Wanneer ik in Nice ben, bezoek ik
steevast het Musée des Beaux-Arts vanwege de fraaie schilderijen van Raoul Dufy
aldaar. Het museum is de geboorteplek voor mijn appreciatie van het werk van
Dufy. Heel lang heb ik dat werk (gereproduceerd in boeken en in musea in
bijvoorbeeld Parijs) bij wijze van spreken hoogstens vanuit een ooghoek bekeken
en het daarbij als vrijblijvend decoratief links laten liggen. Ik vermoed dat
het onder meer met mijn indrukken en beleving van de stad Nice te maken had,
toen ik daar voor het eerst kwam, en dus ook voor het eerst de Dufy’s in dat museum
zag, dat ik niet zozeer een schok ervoer (zoals dat schijnt te moeten gebeuren
met ‘ontdekkingen’), alswel vervuld werd door en deel uitmaakte van een
soort warm, transparant inzicht. Vanaf dat moment, een ervaring van durée, wist en weet ik dat Dufy me iets
te vertellen heeft.
Toen ik zo’n
maand geleden weer Nice bezocht, was het dan ook een teleurstelling te moeten
vaststellen dat de Dufy’s uit de collectie van het Musée des Beaux-Arts
tijdelijk hadden moeten wijken voor een gelegenheidstentoonstelling en ik het
er dus moest doen met een Dufyblik door de vensters op de palmboomkronen met
daarachter het blauwe ‘dak’ van de Middellandse zee.
Het Singermuseum in Laren biedt
momenteel een sympathieke Dufytentoonstelling. Ik had stil gehoopt dat ook de
werken uit Nice, vanwege de omstandigheden daar, de reis naar Het Gooi hadden
mogen maken. Helaas. En echt veel andere ‘topstukken’ zijn in Laren evenmin te
zien, maar wat er hangt is goed en zeer de moeite waard, en het liet me opnieuw
zien wat Dufy is: een verteller van het zien.
‘Allereerst is er altijd allereerst
de kleur. Dan komt vorm.’
Zo begint iedere
Dufyvertelling.
‘Daar is het
blauw, hier groen, en daar ook, in het midden, dit gebied, paars…’
En dan: ‘Kijk,
hier staat een stoel, zo eentje met van… deze armleggers…, zie je? Net als die
er naast, of die er wat schuin tegenover staat, op deze manier, hier, zie je
hem, zie je me hem voor je zien? Naast dat groene tafeltje met het… r-o-n-d-e blad.
Een vaas erop, ja, met bloemen weer daarin, kijk eens wat een bloemen, zeg! Zo,
en zo, en zo… En nog maar een! En er staat, schuin, een bank, met latten, met latten…
Tussen rug en zitting, dat is gras, gras, gras. Je ziet het ook weer boven de
rug van de bank, kijk maar, ik laat het je zien, zie je het al? Oké. Op de grond
ervoor dan, daar, hier, dat, zo, dit zijn, ja, precies, bladeren, vergeelde
bladeren, van een boom gevallen, lijkt me, maar het is nog geen herfst, hoor, laat
staan winter, zie je? Voor de gevel verderop, wacht, ik laat hem je zien, deze
dus, van een huis, met een trap, stenen trap, leuning, gietijzer, ja, dat zie
je goed, ramen, zulke, hangen groene bladeren, bladeren van een, van die zelfde
boom…, we staan er eigenlijk gewoon onder, in de schaduw ervan…’
Enzovoort. En
dat natuurlijk niet in deze volgorde, want terwijl een schrijver zijn lezer
noodgedwongen van het begin naar het einde van een regel, een alinea, een
hoodstuk, een boek moet leiden, in de hoop ondanks de lineariteit iets van durée te bewerkstelligen, kan Dufy zijn
kijkvertelling eigenlijk overal beginnen en vervolgen waar hij wil.
‘Eerst Blauw. Nog meer blauw. Roze. Oker. Blauw, dat
is de muur vooral. Met het raam dat openstaat, de vleugels ervan zo naar
binnen, en door een raam kun je natuurlijk kijken, zien wat erachter en wat er
achter die blauwe muur is, een straat met huizen, zie, kijk, met van die
dakkapellen, ja meerdere geledingen, verdiepingen, onder de dakrand, met, hier
ramen, ramen, ramen ertussen. Ook lucht, hemel, dat andere blauw, dat heb je
goed gezien, ja. O, wat links van de blauwe muur is, dat roze en dat oker? Er
staat een deur open, zo eentje, zie je? De andere kant op dan de twee
raamvleugels, waardoor je op een soort gangetje komt, kijk, met een tapijtje op
de vloer, en aan de andere kant staat ook en deur open, nu weer deze kant op,…
Nee, die muur is niet egaal roze, maar met een be…, ik laat het je even zien,
een behang met bloemmotieven, snap je wat er te zien is? In dat andere vertrek…’
Enzovoort.
Het is uiteraard niet in woorden te
vatten, dit vertellen van het zien. Maar voortdurend vraagt de schilder om weer
naar iets anders te kijken in wat hij met je aan het bekijken is, waardoor het
voortdurend lijkt dat je alles vanuit een ooghoek ziet, zonder dat je iets van
dat alles links wilt laten liggen. En een tijdlang, als je zodoende met de
schilder hebt meegekeken, wordt alles, ook buiten zijn werk, Dufy, niet alleen
Nice, zelfs Laren.
NB De twee schilderijen hierboven maken geen deel uit van de
expositie in het Singermuseum.