt, mit wem er gestern verhandelt hat.
– Oft wird
ihm der eigene Schatten zu schwer.
– Die
Löchern des Wissens wandern.
– Sie ist zu
kurz für ihre Habgier: nirgends langt sie hin.
– Der
Geizige wird am schwersten unsterblich.
– Unter den
Toten finden sich auch die Tiere, die nicht gefressen wurden.
– Die Tiere
in unserem Denken müssen wieder mächtig werden, wie in der Zeit vor ihrer
Unterwerfung.
(…)
Niet alleen wordt door de sprong vanaf het
voorafgaande die derde notitie betekenisvoller, ook de eerste twee
gebloemleesde opmerkingen gedijen nu als in een weide, krijgen lucht, uitzicht,
hebben leven om zich heen.
In
Canetti’s boeken vormt de dood een terugkerend ingrediënt van de cocktail ‘Lebensbejahung’. Das Buch gegen den Tod mist echter node de mixende barkeeper.
Of, met andere woorden: Das Buch gegen
den Tod bestaat uit louter citaten, Elias Canetti’s eigen boeken
daarentegen bestaan uit allesbehalve citaten. En ‘een hooiwagen vol citaten is een mestkar
vol citaten’, zoals een vriend me, toevallig of niet, zojuist over iets en
iemand heel anders schreef. Ach, een mestkar is Das Buch nu ook weer niet, maar wel een veel te zwaar en eenzijdig
beladen wagen.