In de mijn heten alle muren
schachten
Op de maan staan kasten
Waarin tandloze teckels de toekomst voorspellen
Ze voorspellen de toekomst van Wiel Kusters.
Dat zijn regels van de dichteres Delphine Lecompte.
Ze heeft het op haar heupen en in haar bol gekregen van de poëzie van Wiel
Kusters. ('Tegenwoordig ben ik geobsedeerd door Wiel Kusters. Ik dacht dat hij een dood genie was, maar hij leeft! Hij is een levend genie.')
Persoonlijk kan ik elke met oprecht respect gebrachte hommage aan het werk
en de persoon van Wiel Kusters alleen maar met instemming begroeten.
Desalniettemin vind ik dat literatuur geen onzin moet verkopen. En in
bovenstaande regels staat gewoon onzin. Daarbij doel ik niet op die kasten op
de maan, ook niet op het gegeven dat er in die kasten honden zitten en dat die
honden geen gebit hebben en gebitloos in die kasten, op de maan dus, de
toekomst van iemand voorspellen. Flauwekul vind ik het wel allemaal, maar
iedereen heeft het recht evidente flauwekul te schrijven, en wanneer een
bepaald slag dichters en dichteressen daar zijn hart aan kan ophalen en meent
er ziel en zaligheid in kwijt te kunnen, vind ik het allemaal best, evenals
wanneer bepaalde lezers of luisteraars erbij in katzwijm vallen, hoe weinig raadsels ook aan mij besteed zijn die me voor niets anders dan hun raadsel-zijn stellen.
Bij
die fantasietoestand op de maan kan ik me nog wel wat voorstellen. Maar bij de
eerste regel lukt me dat totaal niet. In de mijn heet geen enkele muur schacht.
Een schacht kan zelf wanden, desnoods ‘muren’ hebben.
Wanneer je in een
mijn een muur ‘schacht’ noemt, weet je of niet wat een muur is, of niet wat een
schacht is of ben je een beetje van lotje getikt.
Een schacht in een
mijn is een kokervormige toegang of uitgraving: ‘schachten vormen de
levensaders van de mijn, ze zijn nodig voor ventilatie, personenvervoer,
kolen-, stenen- en materialentransport, voor elektriciteit- en
persluchtverzorging van het totale ondergrondse bedrijf, voor de aanvoer van
water naar de verschillende ondergrondse afdelingen t.b.v. de stofbestrijding
en het afvoeren van mijnwater uit die afdelingen (omhoog pompen door de
schacht).’
Met andere woorden: je
kunt in een schacht afdalen, je kunt je erdoorheen bewegen, iets wat in een
muur onmogelijk is.
Op een site waarop van alles en nog wat wordt
gesignaleerd dat iets met poëzie te maken heeft, maakt een ‘weduwe van een
mijnwerker die 25 jaar in de mijn van Winterslag gewerkt heeft’ er een opmerking
over dat in een mijn schachten geen muren zijn.
De dichteres reageert als gestoken: ‘Dat maakt mij zo uitzinnig: de les gespeld te worden, op de vingers worden getikt!! Alsof ik mij in mijn gedichten moet houden aan verticale en horizontale constructies?!!?? Alsof ik niet gewoon tunnels mag graven en voorspellende gaven mag schenken aan irritante hondenrassen?!! Jezus!’
De dichteres reageert als gestoken: ‘Dat maakt mij zo uitzinnig: de les gespeld te worden, op de vingers worden getikt!! Alsof ik mij in mijn gedichten moet houden aan verticale en horizontale constructies?!!?? Alsof ik niet gewoon tunnels mag graven en voorspellende gaven mag schenken aan irritante hondenrassen?!! Jezus!’
De
weduwe probeert het daarop nog een keer uit te leggen, maar dat leidt bij de dichteres van
kwaad tot erger: ‘En dat jij mij verbiedt over de mijn te schrijven is
belachelijk! Stel je voor dat een entomoloog Jan Fabre zou verbieden met kevers
te werken?! Ongehoord.’
De
vergelijking met Fabre raakt in dit verband natuurlijk kant noch wal. En niemand,
ook de mijnwerkersweduwe niet, verbiedt Lecompte te schrijven over de mijnen,
en ook niet om te schijven dat daar alle muren schachten heten, net zo min als
dat iemand mij zou kunnen verbieden op te merken dat je dan of niet weet wat
een muur is, of niet wat een schacht is of dat je een beetje van lotje getikt bent.
Symptomatisch
is het intussen wel, deze heftig geëxclameerde verontwaardiging bij nuchtere
kritiek op een voor onaantastbaar gehouden, want door de schachten van het allerheiligste privé ondergrondse
opgeboerde expressieve associatieroes.
Waren ze dáár maar muren, zulke schachten.
Waren ze dáár maar muren, zulke schachten.