Hadden we wel goed gezocht? Was het wel de
juiste jongen
met hetzelfde zwakke hart en identieke longen
die monter
alweer thuis bleek in de door de merel al gewijde
schemer
toen we met zijn moeder terug het bos in
gingen waar hij,
na het samen zilveren beekvissen vangen, nog gebleven
was
bij de stille kleine poel die diepzwart leek
toen haar lantaarn
door het klare water scheen? Was het wel dezelfde
jongen
die vijftien jaar nadien in een rubberbootje zat
om vissen
naar boven te halen toen de lucht eruit ontsnapte
alsof heel
de hemel door de waterspiegel zeeg en naar wie
gedregd
werd tot in de door de merel al gewijde
schemer, hoewel
het zinloos was, geen lantaarnlicht hielp, tweehonderd
meter
was het lago
er kouddiep, en over wie de moeder die hem
halen wilde ‘Non รจ stato possibele recuperare il corpo’ te
horen kreeg? Was hij me toen ik tien was in
mijn geest niet
al genoeg verdronken geweest? Wat rozen op
het water,
dat was alles wat haar restte. Zo wilde ik
gisteren ook rozen
strooien, maar vond van de bospoel zelfs de
bomen errond
niet terug. Ach, spoedig zouden ze evenwel op de
bodem liggen
als onze beekvissen in het weckglas de
volgende morgen
toen. Maar het Comomeer – dat was toch nog
lang niet leeg?
© HB 2018