Twee keer in de afgelopen dagen diende zich in mijn gedachten het woord ‘solidariteit’ aan en beide keren liep ik er als het ware tegenop. Specifiek ging het om solidariteit tussen kunstenaars en solidariteit binnen de kunst of de kunsten.
Drie-en-een-half
decennium gaf ik wekelijks met plezier lessen kunstgeschiedenis en
kunstbeschouwing aan jongeren tussen de vijftien en negentien jaar. Ik heb
daarbij steevast geprobeerd om dat zo objectief mogelijk te doen, dat wil
zeggen, daarbij mijn eigen voorkeuren en weerstanden zo veel mogelijk ter zijde
te laten, in elk geval tot de laatste maanden voor het centraal eindexamen van
mijn leerlingen. Ik was en ben nog steeds van mening dat men allereerst over een
globaal en chronologisch overzicht van de kunstgeschiedenis dient te
beschikken, om een en ander te kunnen gaan verfijnen, verdiepen en te kunnen
heroverwegen en herschikken. Dat het ondanks mijn streven bij menige leerling
na een paar jaar toch duidelijk werd dat ik van de ene kunstenaar of stroming
meer geporteerd was dan van de andere, was overigens onvermijdelijk, gezien
mijn gebrek aan acteertalent. Maar zo erg was dat niet, want ik legde Mondriaans
werk uit en verdedigde het vanuit Mondriaans opvattingen en niet die van mezelf.
Hoewel ik
nadrukkelijk uitlegde dat ik dit zo deed en waarom ik het zo wilde doen, heb ik
toch vaak, ja, in toenemende mate aanvechtingen moeten onderdrukken om niet alvast mijn eigen kijk mee in het geding te brengen.
Het lijkt zo
vanzelfsprekend om DE kunstenaars als met elkaar hecht verwant te beschouwen,
als groepering tegenover de niet-kunstenaars. Ja, het is algemeen bekend dat
kunststromingen elkaar opvolgen en verdringen, dat zeker moderne en hedendaagse
kunstenaars zich plegen af te zetten tegen het werk van vroegere of andere
contemporaine kunstenaars, maar als het erop aankomt, zijn het toch allemaal
kunstenaars, hè. De overheid wil graag dat middelbare scholieren met kunst in
aanraking komen; met welke kunst doet er niet toe, en daar heeft de overheid
ook niets mee te maken. De meeste mensen gaan naar een museum om een cultureel
uitje te hebben. En in tijden waarin voor werken van de ene levende kunstenaar
ongekende bedragen worden neergeteld is het niet verwonderlijk dat andere kunstenaars
zich proberen te verenigen om samen te kunnen protesteren tegen een overheid
die bezuinigt op het gesubsidieerde beleg van hun dagelijkse brood.
Over
solidariteit gesproken: hoeveel Nederlandse beeldende kunstenaars zouden een
jaar basisinkomen kunnen hebben gehad van het geld dat een Rotterdamse
miljonair neertelde voor een van Jeff Koons ‘Baroque Eggs’ (ook buiten de paastijd
te zien in Museum Boijmans Van Beuningen)? De opbrengst van de veiling bij Christie’s
in november 2011 van Koons ‘Baroque Egg with Bow (Orange/Magenta) was $
6.242.500. En Koons zelf, hoe solidair is die met zijn talrijke armlastige
collega’s?
Maar hier gaat
het om geld, om handel, om zaken en zakenlui. Koons is ook zo’n zakenman met
een eigen, goed florerend bedrijf, hij heeft tientallen werknemers in dienst.
(Zie: http://www.art21.org/videos/short-jeff-koons-money-value.)
Over geld wil ik het eigenlijk niet eens hebben, dat interesseert me hier in
eerste instantie niet zo veel, al kan een mens, dus ook een kunstenaar, niet
zonder.
Hoewel ook in
die branche relatief gezien idiote bedragen kunnen worden neergeteld voor bijvoorbeeld
auteurscontracten en vertaalrechten, gaat het er in de literaire kunsten wat
bescheidener aan toe. Maar in een Facebookdiscussietje over de schandelijke wijze waarop
literaire auteurs vaak worden gehonoreerd voor een tekstbijdrage of een optreden
(met een flesje wijn of een boekenbon bijvoorbeeld), viel, zoals te
verwachten, ook spoedig het woord ‘solidariteit’: ‘Het gaat ook over
solidariteit bij auteurs, waarbij degenen die het misschien niet nodig hebben
graag meehelpen aan het creëren van dat klimaat.’
Ken de mens!
Maar, nogmaals afgezien van het geld: is het wel zo dat ik al mijn klussende en
bijklussende literaire collega’s artistiek evenveel waard acht? Is het zelfs
niet zo dat ik het werk van een aantal van hen, onder wie niet alleen
publiekelijk onbekenden, eigenlijk ook in figuurlijke zin geen ene cent
waard vind? Ja, is het niet zo dat er ‘collega’ auteurs zijn wier
persoonlijkheid en werk als haaks op, zelfs als vijandig tegenover mijn eigen artistieke
instelling en resultaten mogen, kunnen, nee, moeten worden gezien?
Solidariteit
door kunst en kunstenaars met kunst en kunstenaars omdat ze kunst en kunstenaars
zijn? Het doet mij denken aan soldaten van de Verenigde Staten van Amerika die
uit beroepssolidariteit protest aantekenen tegen de lage soldij van hun collega’s
in de Democratische Volksrepubliek Korea.
In mijn recente beschouwingen over en
naar aanleiding van het werk van Kasimir Malevich gaf ik al aan dat ik dat werk
en die kunstenaar als ‘mij vijandig’ beschouwde. Vijandig allerminst slechts in kunstzinnig vrijblijvend opzicht. Maar zou ik uiteindelijk, als
het erop aankomt (wat dat ook moge betekenen), tegenover de kunstvijandige
buitenwereld, me dan toch solidair met Malevich moeten tonen?
Iets om verder
over na te denken. Maar, o, alvast dit: ik zou meteen protest aantekenen tegen verbanning of
vernietiging van dat werk. Ik vind juist dat het zichtbaar en toegankelijk moet
blijven. Maar vind ik dat van Mein Kampf
niet ook?