De vraag die niet wordt beantwoord door de samenstellers en inleiders van de bloemlezing met de 'welluidende, hedendaagse naam' Hotel New Flandres, hoewel het trio zich als zelfkritisch en zelfrelativerend presenteert (‘we zijn daar niet naïef in, laat staan te kwader trouw’ – een constructie die ik overigens niet begrijp): waarom is men ingegaan op de vraag van Willy Tibergien (ook ‘opdracht’ genoemd) om een bloemlezing te maken ‘ter gelegenheid van het dertigjarige bestaan van Poëziekrant en het vijfentwintigjarige bestaan van het Poëziecentrum’? Afgezien van de vraag waarom Tibergien kennelijk juist dit drietal heeft gevraagd: men had toch ook botweg of beleefd niet thuis kunnen geven?
Het is evident dat de mogelijkheid om een project als dit te realiseren uitstekend paste en past in de visie van Filippo Tomasso Van Bastelaere op literatuur (en cultuur) als een zaak van systemen en strategieën, als een strijd om dominantie, compleet met ‘kleine oorlogsmachines’. Met deze bloemlezing heeft hij zichzelf, voor zover hij dat in zijn eigen levensjaren vermag te overzien, voorgoed ‘ingeschreven’ (een woord dat me altijd doet denken aan Kafka’s In der Strafkolonie) in het door hem autarkisch verklaarde ‘poëtische systeem’ (sic!) van Vlaanderen.
Het eigenlijke probleem, de eigenlijke vraag is echter: waarom hebben zo veel dichters zich zelf en hun ‘tekstlichaam’ beschikbaar gesteld voor een dergelijke ‘inschrijving’? Het ‘veld’ overziend, heeft het er alles van weg dat er nauwelijks iemand heeft geweigerd om zich te laten inschrijven in dit op zijn minst bedenkelijke hotel, waar men niet uit eigen beweging een kamer huurt (om er naar believen in en uit te kunnen) maar waar al een speciale, op jouw maat gemaakte kamer voor je blijkt te zijn gereserveerd zonder dat je erom had verzocht.
Het is evident dat de mogelijkheid om een project als dit te realiseren uitstekend paste en past in de visie van Filippo Tomasso Van Bastelaere op literatuur (en cultuur) als een zaak van systemen en strategieën, als een strijd om dominantie, compleet met ‘kleine oorlogsmachines’. Met deze bloemlezing heeft hij zichzelf, voor zover hij dat in zijn eigen levensjaren vermag te overzien, voorgoed ‘ingeschreven’ (een woord dat me altijd doet denken aan Kafka’s In der Strafkolonie) in het door hem autarkisch verklaarde ‘poëtische systeem’ (sic!) van Vlaanderen.
Het eigenlijke probleem, de eigenlijke vraag is echter: waarom hebben zo veel dichters zich zelf en hun ‘tekstlichaam’ beschikbaar gesteld voor een dergelijke ‘inschrijving’? Het ‘veld’ overziend, heeft het er alles van weg dat er nauwelijks iemand heeft geweigerd om zich te laten inschrijven in dit op zijn minst bedenkelijke hotel, waar men niet uit eigen beweging een kamer huurt (om er naar believen in en uit te kunnen) maar waar al een speciale, op jouw maat gemaakte kamer voor je blijkt te zijn gereserveerd zonder dat je erom had verzocht.
De eigenaar laat zelf zien hoe comfortabel het er vertoeven is, met dit verschil dat hij de enige is die de kamersleutels bezit. Probeer daar nog maar eens op eigen houtje uit te komen! Intussen zou je bijna bang worden van juist dat verlokkende uitzicht op het spoor…