dinsdag 14 juni 2011

METTES 3


Man simuliert das perfekte Gelingen und erlebt das totale Scheitern, dies gilt insbesondere für die Literatur.
–        Hermann Burger, Tractatus Logico-suicidalis, nr. 720

Opvallend of/en typerend: in de reacties op Jeroen Mettes’ blog van donderdag 11 augustus 2005 (niet opgenomen in de boekuitgave, nog wel te traceren op het internet) wordt door niemand ook maar terloops geïnformeerd naar de toestand van het ‘hoofd’ van de scribent. Een ‘volger’ begint zijn reactie zelfs doodleuk met: ‘Prettig startende dag met deze blog.’ Even opvallend of/en typerend: er wordt met geen woord ingegaan op Mettes’ gedichtanalyse, maar ogenblikkelijk geschakeld naar een ‘hogere’, literair theoretische frequentie.
          Een dag later is het hoofd van Mettes trouwens weer helder genoeg om de dichteres Hagar Peeters op haar nummer te zetten. Mettes noemt haar een exponent van ‘de kleinkunstpoëzie’. Hagar Peeters heeft een stuk in het blad Awater gepubliceerd om ‘de kritiek’ elitaire, avant-gardistische opvattingen te verwijten. ‘De kloof tussen kleinkunst en kunst,’ zo Mettes, ‘is nu eenmaal een kloof die alleen te dichten is door een gebrek aan kritische distinctie (wat Peeters “onbevangenheid” zal noemen).’
Ik vraag me af of Mettes hier de meerduidigheid van het door hem gebruikte werkwoord ‘dichten’ heeft gezien, eventueel achteraf pas – vast wel. Ik ben ook benieuwd of mijn tournure ten faveure van zijn teksten (die ik hier maakte, nadat ik eerst daar protest had aangetekend) stand zal houden. En uiteraard zal ik proberen waaks te blijven voor mogelijke signalen van Mettes zelfgekozen einde.

*

Van de pakweg 140 boekpagina’s die ik er inmiddels bij heb gelezen bevalt me slechts een enkele niet of minder. Zo begint hij zijn stuk over poëzie van Anna Enquist met een ironische beschrijving van de culturele status van de persoon Enquist. ‘Ik ben een beetje flauw,’ zegt hij dan, zonder het kennelijk meteen te kunnen laten, want: ‘Dit is in ieder geval een helder statement voor een bundelflap.’
‘Aan het werk, Mettes!’ denk ik dan. Hoewel hij natuurlijk gelijk heeft wanneer hij (elders) stelt dat er nogal wat om en buiten de poëzie is dat het lezen ervan beïnvloedt. (Onder meer ‘periteksten’, zoals Yves T’Sjoen ze noemt.) Om dat te laten zien analyseert hij van een bundel van Catharina Blaauwendraad alleen de flaptekst. Enkele dagen later noteert hij: ‘Ik heb wat kritiek gekregen op mijn non-recensie van Catharina Blaauwendraad, misschien niet helemaal onterecht.’ Hij bindt hier onnodig heel even in. Terwijl hij het nu zelf een keer niet zegt, zeg ik het maar voor hem: hij is toch geen recensent? Gelukkig trekt hij zich er vervolgens ook niet veel meer van aan.
De sneren in de richting van het persoonlijke leven van Désanne (van Brederode – toevoeging van de achternaam door mij, HB) met Arjan (Peters – idem) vind ik van bedenkelijk niveau, hoe de personen in kwestie er door hun doen en laten misschien ook ‘om vragen’. Moeite heb ik ook met het slot van dat stukje, waar Mettes doorpunnikt op een vraaggesprekopmerking van Van Brederode over haar voorlezen van kinderboeken: ‘Omdat ik ze nooit heb gelezen, herinnert hun bestaan me eraan dat ik niet uit het milieu kom van Désanne en Arjan (of Leon en Jessica for that matter) en God zij daarvoor geprezen.’ Zijn de kinderen van genoemde stellen door God (waar goochelt Mettes die opeens vandaan?) gepredestineerd tot verachtenswaardige wezens?
Ik besef dat de auteur Jeroen Mettes van het boek Weerstandsbeleid niet Jeroen Mettes is, anderen hebben immers zijn blogteksten verzameld en in boekvorm uitgegeven. Dat neemt niet weg dat hijzelf zulke, niet van ressentiment verstoken opmerkingen maandenlang ongewist heeft gelaten en in de openbaarheid heeft gehouden.
Verder kan hij me nog steeds niet echt duidelijk maken wat hij onder urgentie verstaat. Ik ben er zelfs enigszins verbaasd over dat hij die term meerdere keren inzet bij het kwalificeren van gedichten. We wachten af om er mogelijk op terug te komen.
En nog iets anders. Op woensdag 12 oktober 2005 noteert hij: ‘Ik schrijf over een dichter en ik krijg een x-aantal bezoekers. Ik schrijf over een neerlandicus en ik krijg twee keer zoveel bezoekers. Is de kunde interessanter dan de letter?’ Voor mij in ieder geval niet. Zijn vrij uitvoerige uiteenzetting over en met J.H. de Roder of Thomas Vaessens bijvoorbeeld interesseren me slechts matig.
Maar ik lees Mettes’ teksten dan ook als dichter, dat wil zeggen om er als dichter profijt van te hebben. En in dat opzicht weet hij mijn verstand onverminderd wakker te houden en te prikkelen. Straks, dat wil zeggen, in de praktijk moet dat uiteraard weer voor een heel groot deel op of in de achtergrond verdwijnen. ‘Poetry must resist the intelligence almost succesfully.’ (Wallace Stevens – onderstreping van mij.) Derhalve nog maar een greep uit veel behartenswaardigs.


‘Romantiek heeft uiteindelijk minder te maken met de uitdrukking van overlopende gevoelens, dan met een geloof in het Absolute (…). Romantische ironie: er ligt een belofte in falen, maar de belofte vooronderstelt het falen, en staat dus haar eigen vervulling in de weg. De tijd van het verlangen is de onvoltooid verleden toekomende: ‘Ik zou gelukkig zijn.’ (Of hoor ik hier – ook – Roland Barthes in Fragments d’un discours amoureux? Eens opzoeken.)
Over Ezra Pound: ‘DICHTEN = CONDENSARE was zijn motto. Ik zou dat willen specificeren en zeggen dat het niet alleen condenseren is. Het is ook uitdijen, en omleiden.’
‘Clichés zijn er per definitie te veel. Tenzij ze interessant worden gemaakt.’
En wat me steeds opnieuw bevalt: Mettes (ongetwijfeld door menigeen als elitair beschouwd) pleidooi voor kwaliteit: ‘Marginalisering van kwaliteit lijkt me wel het laatste waar critici aan mee zouden moeten werken. Dat hoeven ze ook niet te doen: de markt kan dat prima zelf.’

Hoe is het daar tussendoor met de doods(wil)signalen? Was die vermelding van de zelfmoord van Walter Benjamin onmiddellijk vóór het stuk over mijn poëzie een toevalligheid? Verder lezend meende ik hier en daar iets in de gezochte richting te kunnen interpreteren, om het dan, ik denk terecht, vrijwel meteen af te doen als vergezochtheid en zelf bedacht spookje.
          Tot pagina 193: Vrijdag 19 mei 2006: ‘Het internet laat me weten dat ik gisteren de sterfdag van Ian Curtis heb gemist. Eén van de belangrijkste dagen op de zelfmoordkalender!’
          Zaterdag 20 mei 2006: mijn naam, twee keer, meteen in de eerste alinea!
          Wie heeft deze roman geschreven…?

Wordt vervolgd.