(…)
Er hing een rare, onbestemde stemming in de
lucht. De mensen leken nu eens nog hectischer, dan juist weer kalmer dan
gewoonlijk, gelaten soms of zelfs aangeslagen, waarbij de stemming van het ene
moment op het andere weer kon omslaan, zoals een kadaver volkomen rustig ergens
in een landelijke ambiance kon liggen om opeens in een gonzende zwarte wolk te
veranderen, en omgekeerd.
Begon
ik de hele wereld zo gauw al anders te zien? Was het zo simpel? Dat zou fijn
zijn.
Alle
kranten in de stationskiosk hadden grote vette koppen, zelfs de Frankfurter
Allgemeine. Ik moest me bedwingen om geen exemplaar te kopen en nog even
naar de laatste stand van de koersen te gluren. Juist dat zou me als
allereerste niets meer moeten interesseren!
Volk
dromde voor televisieschermen en maakte zich prompt weer rap uit de voeten.
Ik
dumpte mijn koffertje en kleedde me om op een stationstoilet. Er zou vast gauw
iemand gebruik maken van mijn achtergelaten Hugo Boss-pak.
Op
de luchthaven werd overal nerveus gehandeld, gehold en geschreeuwd. Had ik daar
zelf ook altijd aan mee gedaan? Ik kon het me amper voorstellen. Handgemeen
zelfs her en der!
Maar
op de een of andere manier werkte het aanstekelijk. Ik voelde me zelf ook
driftig worden. Ik grauwde naar iemand, liet iemand anders mijn tanden zien en
had zin om weer iemand anders naar de keel te vliegen. En slechts dankzij een
rabiaatheid die ik niet van mezelf kende, lukte het me op het nippertje om een
stoel te bemachtigen op een acute vlucht naar een Portugalachtig land.
‘Portugalachtig’
omdat het, gezien het grote aantal uren vliegen, Portugal zelf niet kon zijn,
tenzij het Iberisch schiereiland of een part ervan in Nacht und Nebel
een zelfstandige, dwarse aardschol was geworden die zich ver de Atlantische
Oceaan in had geschoven, wel tot aan de Azoren, als die ten gevolge daarvan nog
zouden bestaan.
Meteen
na de algehele deboarding zakte het vliegtuig scheef. Het zag het er als
neergestort uit, terwijl het nog leek na te zoemen, alsof zijn organische
ontbinding had ingezet, net als bij de harmonicabus trouwens, die als met een
zucht bezweek zo gauw de crew en alle passagiers de aankomsthal hadden bereikt.
(…)
***
(…)
Onwillekeurig keek ik zo nu en dan met een
schuin oog naar de bewegende beelden op de zwijgende televisie.
Er
was zoals altijd gebombardeerd, er lagen maar weer eens ergens gebouwen in
puin, woningen, kantoren, een ziekenhuis. Ik meende op een gegeven moment de Eiserner Steg te herkennen. Het staal
was helemaal verwrongen, en van de Commerzbank Tower en de andere kantoortorens
die op de achtergrond de Mainhattan-skyline hadden gevormd, was niet veel meer
over. Maar het was toch onmiskenbaar die ene voetgangersbrug waarover ik nog
onlangs van de ene Mainoever naar de andere was gelopen.
Of
waren het opnames uit de laatste winter van de Tweede Wereldoorlog geweest?
(…)
***
(…)
Het voordeel van vroeg gaan slapen was dat je
ook weer vroeg kon opstaan. Ik zat dan ook als eerste aan het ontbijt. Maar
tevens als laatste.
De
waard kon een gaap niet onderdrukken toen hij het blad met koffie, een kom melk
en een paar hompen brood plus wat beleg voor me neerzette.
(…)
De stomme televisiebeelden leken dezelfde als
die van de vorige avond. Maar toen ik met een halve blik nog eens omhoog keek,
zag ik luchtopnames van een stad met een soortgelijke structuur als die van
Amsterdam. Dus met een ruwweg vergelijkbare gordel van grachten of kanalen.
Daardoor lukte het me ook, weliswaar met moeite, om de erop volgende beelden te
herkennen als die van de Prinsengracht ter hoogte van de Westerkerk, maar
zonder toren en kerkdak, en van de Amstel bij de Blauwbrug, maar zonder
Blauwbrug en met een uitloper, een soort grillige plas of een volgelopen krater
op de plek waar de Stopera had gestaan.
De
koffie stonk en was niet te zuipen. Die liet ik dus koud staan. Het brood at ik
met lange tanden, na de varkensworst en de schapenkaas te hebben verorberd, en
de melkkom te hebben uitgelikt.
En
als ik me niet vergiste was van het Rijksmuseum de onderdoorgang te herkennen,
hoewel die in een onbegaanbare tussendoorgang was veranderd, niet alleen
vanwege de rook. Of was het stof?
Maar
het kon ook het Centraal Station zijn geweest.
‘Lang niet alle honden in het dorp hebben dus
doorgesneden stembanden,’ zei ik tegen de waard toen ik de rekening had voldaan
– met mijn Breitling, omdat ik mijn portefeuille zo gauw niet meer wist te
vinden – en op het punt stond de deur uit te gaan.
Hij
had mijn vraag blijkbaar verkeerd begrepen, want hij antwoordde knikkend en,
met een intonatie van instemming, met een ‘Ja, alle.’
Onwillekeurig
wierp ik een laatste blik op het televisiescherm, maar dat had besloten alleen
nog een ondermaatse, want roetige imitatie van gesneeuw te vertonen.
_____