woensdag 27 maart 2013

BUWALDA OVER BEURSKENS


PETER BUWALDA
Treintje spelen met Jacques Dorf
OVER De verloving VAN HUUB BEURSKENS


Met het schrijven van een Boekenweekgeschenk is het als met het lopen van de vierhonderd meter. Tenminste: dat schijnt zo, want ik moet bekennen dat ik geen van tweeën ooit heb gedaan. Wel heeft een vierhonderdmeterloper mij eens verteld dat hij elke race opnieuw weer niet kan kiezen tussen sprinten en lopen met de lange adem. Dat maakt de afstand lastig, verraderlijk.
De honderd pagina’s die de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek haar schrijvers ter beschikking stelt, zijn – afgaande op de vaak matige resultaten – minstens zo lastig en verraderlijk. Het kan geen makkelijke opdracht zijn om een tekst af te leveren die te lang is om een verhaal te worden genoemd en te kort om voor een roman door te gaan.
Zo’n tekst noemen we een novelle. Waarom weet volgens mij niemand, en daarom stel ik voor dat een novelle voor zolang dit stukje duurt de uitwerking is van een idee. Wie daar inderdaad van uitgaat, kan een roman opvatten als de verwezenlijking van een ideeënwereld, en een verhaal als die van een ingeving. Hier geldt: wat de gek er voor geeft, want wat is een ingeving anders dan een ideetje? Daar ga je al.
Hoe dan ook, mij komt deze gelegenheidsdefinitie uitstekend van pas. Ik wil het namelijk hebben over De verloving (1990) van Huub Beurskens, een novelle die de even nauwgezette als geslaagde uitdrukking is van zo’n idee. Ik had De verloving graag tijdens een Boekenweek cadeau gekregen! Al was het maar omdat je tijdens het lezen nergens de indruk krijgt dat de schrijver niet kon kiezen tussen verhaal of roman. Het boekje had niet langer of korter moeten duren.
U denkt: voor de draad met dat idee. Maar ik twijfel. Met De verloving is het namelijk als met een beroemde novelle van Vladimir Nabokov, Het oog. Net als Beurskens stoofde Nabokov zijn lezers een kool door zijn idee als een surprise te verpakken. Beide schrijvers kijken gnuivend toe hoe wij ons door stroop en zaagsel een weg naar hun vondst lezen. Mag je zo’n verrassing wel bederven? Van Nabokov wel. ‘Alleen de lezer die het direct door heeft,’ schreef hij in zijn voorwoord bij de Engelse vertaling, ‘zal echt van Het oog kunnen genieten.’ Blijkbaar was hij zelf wel ingenomen met z’n idee. Bij herlezing blijkt het inderdaad briljant genoeg om het zonder verrassingseffect te kunnen stellen.
Wat deed de meester? Nabokov vroeg zich af hoe het zou zijn om met jezelf kennis te maken. Voor het antwoord liet hij een ik-verteller zelfmoord plegen en als geest onder de mensen terugkeren. In Het oog raakt deze dode maar aanwezige ik geïntrigeerd door een mysterieuze man die zich in zijn oude omgeving aandient – ene Smoerov. Langzaam maar zeker schemert door dat de verteller en deze Smoerov één en dezelfde persoon zijn. Gefopt! We lezen het relaas van iemand die zonder het te weten zichzelf heeft bespioneerd.
Beurskens’ idee is aardser, maar tegelijk ook helser. De verloving draait om onverwerkt verleden. Van Freud weten we dat verdrongen trauma’s als een boemerang bij de eigenaar terugkeren. Het wegdrukken van leed kan jarenlang succesvol zijn, maar vroeg of laat strijkt de herinnering neer in het onderbewuste van het slachtoffer: hij krijgt angstdromen. In De verloving gaat het anders. In De verloving – en dat is een vondst – infiltreren de herinneringen in het bewustzijn van de personages. Ze vermommen zich als hun hobby’s.
Hoe ziet zo’n vermomd trauma eruit? Om daar achter te komen bedacht Beurskens een joods gezin dat, zo valt uit zijdelingse informatie met enige moeite af te leiden, tijdens de Holocaust in een concentratiekamp vaderloos raakt. Na de bevrijding verhuizen moeder, zoon en dochter naar het Franse Metz, waar ze tot de dood van maman ruim veertig jaar gedrieën blijven samenleven. Zoon Jacques vat een grote liefde op voor de modelspoorbouw, dochter Ilse bedrijft in haar vrije tijd de entomologie.
Insecten en treinen, het zijn uitstekende hobby’s. Maar wie eenmaal weet hoe het met de Dorfjes zit, fronst zijn wenkbrauwen. De bezorgdheid neemt toe wanneer je erbij vertelt dat Jacques aanvankelijk een pretentieloos doorsneemodelbaantje aanlegt, maar na verloop van tijd overstapt op een natuurgetrouw centraal-Europees landschap met een spoorwegennet bestemd voor enkel nog vooroorlogse Duitse kolentenders met lange slepen veewagons. Ieder zijn hobby? Ieder zijn hobby. Pathologisch wordt het pas als we weten dat Jacques massa’s miniatuurmensen laat samendrommen op zijn modelbouwperrons, en dat hij maman en Ilse aan de kop zeurt om in de muur van zijn hobbykamer een tunnel te mogen slaan naar, jawel: de douche.
De entomologische interesse van Ilse heeft aanvankelijk een onschuldig alles-wat-groeit­en-bloeit-karakter, maar krijgt al snel filosofische implicaties als ze ontdekt dat ‘er door en tussen dat kleine gespuis onophoudelijk gemoord wordt’. Terechte conclusie. Verontrustend wordt het pas wanneer Ilse tot in detail een biologische proef met doorgesneden vlinderpoppen beschrijft en aansluitend wegzakt in een droom (toch nog een droom dus) over insectenproeven in barakken terwijl zoeklichten vanaf wachttorens over het terrein zwaaien. Is het de natuur die altijd weer boeit, of toch iets anders?
Het ligt er wat dik op, zult u zeggen. In mijn weergave wel, in die van Beurskens niet. De grap van De verloving is nu juist dat je tot ruim over de helft van het boek niet weet hoe het met de Dorfjes zit. Tot die tijd is het vooral treintje spelen met Jacques. De novelle bestaat uit twee delen; het tweede deel wordt na de dood van maman verteld door Ilse, het eerste komt op het conto van haar broer. Jacques’ episode speelt tijdens de traditionele zomervakantie in de Provence, die het drietal, naar later zal blijken, voor de laatste keer houdt.
Zin in die vakanties heeft Jacques nooit gehad – hij speelde liever met zijn treintjes – maar dit jaar, de achtendertigste editie, is de trip hem werkelijk een gruwel. Juist nu, sputtert hij, staat zijn modelspoorbaan voor een grote doorbraak. Maar Jacques heeft weinig te sputteren.
Beurskens laat hem heerlijk in zijn sop gaarkoken: Jacques ligt zich op zijn hotelkamer – koffers demonstratief onuitgepakt, bril beslagen van woede – vreselijk op te winden over de onhebbelijkheden van maman en Ilse, over de rituelen van de komende vakantiedagen. Ondertussen vertelt hij ons de geschiedenis van zijn hobby. Stukje bij beetje wordt duidelijk om welke ‘doorbraak’ het gaat.
De vraag is wanneer de lezer voor het eerst onraad ruikt. Nabokov wilde dat in het geval van Het oog graag weten. Dus, staat er in zijn voorwoord, liet hij de novelle lezen aan ‘een bejaarde Engelse dame, twee doctoraalstudenten, een ijshockeycoach, een arts en het twaalf jaar oude kind van een buurman. Het kind was het snelst, de buurman het traagst.’


Ik las De verloving voor het eerst in 1996. Het valt me, zeker na tweede lezing, niet mee om te reconstrueren wanneer ik iets in de smiezen kreeg. Was het op bladzijde 39? Daar is immers sprake van de aanschaf van ‘veewagens en nog eens veewagens’. Of al op pagina 31, als Jacques laat doorschemeren van joodse komaf te zijn? Of toch later pas, op bladzijde 41 bijvoorbeeld, waar de eerste mensjes zich met koffers en in lange jassen op de perrons verzamelen? Wie zal het zeggen. Vast staat dat de tunnel naar de douche me toch nog schokte. En dat was pas op pagina 48! ‘Voor zover ik me kan herinneren,’ zegt Jacques daar, ‘is de ruimte altijd op slot geweest. Ik vraag me af of we er nog een sleutel van hebben. Ilse en ik weten eigenlijk alleen dat het een douchecel is omdat we het vertrek achter de deur toen we klein waren zo zijn gaan noemen: de douche. Hardop, laat staan in het bijzijn van maman, hebben we er nooit over gepraat.’

Had Nabokov gelijk toen hij stelde dat alleen een ingewijde lezer optimaal van zijn novelle kan genieten? Moeilijk te zeggen, de een laat zich liever verrassen dan de ander.
Op de omslag van mijn Nederlandse vertaling oppert Nicolaas Matsier om Het oog voor te leggen aan ‘een goedgevuld klasje grage lezers’. Bovenmeester Nabokov in het lokaal, omslaan op zijn sein. Opdracht: noteren waar en waardoor men nattigheid begint te voelen en dankzij welke passages vermoedens in zekerheid veranderen. Zo’n klassikale behandeling van De verloving lijkt me ook wel wat. Maar dan in het studiehuis. Het zou dé lakmoesproef zijn voor basiskennis over de Holocaust. Wie nooit wat in de gaten krijgt, is rijp voor een bijlesje. En verplicht herlezen natuurlijk.
Want de tweede lezing is toch de mooiste: met de Holocaust als verdwijnpunt komen Beurskens’ details in een scherper perspectief te staan. Die vreemde doucheangst bijvoorbeeld: al op bladzijde 18 hoort Jacques op de gang hoe zijn zuster bij de hotelier haar beklag doet omdat op haar kamer een douchecabine is aangelegd. Ze trekt terstond in bij maman. Als dat volgend jaar voor elke kamer geldt, voorspelt Jacques, dan komen we hier nooit meer terug.
Daarbij is die douchefobie uiteraard niet zomaar een detail. Samen met het spoor en het ongedierte – laten we de beestjes bij hun naam noemen – vormt de broes het fundament van Beurskens’ idee. De combinatie levert een pijnlijk zinnebeeld van de Endlösung op, want natuurlijk werden de joden als Ungeziefer naar de douches van Auschwitz gedeporteerd.
Zie daar de kracht van de novelle: Beurskens geeft gelijkwaardige symbolen tegengestelde gevoelswaarden. Hartstocht en doodsangst, normaal toch tegenpolen, blijken inwisselbaar. Om het even was Jacques Dorf loodgieter geweest met een bloedhekel aan de spoorwegen.
Voor de Dorfjes is angst de raadgever voor het leven. Traumatische liefhebberijen, dat lukt nog wel, maar tot normale liefdesrelaties blijken zij niet in staat. Maman is getrouwd met haar kinderen. Ilse fladdert als een vlinder van man tot man, maar ziet in elk exemplaar de moordenaar van haar vader. Jacques taalde nooit naar vrouwen. Pas als zijn moeder overlijdt, besluit hij zich plotsklaps te verloven. De gelukkige is helaas nog niet bekend.


‘Treintje spelen met Jacques Dorf’ van Peter Buwalda verscheen eerder in De Gids 163/6, 2000, en wordt hier met instemming van de auteur opnieuw gepubliceerd.
Huub Beurskens, De verloving, Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam 1990
Huub Beurskens, Das Verlöbnis, vertaling Waltraud Hüsmert, Twenne Verlag, Berlijn 1992

dinsdag 26 maart 2013

ESCAPE (STUDY) #3


Met dank aan Masaccio en Piero

HB IN DE GIDS

Van mei 1993 tot mei 2000 was Huub Beurskens redactielid van De Gids. Maar ook daarvoor en erna publiceerde hij poëzie, proza, beschouwingen en vertalingen in De Gids.
Klik op de link naast het Gidslogo voor een bijna compleet overzicht met meer dan 120 bijdragen en links naar de meeste teksten op de DBNL-site.


ESCAPE (STUDY) # 2


KRIJG NOU DE LYRIEK!


Persbericht:
“De jury voor de Paul Snoek Poëzieprijs (Elke Brems, Johan de Boose, Max Temmerman en Peter Holvoet-Hanssen) heeft in een eerste fase na haar aanstelling een longlist samengesteld met bundels die door de respectievelijke juryleden werden genomineerd.
Na beraadslaging van de jury is hieruit een shortlist van 6 genomineerde dichtbundels geselecteerd:

Benno
Barnard
Krijg nou de lyriek
Atlas
2011
Adriaan
De Roover
Enkelvoudig blauw
Demian
2011
Esther
Jansma
Eerst
Arbeiderspers
2010
Delphine
Lecompte
Blinde gedichten
De Bezige Bij
2012
Leonard
Nolens
Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Querido
2011
Tonnus
Oosterhoff
Leegte lacht
De Bezige Bij
2011

De laureaat van de zevende Paul Snoek Poëzieprijs wordt bekendgemaakt op zondag 21 april 2013 om 10u30.
Dit gebeurt tijdens een bijzondere aflevering van ‘Poëzie op zondagmorgen’ in de Foyer van de Stadsschouwburg te Sint-Niklaas, tijdens het boekenweekend ‘Archipel’.”

maandag 25 maart 2013

DE NEUS VAN ZYKOV - MET CODA


A
Op 25 maart heeft zich in Petersburg een buitengewoon wonderlijke geschiedenis afgespeeld. De barbier Iwan Jakowlewitsj die op de Woznesenski Prospekt woont, (zijn achternaam is teloor gegaan, en ook zijn uithangbord, waarop een heer met ingezeepte wangen staat afgebeeld met het onderschrift: Hier wordt ook adergelaten vermeldt geen nadere gegevens), de barbier Iwan Jakowlewitsj werd tamelijk vroeg wakker en snoof de geur van gebakken brood op. Hij richtte zich in zijn bed half op en zag dat zijn eega, een dame van een achtenswaardig voorkomen die dol op koffie was, de pas gebakken broodjes uit de oven stond te halen.

B
Op 25 maart deed zich in Petersburg een bijzonder vreemde gebeurtenis voor. Barbier Ivan Jakovlevitsj, woonachtig op de Voznesenski Prospekt, (zijn achternaam is verloren gegaan, zelfs zijn uithangbord, waarop een heer met een ingezeepte wang en het opschrift ‘Tevens aderlaten’ staan afgebeeld, vermeldt verder niets), barbier Ivan Jakolevitsj ontwaakte tamelijk vroeg en rook de geur van warm brood. Hij richtte zich iets op in zijn bed en zag zijn echtgenote, een heel eerbiedwaardige dame die dol was op koffie, versgebakken broodjes uit de over halen.


Twee keer een vertaling van de eerste alinea (van deel I) van Gogols verhaal De neus. Vertaling A is gemaakt door Charles B. Timmer, voor de uitgave van N.W. Gogol, Verzamelde werken (drie delen), uitgegeven door G.A. Van Oorschot in 1962 . Vertaling B is gemaakt door Aai Prins, voor N.W. Gogol, Verzamelde werken (twee delen), verschenen bij dezelfde uitgeverij, vijftig jaar later.

Kaasje voor de methode van Evgeny Zykov, die, in weerwil van de suggestie die van zijn voor- en achternaam uitgaat, totaal geen Russisch kan lezen en verstaan. Het verschil in transliteratie van Russische namen interesseert hem dan ook weinig, in tegenstelling tot de keuze van de voltooid tegenwoordige tijd of de verleden tijd in de openingszin. Het gebruik van de eerstgenoemde tempus wekt bij hem de suggestie dat het relaas dat nog gaat volgen eigenlijk ook al voltooid is, in elk geval over iets zal gaan wat is afgesloten voordat het verhaal is begonnen.
         Vertaling A bevat een paar woorden, ‘teloor’ en ‘eega’, die hem enigszins gedateerd voorkomen, maar die daarmee ook zo hun charme hebben.
         Wanneer Gogol in de tegenwoordige tijd had geleefd, peinst Zykov, zou je kunnen zeggen dat hij in de tweede zin een schakelfout maakt die ernstige gevolgen voor de transmissie en de veiligheid had kunnen hebben: in plaats van op te schakelen, schakelt hij, terwijl de Gogolmobiel goed en wel vaart krijgt, abrupt in de achteruit. Maar onder meer daardoor en daarom is de chauffeur van een literatuurmobiel geen gewone weggebruiker: hij legt namelijk zijn wegen al chaufferende zelf aan en vindt er passende regels bij uit. Hoewel ‘regels’…: die worden er eigenlijk naderhand dan weer van gemaakt door taalkundigen (zoals Roman Jakobson, een nog Russischere Rus dan Nikolaj Gogol die uit de Oekraïne kwam).
         Moet je dat onverhoedse terugpoken tussen twee komma’s en parenthesen dan zo knarsend of zo soepel mogelijk laten verlopen, vraagt Zykov zich af. In elk geval niet met nog een echte, want taalkundige waarnemingsfout erin, zoals in vertaling B. Een ‘opschrift’ kan namelijk niet ‘staan afgebeeld’. Bovendien komt het hem gezocht en daarmee ook enigszins dwaas voor het te hebben over slechts ‘een ingezeepte wang’: zelfs als de te scheren klant en profil was weergegeven, zou het weinig aannemelijk zijn de maker ervan te verdenken van Magritteaanse oogmerken avant la lettre. Of zou die andere wang soms al geschoren zijn?
Zykov heeft nog een derde vertaling in huis, een Duitse (uit 1977, gemaakt door Wilhelm Lange en Johannes von Guenther): (…) auf seinem Schilde, das einen Herrn mit einer eingeseiften Wange darstellte (…). Ook daar één wang! Dat maakt de kans groter dat er in Gogols Russisch ook maar één wang wordt getoond. Maar wat heeft Zykov met Gogol te maken!
Scheert een barbier eerst de ene wang en dan de andere? En hoe is dat met de kin? En met de ruimte tussen de bovenlip en … de neus? Overigens kan een schild (‘Schilde’) zelf geen heer voorstellen (‘darstellen’), wel kan het van die heer een voorstelling dragen of tonen.
         Overigens maakt de Übersetzung Zykov iets duidelijk wat de twee Nederlandse vertalingen niet doen. Waarom laat een verteller bijvoorbeeld een stel overvallers uitgerekend een Porsche stelen en niet een Mercedes of een BMW? (Keuze te over, dus wat maakt het uit, zou je denken.) Omdat hij hen na een door hem geplande frontale aanrijding nog verder wil kunnen laten rijden: een Porsche heeft als een van de weinig huidige autotypes de motor achterin. Waarom laat Gogol zijn barbier op de Voznesenski Prospekt wonen en niet in een van de talrijke andere Petersburgse straten? Omdat hij daarmee woont op de ‘Himmelfahrtprospekt’… (Вознесенский проспек – Zykov beweegt zich weliswaar niet  in het Russisch, zoals gezegd, maar wel op het internet.)
         Dit soort kwesties houdt Zykov zo buitengemeen bezig dat zijn naam makkelijk spottend kan worden verbasterd tot Zeikkop. Nu doet hij weer moeilijk over de zouteloosheid van dat twee maal ‘tamelijk’ en een keer ‘ziemlich’ vroeg wakker geworden zijn van Ivan Jakolevitsj. Waarom niet gewoon ‘nogal’ of ‘vrij’ vroeg? En werd het heerschap eerst wakker en rook hij toen pas de geur van gebakken brood? Zykov prefereert het, als het dan toch vrij vroeg moet, wakker te worden van de geur van gebakken brood.
         Waarom moet trouwens worden vermeld (in vertaling A) dat zijn vrouw erbij ‘stond’ toen ze de broodjes uit de oven haalde? Om te voorkomen dat Zykov haar erbij zou zien zitten of zelfs liggen? Die curieuze houdingen stelt hij zich juist nu voor!
         Overigens (een lievelingswoord van Zykov): is iets wonderlijks niet ook altijd al iets buitengewoons?

Z
Op 25 maart gebeurde er in Petersburg iets heel vreemds. Barbier Ivan Jakolevitsj aan de Hemelvaartprospekt, (zijn familienaam was zoek geraakt, zelfs zijn uithangbord met de afbeelding van een man met ingezeepte wangen en het opschrift ‘Ook aderlaten’, vermeldde hem niet), deze barbier Ivan Jakolevitsj werd nogal vroeg wakker van de geur van warm brood. Hij richtte zich wat op in zijn bed en zag zijn vrouw, een zeer achtenswaardige dame die erg van koffie hield, net gebakken broodjes uit de oven halen.

Mogelijk besluit Zykov straks om, naar aanleiding van dit of dat in wat volgt, weer iets aan zijn ‘Zykovalinea’ te veranderen, maar nu leest hij allereerst verder, drie maal de vertaalde tweede alinea.
         Je zou het conditietraining kunnen noemen wat hij op deze wijze doet, dagdagelijkse exercitie om in vorm te komen en te blijven voor wanneer hij zelf, onder zijn nom de plume, weer aan de bak gaat.

*

Een dag later komt Evgeny Zykov erachter dat Gogol in een eerste versie van De neus de 'gebeurtenis' liet plaatsvinden op 25 april, maar dat hij naderhand de datum wijzigde in 25 maart, de dag van Maria Boodschap... Dus op Maria Boodschap (volgens de juliaanse kalender) aan de Hemelvaartprospekt!

Ook vindt hij een derde Nederlandse vertaling, te weten van Arie van der Ent, in Nikolaj Gogol, Verhalen, uitgegeven door L.J. Veen in 2001:

C
Op 25 maart vond er in Petersburg een buitengewoon eigenaardig voorval plaats. Barbier Ivan Jakovlevitsj, woonachtig op de Voznesenskiprospekt (zijn achternaam is verloren gegaan, en zelfs op zijn uithangbord - met daarop een heer met ingezeepte wangen en het opschrift: Ook voor aderlatingen - stond niets meer), barbier Ivan Jakovlevitsj werd nogal vroeg wakker en rook de geur van gebakken brood. Toen hij iets overeind kwam in bed zag hij dat zijn echtgenote, een nogal achtenswaardige dame die erg van koffiedrinken hield, zojuist gebakken broden uit de oven haalde.

Evgeny Zykov blijft op de gregoriaanse 25ste maart vooralsnog bij zijn Zykovalinea.

zondag 24 maart 2013

NAGEKOMEN BERICHT PROZA 2012


De toppers 2012: Nederlands proza
(over het hoofd gezien in) Knack, donderdag 20 december 2012

Meer dan 800 bladzijden beslaat het magnum opus van Oek de Jong. Ook Huub Beurskens, Arnon Grunberg, Arthur Umbgrove en Jeroen van Rooij deden leuke dingen in hun romans, aldus recensent Marnix Verplancke.
Lees HIER verder.

vrijdag 22 maart 2013

HET GESLEPEN POTLOOD 5

Elias Canetti had op zijn werktafel altijd een batterij geslepen potloden gereed liggen. Met die potloden maakte hij zijn notities en schreef hij zijn aforismen. Zo nu en dan hier zo'n vertaalde notitie met betrekking tot literatuur.

In NRC Handelsblad van vandaag een behartenswaardige beschouwing van Oek de Jong over de traditie van de literatuur en de ermee samenhangende toekomstmogelijkheden van de roman.
In dat licht is het opmerkelijk en even behartenswaardig wat Elias Canetti al meer dan 70 jaar geleden schreef:

De roman moet geen haast hebben. Voorheen kon ook de haast deel uitmaken van zijn sfeer, inmiddels heeft de film dat voor zijn rekening genomen; daaraan gemeten moet de roman altijd ontoereikend blijven. De roman, als schepsel uit rustiger tijden, kan iets van die oude rust overbrengen in onze nieuwe gehaastheid. Hij zou voor veel mensen als slow-motion* kunnen dienen, hij zou kunnen aanzetten tot blijven stilstaan, hij zou in de plaats kunnen treden van de lege bespiegelingen van hun rages.

* Zeitlupe, schrijft Canetti letterlijk: een tijdvergrootglas

- 1942

dinsdag 19 maart 2013

DE ECHOÏST RECOVERED of DISCOVERED

De echoïst staat bij de vijftig Nederlandstalige klassiekers, gekozen door recensent Koen Eykhout, om eventueel te worden 'gerecovered'. (Dagblad De Limburger / Limburgs Dagblad)









































Dat is bijzonder eervol en wie weet een kansje voor De echoïst om eerst eens 'discovered' te worden.
Voor wie daaraan zou willen meewerken: HIER.

maandag 18 maart 2013

donderdag 14 maart 2013

QUOD DIXIT DIX?


Niet alles wat te raden geeft is intrigerend. Het poëtische werk van F. van Dixhoorn is voor mij een intrigerend raadsel. De karigheid van zijn tekstjes op de pagina die doen denken aan kaalslag, soms niet meer dan letterlijk een paar woorden, de tussentijdse nummeringen erin, het minimalistisch flardjesachtige – verschijningsvormen die op zich niet bepaald mijn interesse, laat staan mijn enthousiasme wekken. Toch is er iets in die dingen van Van Dixhoorn wat me ze niet meteen de rug doet toekeren. Misschien is het de man erachter of erin – al is het niet bon ton, zeker ook voor mezelf niet, om meteen de vent erbij te halen. Vroeger, dat is dus nogal wat jaren geleden, kwam ik Frans van Dixhoorn bij gelegenheid wel eens tegen en dan spraken we elkaar ook. Een bijzonder aimabele en betrouwbare man, vond ik, en volgens mij is hij dat, afgaande op enkele filmpjes op internet, ook gebleven; niet iemand die erop uit is de boel te neppen. Intimi schijnen hem tegenwoordig niet met Frans maar met Dix aan te spreken.
         Op internet ook een heel aardige site, waarop je een aantal teksten van Van Dixhoorn mooi kunt lezen. (Helaas met een ontsierende en in dit kader bedenkelijke meervoudsvormfout in de tekst van het colofon.) Je kunt er mooi vaststellen hoe de afzonderlijke paginateksten op en in elkaar doorgaan.
         Maar waar gaat deze poëzie of wat dan ook over? Ik las erover bij een uitgesproken Dixfan en ik beluisterde een andere, al even uitgesproken Dixfan, allebei intelligente mannen. Maar ik schoot er wat Dix betreft niks mee op. Samuel Vriezen eindigt zijn beschouwing over de nieuwste boekpublicatie van F. van Dixhoorn met de opmerking dat dit ‘de meest buitengewone en aangrijpende poëzie’ is die hij ‘in jaren’ heeft gelezen. Het zegt me meer over Vriezen dan over Van Dixhoorn. Wat op zich niet erg is, maar wat hier niet echt van belang is. In de circa zeventienhonderd eraan voorafgaande woorden analyseert en interpreteert hij eigenlijk alleen maar een en ander omtrent de vorm en het concept van Van Dixhoorns teksten. Natuurlijk zijn vorm en concept ook betekenissen. Maar waarom worden die vormen en wordt die methode toegepast op of met uitgerekend die bepaalde woorden met die bepaalde (of onbepaalde) betekenis? Dát zou ik willen weten. Waarom staat er bij F. van Dixhoorn bijvoorbeeld dit:
bedoelde u
wat verandert
als er niets verandert
en niet bijvoorbeeld onzin als dit:
vrouwen deerde
laster
artsenadvertentieblad
(bestaande uit exact dezelfde 40 letters)?
         Vriezen verstrekt louter informatie van dit soort: ‘Dit mechanische procedé wordt doorbroken in 4. De zon in de pan. Daar is het kwatrijn plotseling weg op pagina 13 en 14, om daarna weer te verschijnen, maar nu soms tussen haakjes. Op pagina 19 en 20 is het dan weer vervangen door twee terzinen.’
Dank voor het uitpluizen, maar wat nu?
         Rutger Cornets de Groot wijst in zijn causerie op het fenomeen dat er aan de lectuur van bepaalde tekstjes van F. van Dixhoorn ‘principieel’ geen einde komt. Vriezen pakt die draad op met het voorbeeld van een kind dat de grap ontdekt van de afkorting ‘z.o.z.’ op een papiertje waar aan de ommezijde eveneens ‘z.o.z.’ op staat: zoiets doet Van Dixhoorn ook door op de ene kant van de pagina om/de ene na/de andere/om te zetten en aan de andere zijde precies hetzelfde.
         Is het werkelijk zó zouteloos? Dat zou uitermate teleurstellend zijn. Ik ken die nieuwe boekuitgave (nog) niet. Wie weet heeft Van Dixhoorn zijn oor helemaal laten hangen naar zijn conceptexegetische bewonderaars. Zelf voel ik me door zulke taalfilosofische uiteenzettingen welhaast achtergelaten als een dilettant die er eigenlijk nog steeds niets van snapt, maar dat, bevangen door de convictie van de connaisseur-uiteenzetter, niet meer waagt te bekennen. Wat ik die uiteenzetters overigens niet kwalijk neem – laat daar geen misverstand over bestaan. Maar ik zou wel willen dat ze na het uiteenzetten ook iets voor me in elkaar wisten te zetten.
         Ik bezocht de site van de Methode Van Dixhoorn. Maar ook daar ging en gaat het in feite evenzeer alleen over technieken en vormkwesties.
         En toen zag ik een amateuristische opname van een voordracht van Frans van Dixhoorn, ergens in Middelburg in 2010.
En toen zag ik dat hij er iets bij of in zag. Ik zag het aan de onwillekeurige gebaren van zijn rechterhand. ‘Een struik,’ zei hij, en zijn hand gaf aan hoe en waar. ‘Een donkere vlek op de grond,’ zei hij, en zijn vlak gehouden hand maakte er als het ware een beweging overheen. Dix zag onmiskenbaar voor zich wat hij zei, het werd en was iets anekdotisch, iets concreets. Het leek van belang dat het om een, om die struik ging, en om een, die donkere vlek, daar op de, op die grond, en niet voor hetzelfde geld om ergens een shetlandpony en een onweerswolk. Er was sprake van – ik durf het bijna niet te noemen – inhoud.

HOTEL EDEN NwA'DAM ZOMERBROCHURE


woensdag 13 maart 2013

HET GESLEPEN POTLOOD 4

Elias Canetti had op zijn werktafel altijd een batterij geslepen potloden gereed liggen. Met die potloden maakte hij zijn notities en schreef hij zijn aforismen. Zo nu en dan hier zo'n vertaalde notitie met betrekking tot literatuur.

De bescheiden opgave van de schrijver is uiteindelijk de belangrijkste: het doorgeven van het gelezene.

- 1980

zondag 10 maart 2013

WAAR BLIJVEN VERDOEMENIS EN ZIELZORG?


Een week geleden stond ik weer eens op de Campo dei Fiori in Rome voor het standbeeld ter gedachtenis aan de publiekelijke verbranding op die plek van Giordano Bruno op last van de kerkelijke rechtbank, op de dag af 350 jaar voor mijn geboorte. Het weerhield me er niet van opnieuw met een bepaalde opwinding en een zowel historiserend, nostalgisch als esthetisch genot menig kerkgebouw te bezoeken en me er zelfs in opgenomen, thuis te voelen. Hoe verfoeilijk ik ook allerlei daden vind die in de loop der eeuwen uit naam van de katholieke Kerk zijn begaan, ik houd van de kerkgebouwen en van hun religieuze kunst (mits gebouwd of vervaardigd vóór het midden van de vorige eeuw).
De dag na mijn geboorte werd ik rooms-katholiek gedoopt. Onlangs heb ik het besluit genomen om me officieel te laten uitschrijven uit het doopregister. Waarom? ('Dat contraritueel is zowat het kinderachtigste wat een volwassen mens kan doen,' noteerde een vriend van me eens in zijn publieke dagboek.') Ik wist het zelf niet goed. Nog niet althans. Uitspraken van paus Benedictus XVI over het gezin als hoeksteen van de samenleving en het daarmee impliciet afwijzen van andere partner- en levenskeuzen, leken de aanzet ertoe te geven. ‘Leken’, want ik had nooit een andere visie van de grote mannen van het katholicisme als kerkelijke institutie gekend en verwacht. Misschien was het veeleer zo dat ik de Kerk van mezelf wilde zuiveren, ik hoorde er immers al decennia niet meer echt bij, woonde nooit meer een misdienst bij, ging dus ook nooit meer ter communie, ik biechtte niet en bad evenmin, want geloofde in god noch hiernamaals. Met andere woorden: ik had eigenlijk helemaal geen recht meer om als rooms-katholiek ergens te boek te staan, zeker niet in het ledenregister van de vereniging zelf.
Echter pas toen ik antwoord ontving op mijn schriftelijk ingediende verzoek om uitschrijving, besefte ik ten volle waarom het terecht was geweest dat ik me had laten uitschrijven!
Allereerst kreeg ik een brief van de ‘Parochiefederatie Tegelen – Steyl – Belfeld’. (Ik neem aan dat dit een samenraapsel is van de resterende brokstukken van de inmiddels ontmantelde parochies Sint Martinus, Heilig Hart van Jezus, Sint Joseph, Sint Rochus, Sint Urbanus.)
Geachte heer Beurskens,
Afgelopen week ontvingen wij van u een schriftelijk verzoek tot uitschrijven uit het doopregister. Het doopsel is geregistreerd in de St. Martinusparochie te Tegelen op 19 februari 1950.
Uiteraard respecteren we dit verzoek tot uitschrijven en in het doopregister is een aantekening gemaakt van uw uittreding uit de R.K. Kerkgemeenschap per 4 januari 2013.
Wij wensen u alle goeds toe voor de toekomst.
Met vriendelijke groeten, (…)
Pardon? Alle goeds voor de toekomst? Geen banvloek? Geen dreigement met hel en verdoemenis? Of op zijn minst eerst eens een invitatie tot een persoonlijk gesprek? Of een vriendelijk maar dringend verzoek een en ander nog eens goed te overwegen?
         Vijf dagen later viel een brief van het bisdom Roermond in de bus. Daar zou je het dan toch hebben… Onder de datum 10 januari 2013 schreef mr G.H. Smulders lic., Secretaris van de bisschop me:
         Geachte heer Beurskens,
         In antwoord op uw schrijven van 24 december jl. [een toch niet willekeurig gekozen datum, meende ik – HB] bevestig ik uw uitschrijving als rooms katholiek.
         [Volgt nog enige technische informatie omtrent SILA – Stichting Interkerkelijke Leden Administratie – en de te verwachten brief van de doopparochie – die ik dus al had ontvangen.]
         Inmiddels verblijf ik,
         met vriendelijke groet, (…)
… Je als voetballer van SV Nieuw Sloten uitschrijven bij de KNVB lijkt me stukken lastiger! Greenpeace zal je tot in het graf met bedelbrieven blijven achtervolgen als je het lidmaatschap opzegt, maar door de R.K. Kerkgemeenschap word je namens de bisschop vriendelijk uitgewoven…
         Geen wonder dat ik er niet meer bij wil horen, verdomme! Watjes.

Vanochtend om vijf voor halfelf hoorde ik, zoals elke zondagochtend om dezelfde tijd, hier in de multiculturele Amsterdamse Oosterparkbuurt, een katholiek klokje klimpen zoals altijd het kapelklokje klimpte van het Nazarethklooster achter de muren in de Limburgse straat waar ik opgroeide. Nostalgie. Maar dat niet alleen, denk ik. Want opeens dacht ik, wist ik, als officieel nietmeerkatholiek, maar voor mezelf nog lang niet uitgeschreven, dat ik binnenkort best weer eens ter communie zou kunnen gaan, en dat allerminst uit balsturigheid. Het idee alleen al gaf me een prettig gevoel: vrij om katholiek te zijn.

donderdag 7 maart 2013

HET GESLEPEN POTLOOD 3

Elias Canetti had op zijn werktafel altijd een batterij geslepen potloden gereed liggen. Met die potloden maakte hij zijn notities en schreef hij zijn aforismen. Zo nu en dan hier zo'n vertaalde notitie met betrekking tot literatuur.


De grootste huichelaar mag over de eerlijkste schrijven, literatuurgeschiedenis.

- 1976

woensdag 6 maart 2013

OVER PINOKKIO'S HEMELSE KAMER


In het jongste nummer van Dietsche Warande & Belfort levert Lars Bernaets (1980, Universiteit Gent en Vrije Universiteit Brussel) een gedegen en fraaie analyse van de rol van Pinokkio voor en in De hemelse kamer.
Lees hier de complete beschouwing.

vrijdag 1 maart 2013

VERDWIJNEN OP INTERNET

Johan Velter kondigt op zijn weblog aan dat datzelfde weblog zal verdwijnen: 'Niet alleen kunnen er geen nieuwe berichten meer geplaatst worden, alle oude teksten worden ook van het net gehaald.'
Al zijn veelal doorwrochte en goed gedocumenteerde teksten zullen weldra niet meer te lezen en te raadplegen zijn.
Dat is bijzonder jammer. Velter noemt het een vorm van 'hedendaagse cultuurvernietiging'.
Je ziet het gaandeweg meer. Benno Barnard kon niet meer doorgaan met zijn wekelijkse blog voor Knack en inmiddels moet je al heel wat moeite doen om zijn teksten nog terug te vinden.
Tegelijkertijd heeft het ook wel weer iets, die evidentie van de vluchtigheid van een wereld die pretendeert alles voor nu en tot in de eeuwigheid te kunnen omvatten en bewaren.
'Er is een aantrekkelijkheid: even een zucht en dan weer weg, al dan niet ergens anders,' merkt Velter zelf ook al op. Is dat niet het uitgangspunt van en de basis voor kunst?

(Gepost tussen de schamele brokstukken van het Forum Romanum.)

Nagekomen bericht 6 maart: Inmiddels zet Velter zijn publicaties voort op http://sfcdt.wordpress.com