donderdag 28 februari 2008
DIALOOG INTERIEUR
vrijdag 22 februari 2008
ACADEMISVATTINGEN
Een niet te verwaarlozen academische les: altijd overal tegelijk proberen te werken, niet "breien"!
En wat doet Lucian Freud? Hij breit, dat wil zeggen, hij werkt een hoofd al bijna helemaal uit terwijl zijn figuur nog voeten moet krijgen.
Freud kan dat omdat hij geleerd heeft overal tegelijk te werken. Iets wat hij in feite nog steeds doet. Wanneer hij aan de blos op een wang werkt, werkt hij tevens aan de aders over een voet. Alleen zien wij, als we hem bezig zien, hem dat niet meer doen. We zien het pas als hij het gedaan heeft, wanneer zijn schilderij af is.
Daartoe dienen academische regels. Niet om ze aan je laars te lappen, maar om ze te integreren in je voorstellingsvermogen.
ONDERZOEKSROMAN
Kunst, literatuur als vorm van onderzoek: vandaag kwam ik het voor de zoveelste keer tegen. “(Mijn roman) onderzoekt niet de haat of de wraak, maar de liefde en de begeerte,” zegt een auteur in een vraaggesprek.
Niet eens de auteur zelf, maar de roman onderzoekt: gevoelens. Van wie of wat en waar? Van zichzelf? In zichzelf? Van de auteur? Van mij? Van den mensch? Is literatuur een soort wetenschap?
Wat is dat voor een rare wetenschap die door zo’n roman wordt beoefend of die de roman of zijn auteur geacht worden te beoefenen? Ik kan me er weinig bij voorstellen en begrijp er al evenmin veel van. Het doet me denken aan de vicieus om niets draaiende gedachten in de vigerende onderwijsideologie, zoals die van het “leren leren”.
Ik herinner me van mijn jaren op de kunstacademie de docent die ons opdroeg om allereerst en vooral onderzoek te doen. Naar wat precies bleef voor ons vaag. Maar dat onderzoek, het studieproces telde voor hem (en dus ook voor onze becijfering) zwaarder dan datgene waartoe het leidde - als het al tot iets leidde. Dus schilderden wij, die naar de academie waren gekomen uit en voor teken- en schilderplezier, zo gauw hij zijn rug had gekeerd, gewoon lekker ons ding en zo gauw dat bevredigend af was, fabriekten we er nog ettelijke vooronderzoekstudies bij, een compleet proces met wegen en dwaalwegen, om het geheel uiteindelijk te presenteren alsof het in omgekeerde volgorde was ontstaan. Geen kunstvervalsers waren we, maar onderzoekvervalsers.
In de kunst kun je het beste met onderzoek beginnen als het kunstje al geflikt is. En nog verstandiger is het om dat onderzoek dan aan anderen over te laten, zonder er ooit de resultaten van onder ogen te hoeven zien. Je hebt wel wat anders te doen.
dinsdag 19 februari 2008
ALAIN ROBBE-GRILLET
zaterdag 9 februari 2008
HET KOPSPELDJE
Voor mij – ongelovig geworden katholiek – heeft de islam naast veel verschillen ook enkele basale overeenkomsten met het katholicisme zoals ik dat als kind nog net heb meegemaakt. Die overeenkomsten hebben misschien meer te maken met psychologie dan met religie. En met ‘beeldvorming’ – letterlijk!
Ik kan me geen afbeelding van Jezus’ moeder Maria buitenshuis zonder hoofddoek voor de geest halen. En ik heb heel wat schilderijen gezien. Kijk eens naar Rogier van der Weyden. Hierboven een detail van de Kruisafneming (El Escorial). Dat concrete, tastbare kopspeldje! Ik zie dagelijks meisjes in de tram, bus, op straat met net zo’n speldje!
Ik ben eigenlijk opgegroeid ‘met de hoofddoek’. Ik zag dagelijks nonnen. Bij ons tegenover in de straat waren twee kloosters – die zijn er nog steeds – en de zusters van een van die kloosters verzorgden het onderwijs van de kleuterschool en meisjesschool, eveneens in onze straat; ook de meisjesmulo in Tegelen, het ziekenhuis, het Marianum in Venlo, enz. werden geleid door vrouwen in rooms-katholieke ‘hijaabs’) Maar ook de lekenvrouwen, ook mijn tantes, mijn oma, mijn moeder hadden hoofddoekjes. Ze gingen, zeker tot voor de ‘Tweede Beeldenstorm’ (ten gevolge van het Tweede Vaticaans Concilie, 1962-1965), niet zonder hoofddoek naar de kerk. Ook bij het de deur uitgaan voor boodschappen werd meer dan eens een hoofddoek gedragen. Beelden daarvan hoorden en horen dus allemaal bij mijn eigen leven. Priesters, paters idem dito. Gewaden, pijen, ‘verhullingen’. Verlicht beschouwd grote onzin. Maar ik hou van clair-obscur… Nog altijd. Caravaggio is mijn man.
En nu een portret van Rogier van der Weyden. (Ca. 1445, Staatliche Museen, Berlijn.) Dit is toch niet alleen een beeldschoon schilderij maar ook een beeldschoon meisje? Het heeft in al zijn eerste (en ook weer laatste) indrukken van kuisheid iets zeer erotiserends, vind ik. Dat kleine driehoekje bloot onder haar halsdoek! Het toch even geaccentueerd worden van de borsten, hoewel ze verder helemaal en zeer ruimzittend gekleed is. Haar bijnaglimlach. Die omhooggetrokken of –getekende wenkbrauwen. Haar net langs me wegkijken. Ik zal beslist acuut smelten op het moment dat ze haar ogen even naar de mijne draait – van haar ogen-blik waarmee ze me betrapt! Die mooie handen die elkaar daar onder, in-tussen vasthouden. De zwarte pijl van de bies van haar kledij, de diepte in wijzend… En dan weer die zo ingenieus gewikkelde hoofddoek met dat ene kopspeldje waarvan ik me afvraag wat er gebeurt als het wordt losgetrokken… Zo zitten ook meisjes in de tram als ik met lijn 3 naar de Aelbert Cuyp ga om vis te kopen.
Ik ging bij de augustijnen naar de middelbare school. En het is meer dan eens voorgekomen dat wij, jongens, ons hebben afgevraagd wat de paters onder hun pij droegen – hadden ze überhaupt iets aan? Over de kloosters in Steyl gingen altijd verhalen over een onderaardse gang tussen het klooster van de missionarissen en dat van de ‘blauwe’ zusters.
Niet dat ik denk en wil dat dat allemaal alleen maar goed was en dat het terug moet komen. Ik wil daarmee zeggen dat we het beeldschone van het schone beeld wellicht kwijt zijn. Verleiding, charme, raffinement, kortom erotiek: als je de Nederlandse tv aanzet (met BNN voorop) zie je daar nauwelijks meer iets van. Spuiten en slikken: de naam van dit televisieprogramma is in al zijn dubbelzinnigheid en meerduidigheid veelzeggend. Open en bloot, dat is het motto. Maar, zonder behoudend en preuts te willen zijn, erg spannend en (je bij)blijvend is het gebodene niet. Althans niet veel langer dan voor een kwartiertje op een Arubaans strand…
Als ik zo’n meisje als dat van Rogier van der Weyden in werkelijkheid tegenkwam, zou ik haar beeld wellicht nog lang met me meedragen, zoals ik dat nu dankzij zijn schilderij doe.
En natuurlijk slaat ook hier het extreme alles dood: een boerka, een gewaad dat het gezicht bedekt is voor mij ‘hors concours’. En hoewel ieder mens gelijk is, is niet iedereen lichamelijk even mooi en aantrekkelijk. Hoofd- en lichaamsbedekking komen minder fraai geproportioneerde dames vaak niet slecht uit; zie de vaak dodelijke charme van leggings... Maar misschien wordt het tijd dat wij, niet-gelovige mannen (maar ook vrouwen), gaan zien hoe sexy een hoofddoekje kan zijn. Maar dat mag dan weer niet van de moslims zelf, hè...
zaterdag 2 februari 2008
URGENTIE
Aan m’n hoela! Als het werk van Tracey Emin van íets getuigt is het van l’urgence pour l’urgence. Ik voel me door haar werk niet eens verneukt, ik neem er geen aanstoot aan omdat ik niet tegen een confrontatie met de banaliteit van het (seksuele) leven zou kunnen, maar het werk ergert me omdat ik zie – letterlijk – dat Emin me meent te kunnen doen geloven dat hier de vorm, c.q. vormeloosheid noodzaak garandeert en dat die noodzaak vice versa de exhibitie ervan legitimeert. Ach, misschien verneukt Tracey Emin zichzelf wel, is ze een pathologisch geval, iets dus wat je van een kunstenaar nooit mag zeggen, wie weet, ik ken haar immers niet en ik heb tijdens mijn wandeling door de zalen van het Stedelijk Museum ondanks de aaneenschakeling van parafernalia geen enkele keer de indruk gekregen dat ik daar iemand leerde kennen. Ik kreeg op een gegeven moment zelfs de indruk deze vrouw nooit te willen leren kennen… Mag een bezoeker van zo’n tentoonstelling eigenlijk zelf ook basaal privé reageren? Op het eind van de expositie is een videogesprek met de kunstenares te zien. Mag ik nogmaals politiek incorrect en seksistisch zijn, net als Emin zelf? Welnu, opeens, bij het zien van Tracey’s pratende hoofd op de monitor, meende ik te vatten waarom zij naar zoiets als kunst moest en moet grijpen om zich seksueel te exploiteren en om anderszins sociaal aan haar trekken te komen. Want bij het zien van Tracey’s hoofd overkwam me het tegenovergestelde van zo’n gevoel van urgentie, zo’n ‘aandrang in de hand’ (om Benns zin voor het algemeen artistieke te combineren met Emins zin voor de persoonlijke banaliteit) als bij het zien van een videoclip van Alicia Keys. Waarmee ik maar wil zeggen dat urgentie iets is om te wantrouwen.