In de zomer van 1968
vervaardigde Pablo Picasso een reeks etsen, veelal met aquatint, voor een
portfolio, genaamd La Celestina. Aanleiding
was de Tragicomedia de Calisto y Melibea,
in Spanje bekend onder de naam La
Celestina, geschreven door Fernando de Rojas en in 1499 gepubliceerd. Ik
mag me de gelukkige eigenaar noemen van een druk van een van die etsen van
Picasso (Bloch 1657). Het is de afbeelding van een jonge vrouw die vanuit de coulissen
zich en in het bijzonder haar borsten presenteert, gechaperonneerd door twee
figuren die daar belang bij lijken te hebben. Praktisch dagelijks kijk ik dus
naar een erotisch getinte prent van een 86jarige. En met genoegen. Fraai wat de
oude meester het materiaal, het zuur heeft laten doen. (Is dit geen suikerets?)
Haren, de structuur van de kledingstof. En dan zijn hand, zijn lijnvoering die
weet te stoppen waar de vorm (of de beschouwer) het zelf verder afkan, waardoor
het meisje met enkele ‘simpele’ lijnen volume krijgt, zoals haar haast
tastbaar zachte buik, zonder dat die verder wordt omschreven of met schaduw is
benadrukt…
‘With
irony and ribald humor Picasso reviewed his life,’ lees ik ergens, ‘his
failing powers and his place in history.
In fact, Picasso is often observed in much of the […] Series as voyeur
in these images of fantasy and imagination.’
Ik vind Celestina, de oude
koppelaarster, frappant op de oude Picasso lijken!
Wat betekent dat? Dat een ouwe
vent alleen nog tot het arglistig koppelen van anderen, jongeren bij machte is?
Overigens in het werk van Fernando de Rojas met rampzalige gevolgen: de minnaars
en ook anderen moeten de affaire met de dood bekopen.
Die zelf relativerende travestie van Picasso zie je
uiteraard slechts op enkele etsen. Dus moet je niet alleen de etsen
afzonderlijk maar zeker ook in het geheel van de serie bekijken.
Dat besef brengt me opnieuw bij de poëziebundel Oden voor komende nacht van Jacques Hamelink. (Zie ‘Kuieren naast de klaprozen’ en vervolgens ‘Vieve oude mannen’.)
Dat besef brengt me opnieuw bij de poëziebundel Oden voor komende nacht van Jacques Hamelink. (Zie ‘Kuieren naast de klaprozen’ en vervolgens ‘Vieve oude mannen’.)
Heb ik de gedichten in die bundeling tot nu toe niet te
eenzijdig gelezen als losse teksten? Zoals ik vind dat in Picasso’s Celestinaserie
praktisch elke van de 66 prenten van hoog artistiek niveau is, vind ik nog
steeds dat in de Hamelinkbundel gedichten als ‘Knieling’ nogal spanningsloos
zijn. Maar wanneer ze dat zijn omdat ze, zoals ik eerder meende te moeten
opmerken, niet (zelf)relativerend genoeg zouden zijn, moet ik toch weer even
naar ‘mijn’ losse Picasso kijken, want wat is dáár dan (zelf)relativerend aan?
Mogelijk moet ik de titel van Hamelinks bundel meer in
mijn lectuur van het geheel betrekken: Oden
voor komende nacht. En die titel lezen als: eerst nog wat lofzangen voordat
de nacht komt. En die nacht? Is dat niet het overbekende beeld van of voor de
dood?
Het voorlaatste gedicht van de bundel is een auto-in
memoriam. Het gaat vooraf aan een klein wensgedichtje dat eindigt met: ‘Dat
niemands verzinsel / heerse over me.’ De wens, zo lees ik het, dat er na of in
de dood niets en niemand is dat of die alles over het leven blijkt te hebben beslist. Dat is de vraag om de genade van een ongenadig finaal einde! Me dunkt.
in memoriam
Deze kernenergieke zon kwam niet gerezen.
De doemdags opgezwollen op exploderen
staande roodgloeiende bal groef zich
ongenadig in tegen de misvormde humus-
richel horizon. Op zijn laagste punt
stond de zon, op één hoogte met mij.
Tussen hem en mij leunde alleen een rij
kale zwart hooggaande slungelbomen alle
kanten op. Het alles verheerlijkt tonend
stationaire licht illumineerde de
grietenij.
Het oudgoud en zwart schilderij verscheen
op de achterwand van mijn gewitkalkte cel.
Bij dat statie-illuminatielicht zat ik aan
mijn schrijftafel, gebogen adspirant dodeman
met zijn zichzelf opbrandend enthousiasme.
Met dat imago aan de wand. Met mijn lege
papier.
Hoezo geen zelfrelativering? Ik
vind dit indrukwekkend. Ik moet Oden voor
komende nacht als nieuw gaan lezen.