Het volstaat wanneer bij windstilte in een verlaten
park een zacht gepluimde rietkraag als uit eigen luim heel even plaatselijk heftig
naast me waait, en dat, zo gauw die is bedaard, een enkele hazelaar tussen meerdere
uit zichzelf zijn bladeren kort samen ritselen laat, en – maar dan lijkt
het al bijna gevraagd – dat een wilg daarna slechts met een van zijn afhangende
bladertakken heen en weer in het vijverwater slaat – niet meer, ook niet dat de
wetenschap dit alles eerst nog onderzoeken gaat zonder resultaat: dit volstaat,
want geloof maar dat ik het voor me houden zal waarom ik vanaf dan niet meer
bang ben voor den dood en op ’t leven nimmer
kwaad.
© HB 2018