voorpublicatie
uit Vladimir Nabokov – Verzamelde
gedichten
Uitgeverij
Koppernik, november 2018
– eerste
drie strofen van de 63, door Vladimir Nabokov geschreven op zijn
zevenentwintigste naar aanleiding van zijn studieverblijf in Cambridge –
1
‘Dus
u bent Russisch? Dan bent u
de
eerste Rus die ik leer kennen…’
En
haar levendige, zachte ronde
ogen
nemen me op. ‘U drinkt uw thee
met
citroen, dat weet ik alvast.
Ook
weet ik dat ze iconen hebben
waar
u vandaan komt, en samowaars.’
Mooi
meisje. Over haar tere huid
ligt
een Britse gloed. Ze lacht,
babbelt
vlot: ‘Onze stad is best wel
saai,
maar de rivier is prachtig!
Roeit
u?’ Struise meid, hangende
schouders,
grote handen,
vingers
zonder ring eraan.
2
Zo,
op theevisite bij de dominee,
kersverse
bekenden, kletsen we
en
probeer ik grappig te zijn.
In
zoete consternatie gaap ik
naar
haar over elkaar geslagen benen
en
naar haar bewegelijke lippen,
om
mijn indiscrete blik meteen
weer
af te wenden. Natuurlijk
is
ze met haar tante, maar die
gaat
op in haar links gepraat –,
en
de dominee, een bedeesde man
met
een grote adamsappel en loense
bruinogige
hondenblik, weerspreekt haar
terwijl
hij bijna in zijn zenuwkuchjes stikt.
3
Thee
sterker dan Münchner bier.
De
lucht in de kamer is bedompt.
Het
zwakke vlammetje in de haard
gloeit
als een vlinder op een rots.
Ik
ben te lang gebleven – hoogste tijd,
dus
sta ik op, knik en knik nog eens,
zeg,
zoals dat hier hoort, gedag
zonder
mijn hand erbij op te steken,
rep
me naar beneden en stap
een
dag in februari in.
Gestaag
sinds twee weken
druilt
en druilt het maar.
Een
oude studentenstad
kan
uitermate saai zijn, nietwaar?
vertaling © HB