Zopas heeft de Verkenningscommissie Kunstvakken haar rapport gepubliceerd dat ze heeft geschreven in opdracht van de minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Deze commissie ‘adviseert over de vraag hoe de kunstvakken
als examenvakken in de bovenbouw havo en vwo in de toekomst op eenduidige wijze
verankerd kunnen worden.’
De titel van dit rapport luidt: De kunst van het nieuwe.
Die titel doet het ergste
vermoeden. De lectuur van het rapport bevestigt de juistheid van dit vermoeden
voorts volkomen.
Vóór de zogeheten Tweede Fase konden leerlingen op scholen
voor havo en vwo examen doen in een van de ‘kunstvakken’, zoals dat nu heet.
(Een ongelukkige benaming, maar nog altijd veruit te prefereren boven
‘expressievakken’.) Tekenen bijvoorbeeld. Het centraal examen was dan gericht
op kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing betreffende de gekozen discipline. Bij
het vak Muziek ging het over muziek en het was dus beeldende kunst wanneer je
voor Tekenen had gekozen. Wat de geschiedenis van de beeldende kunst betreft
omvatte de examenstof de kunstgeschiedenis vanaf circa 1000 na Chr. tot het toenmalige
heden.
Met de invoering van de Tweede
Fase ontstonden de vakken CKV1, CKV2 en CKV3. Cultureel Kunstzinnige Vorming.
Met (het niet-examenvak) CKV1 moest en moet nog steeds iedere leerling
verplicht ruiken aan het culturele leven. CKV23 was een verplicht examenvak in
het ‘profiel’ Cultuur en Maatschappij (CM), en een keuze(examen)vak in de drie
andere profielen. CKV3 stond voor het praktijkdeel van dat vak, CKV2 voor het
theoriedeel. CKV23 werd niet centraal geëxamineerd, maar was een zogenaamd
schoolexamenvak; het schoolonderzoekeindcijfer telde dus volwaardig mee voor
het behalen van een diploma.
Het centraal
examen kwam weer terug met een volgende verandering, de invoering van Kunst
Algemeen. De huidige situatie. Voor de stof van het centraal examen betekende
dit dat er noodgedwongen reductie moest plaatsvinden, want bij Kunst Algemeen
worden zaken getoetst die alle kunstdisciplines betreffen: beeldende kunst,
muziek, drama, dans. Het betekende en betekent dat elke twee jaar nieuwe
periodes uit de kunstgeschiedenis van al (!) die disciplines tot examenstof
worden aangemerkt, naast de immer verplichte stof van de moderne kunst van de
eerste helft van de 20ste eeuw en de ‘massacultuur’ tot op heden.
Het heeft tot gevolg dat leerlingen te maken krijgen met grote hiaten qua
historische ontwikkeling. Mijn huidige examenleerlingen havo bijvoorbeeld,
hebben twee weken geleden centraal examen gedaan over, naast de verplichte stof
van de tijd na 1900 dus, de burgerlijke cultuur in de 17de eeuw. Dus
geen 18de en 19de eeuw daartussen. Mijn leerlingen vwo:
naast de tijd na 1900: de kerkelijke cultuur in de middeleeuwen & de
hofcultuur in de 16de en 17de eeuw. Willekeurige keuzes
dus, en zoals gezegd met gapende ontwikkelingsgaten. Als docent had en heb je
dan nog wel de mogelijkheid om er tijdens de bovenbouwjaren een en ander aan te
verhelpen. Zo hebben mijn vwo’ers ook kennis gemaakt met de kunsten in de
Hollandse 17de eeuw. Maar voor hun centraal examen deed dat er dus
weer helemaal niet toe.
Allerminst een optimale situatie, vond ik. Maar hoe veel
gunstiger dan wat de Verkenningscommissie nu aan de minster adviseert!
Weg met al
die oude rommel, heeft de commissie futuristisch angehaucht gedacht. Wat heb je
daar heden ten dage nog aan? Marinetti vroeg het zich ook al retorisch af en
wilde liefst Venetië met zijn lagunewater gelijk gemaakt zien. De commissie wil
zich op het nieuwe richten en die oude troep laten voor wat hij is. Het zal
uitsluitend (woord zo letterlijk mogelijk op te vatten) nog moeten gaan over ‘de
onderlinge samenhang en de cultuurhistorische ontwikkeling van de
kunstdisciplines in de 20ste en 21ste eeuw.’
Waarom?
Hierom [cursiveringen van mij]:
‘De kunstvakken bereiden leerlingen voor op volwaardige participatie aan de maatschappij en de kenniseconomie. De kunstvakken dragen
ook bij aan algemene competenties die behoren tot de 21ste eeuwse vaardigheden,
zoals creatief denken, probleemoplossend denken en werken,
onderzoeksvaardigheden, procesmatig werken en begrip voor culturele
verscheidenheid.’
En dit aangevuld
met deze notitie [cursivering van
mij]:
‘Ook leren leerlingen kunstwerken kritisch te beschouwen en
te interpreteren. Bij de kunstvakken ontwikkelen leerlingen ook cultuurhistorisch besef. Ze krijgen
inzicht in de wijze waarop cultuur en maatschappij invloed uitoefenen op de
verschillende kunstdisciplines en hun onderlinge relaties.’
Cultuurhistorisch besef: hoe kun je het nog uit je toetsenbord krijgen, wanneer je alles van vóór 1900 elimineert!? En dan de optiek, zoals die uit de formulering spreekt, op de rol van de kunsten. Er staat dat cultuur en maatschappij invloed uitoefenen op de kunsten en niet dat er ook een andere mogelijkheid zou kunnen zijn, namelijk dat de kunsten invloed zouden kunnen uitoefenen op cultuur een maatschappij! Kinderen van de tijd als de commissieleden duidelijk willen zijn, vinden ze ook daadwerkelijk dat die kunsten niets meer in de melk te brokkelen hebben in deze tijd: de cultureel-maatschappelijk taak en relevantie van kunst is vernieuwing, wat betekent: het geknechte kunstje zijn van de vernieuwing.
Verbijsterend
vind ik ook het voorschot dat klakkeloos wordt genomen op een eeuw die nog maar
net begonnen is: ‘algemene competenties die behoren tot de 21ste eeuwse vaardigheden’, heet het in onvervalst hol
planningsjargon van politici en managers. Die taal zal de minister alvast bekend
in de oren klinken!
Je moet je zo’n hybris eens voorstellen in het jaar 1812, in de wetenschap achteraf van wat de 19de eeuw vervolgens allemaal wel en niet heeft gebracht, of in 1912, zo’n 600 dagen voor het begin van de Eerste Wereldoorlog, met de Tweede in het verschiet, Auschwitz, Hiroshima, alsmede de uitvinding van de televisie en de computer…
Je moet je zo’n hybris eens voorstellen in het jaar 1812, in de wetenschap achteraf van wat de 19de eeuw vervolgens allemaal wel en niet heeft gebracht, of in 1912, zo’n 600 dagen voor het begin van de Eerste Wereldoorlog, met de Tweede in het verschiet, Auschwitz, Hiroshima, alsmede de uitvinding van de televisie en de computer…
En dan die
voorbeelden van deze blijkbaar typisch 21ste eeuwse vaardigheden: ‘creatief
denken, probleemoplossend denken en werken, onderzoeksvaardigheden’. Zouden
Huygens of Swammerdam in hun 17de eeuw niet creatief hebben gedacht,
niet gedacht en gewerkt hebben om problemen te willen oplossen, en daartoe geen
onderzoeksvaardigheden hebben ontwikkeld? Ach, dat zijn de commissieleden
natuurlijk al vergeten, als ze het al wisten, al die oude en daarmee
achterhaalde troep…
Een van de grote, schandelijke cultureel-maatschappelijke
tekortkomingen van het Nederlandse middelbare onderwijs is het niet voor
iedereen verplicht zijn van het vak geschiedenis. Landelijk komt op het vwo dit
jaar meer dan de helft van de leerlingen met een diploma van school, om
vervolgens te gaan participeren aan de
maatschappij en kenniseconomie, zonder
de laatste drie jaar, pakweg van hun zestiende tot in hun achttiende, ook maar
een enkel uurtje geschiedenis te hebben gehad… Uitgerekend de Verkenningscommissie
Kunstvakken gooit op haar beurt nu nog eens een substantieel en in mijn ogen
onmisbaar stuk cultuurgeschiedenis overboord.
Ik wil op
deze plek niet nog eens aangeven waarom kennis van en omgang met
culturele en andere geschiedenis van essentieel belang is voor een beschaving.
Maar nog een drietal opmerkingen.
Maar nog een drietal opmerkingen.
De commissie zal uiteindelijk vanzelf haar gelijk krijgen. Wanneer het advies wordt overgenomen door de minister (en dat zal vast, want het is precies in haar of zijn straatje geschreven), zullen de betreffende docentenopleidingen onmiddellijk hun onderwijsprogramma daarop willen laten aansluiten, met als gevolg dat ook op deze opleidingen de oude kunst(geschiedenis) een ondergeschoven kindje wordt, dat er mensen van die opleidingen komen die geen kaas van die oude troep hebben gegeten, mensen die immers moeten gaan lesgeven volgens de idealen van de commissie, in ‘de kunst van het nieuwe’. Met als onherroepelijk (woord zo letterlijk mogelijk op te vatten) gevolg dat het culturele verleden binnen de kortste keren uit het kunstzinnige geheugen is gewist en het er inderdaad geen snars meer toe doet.
Uit het
adviesrapport blijkt eens te meer wat het hedendaagse academisme is: het edict
van het nieuwe. Er zijn al lang kunstenaars bezig om precies weer aan dit edict
te ontsnappen, maar dat zien de nieuwe academici uiteraard niet, ze doen het
waarschijnlijk af als ouderwets en achterhaald.
Bij de tijd
zijn, aansluiten bij de beleveningswereld van de hedendaagse jongere – slogans die
je uitentreuren van het didactenvolk verneemt, oude zotten die hip denken te moeten
zijn en doen door het in hun lessen over hiphop en trance te hebben, door
vragen over Lady Gaga en Beyoncé in hun examens te stoppen, zonder in de gaten
te hebben wat voor een zielige figuur ze daarbij persoonlijk in de ogen van die
jongeren slaan. En onderwijl niet kunnen of willen zien dat diezelfde jongeren zonder
geforceerde populair doenerij gaandeweg echt heel veel interesse kunnen en ook oprecht wíllen krijgen voor juist de middeleeuwen, voor juist de cultuur aan het hof van
Mantua, voor juist Vermeer, Jan Steen, Caravaggio, omdat al dat vage
bewustmakingsgezemel over de massacultuur waarin ze zelf schijnen te leven hun
de neus uitkomt. En precies voor die potentie van de jeugd slaat de
Verkenningscommissie Kunstvakken de deur dicht. Sukkels, die slippendragers van maatschappelijke participatie en kenniseconomie!