Verboden zou het moeten worden, dat klokgelui
over de Singelgracht,
de drie zwarte volgauto’s achter de zwarte
limousine met gordijntjes
bedoeld om erachter gestrekt te kunnen
liggen, die met zijn vracht nog
wacht tot het gezelschap in gedempt gesprek
voor de kerkingang zich
genoeg droef bewogen heeft geacht! Zijn ze
daar helemaal van zinnen?
Dat ik, die geen van allen ken, rechtdoor kan
noch eveneens kan gaan
staan wachten omdat men zich dan wellicht
afvraagt wie dat daar is,
waarna ik ervan verdacht word een ongepast
nieuwgierige te zijn,
dat ik daarom even onverwacht als onverdacht
rechtsaf moet slaan,
de Beulingstraat in, is het ergste niet, maar
– nu word ik echt kwaad –
dat men mij me voorstellen laat dat ik het
weleens zelf zou kunnen
zijn die achter de gesloten klep tussen de
gordijntjes lig, die overigens
allerminst het beletsel vormen waardoor ik
van het gezelschap
voor de kerkingang niemand herken. Maar omdat
zoiets niet verboden
worden kan, zou er een passant moeten komen
die onverstoorbaar
rechtdoor zal lopen – en zie, als vanzelf
staat de achterklep al open,
het deksel van vurenhout is al losgeschroefd,
gelicht en – ‘Kom eruit!’
– toegesproken word ik. Als een voorbijganger
aan wie niet is af te zien
dat hij een wederopgestane is, zou ik dan
over de Singelgracht naar
de Bloemenmarkt wandelen, geen volgwagens die
met een lijkwagen
achter me wachtten, geen rouwgezelschap om
voor de kerk te staan,
in de zonnige stad was de passant al lang
onder alle andere passanten
opgegaan, want dat hier nooit iemand van zou
mogen weten had ik ook
van hem verstaan: het klokgelui zou weer
klinken, de weg me worden
versperd zonder dat ik ooit nog in de
Beulingstraat af kon slaan.