dinsdag 24 maart 2020

MIJMERINGEN OVER LIEFDE EN BOEKOMSLAGEN


In besprekingen van literaire boeken wordt praktisch nooit iets opgemerkt over de vormgeving ervan. Misschien is dat maar goed ook. Toch beoordeel ik, zoals iedereen, neem ik aan, voor mezelf steevast de opmaak van het binnenwerk en het omslag, al is het maar met een oogopslag.
        Opgemerkt moet worden dat die vormgevingsaspecten zeker niet doorslaggevend hoeven te zijn bij het besluit een uitgave al dan niet aan te schaffen. En tussen de boeken die ik al heel lang koester zit menige uitgave die allesbehalve een schoonheidsprijs verdient; mijn pocketuitgave van Franz Kafka, Sämtliche Erzählungen heeft een tjokvolle bladspiegel met veel te kleine letters – toch blijf ik dat boek met zijn inmiddels vergeelde papier trouw; het stofomslag van mijn Coutinhovertaling van Vladimir Nabokov, Lolita is een (heerlijk) even smakeloos als liefdeloos monster…


Als je zelf auteur bent heb je wel direct te maken met beslissingen omtrent de vormgeving, althans als een uitgever je daar de gelegenheid en ruimte voor biedt. Wanneer ik de omslagen bekijk van mijn boeken die in de loop van meer dan vier decennia zijn verschenen, zie ik nog steeds geslaagde exemplaren, maar ook enkele mislukkingen, die, meen ik, mede zijn toe te schrijven aan het feit dat ik mijn poot niet heb stijf gehouden of niet alert genoeg ben geweest. Het voorplat van mijn roman O mores! (2000) vind ik ronduit lelijk. Wat een rommeltje! Slecht, disproportioneel knip- en plakwerk. Waarom bijvoorbeeld was dat beeld van de Antichrist en Satan rechtsonder niet voldoende? Dan zou de belettering ook niet zo opzichtig hebben gehoeven. Belettering over een afbeelding heen is toch al hachelijk, eigenlijk alleen verantwoord wanneer het beeld daar voldoende, dat wil zeggen alle ruimte voor biedt en je niet meer de indruk hebt dat er iets wordt overlapt. Wat een lelijk font trouwens. En waarom die letterschaduwen terwijl ze nauwelijks of niet opvallen?
        Standaardrecepten voor een goed voorplat zijn er uiteraard niet, al is het alleen maar omdat bij elke op te stellen regel in de praktijk wel een prachtige zondigheid te vinden is. Wel heb ik in de loop der jaren een weerwil in beginsel ontwikkeld tegen ontwerpen die de titel illustreren, zowel qua typografie als gebruikte afbeelding.


Een belettering die de titel illustreert vind ik bijna altijd te opzichtig, armoedig of infantiel. Ik las een bespreking van een nieuwe uitgave van Maarten van der Graaff, zag er het niet mee besproken voorplat bij en kreeg de indruk dat er al een programmatisch kunstje werd vertoond voordat ik binnen was; het ontwerp is te veel van invloed, te sturend voor wat en hoe ik meen te zullen gaan lezen (en mijn lectuur van de bespreking van de inhoud bevestigde dit). Maar misschien is dat een kwestie van smaak en voorkeur, tenslotte geeft zo’n omslag aan wat me van raaff Maarten van der G te wachten staat.
        Zelf heb ik ook een omslag, bedenk ik nu, waarop de typografie iets doet (of lijkt te doen) wat in de titel staat. Maar wel heel subtiel, hè. Misschien dat menigeen het zelfs niet meteen ziet. Programmatisch is het allerminst. Hoe kan het ook anders met zo’n vormgever als Joost van de Woestijne…


Ergerlijk sturend ervaar ik omslagen met een beeld dat zich bij voorbaat bemoeit met beelden die zich tijdens mijn lectuur pas zouden moeten vormen. Op een boek met als titel De neus hoort geen neus. Hoewel, zoiets als dit…:


Zoals op Lolita geen meisje of iets meisjesachtigs (sokjes, lipjes, lolly) zou mogen.
        Eens kijken wat men zoal heeft uitgespookt met Nabokovs Laughter in the Dark (Een lach in het donker).


Zie mijn zwak voor het omslag van mijn Coutinhovertaling. Zoveel discrepantie met de inhoud dat het weinig kwaad meer kan voor het eigenlijke leeswerk, maar alleen voor de zich bekocht voelende koper die op grond van het voorplat een andere sappigheid binnenin verwachtte.


De verfilming gebruikt om de roman commercieel te slijten. Nooit goed. Iets meer van deze tijd:


Alleen even over de voorstelling: aha die lach is dus van een begeerlijke, sexy vrouw: fout dus. Bovendien straalt het ontwerp ontwerpersplezier of -lol uit – niet onbelangrijk, maar dat is nog iets heel anders dan ‘liefde’…


Kijk, dit vind ik nou een mooie. Hier voel ik, eh, liefde in. Heldere compositie. De beschouwer vraagt zich af wat een projector te maken kan hebben met een roman, en daar kan alleen het lezen van de roman uitsluitsel over geven. De afbeelding is neutraal én passend. Duidelijke belettering, met een omgekeerd keldertrappetje van auteur naar de lach, naar het donker en naar de (klein gezet) roman waar alles in zit. En dat, juist met dat ‘Dunkel’ in de titel (die zelf niet zwart is!), op een witte ondergrond. Hier weet de vormgever aan nogal wat clichés te ontkomen. Het is een vormgeving die zo eenvoudig oogt dat je je blik er even de tijd voor moet geven.
        Ik moet onwillekeurig denken aan mijn uitgever Bart Kraamer, die zelf de vormgeving van zijn Koppernikboeken verzorgt (en wat mijn eigen dingen betreft, mij daar altijd bij betrekt). Toen hij me onlangs een eerste exemplaar overhandigde van De straffeloze, merkte hij op dat dit boek de mooiste rug had die hij tot nu toe had gemaakt. ‘De rug?’
        Toen zag ik het ook: die verdeling van boven en onder, die grijsgradaties, de belettering, de plaatsing van het beeldmerk – alles als niet anders dan vanzelfsprekend. Er sprak liefde uit, zowel uit zijn woorden als uit die rug.