Elke ochtend zit ik nog even boven mijn
ontlasting
met voor ogen een bosschage op een etsje van
Palézieux,
wat lijnen, suggestieve vlekken, veel meer is
niet nodig,
en ik bevind me weer tussen het onderhout van
een klein
heel groot woud als geheel en al deelgenoot en
onderdeel
van heel het mirakels digestieve bedrijf, met
onder mij
wat deelnam aan mijn dromen, wat het wie weet
mede
teweegbracht, dat wat werd van gebladerte en zaden,
van
brood en vlees, alles wat ooit ter vertering uit
vertering
rees, zoals dit etsje van Gérard de Palézieux
(begraven
in Veyras), gedrukt op papier, handgeschept, misschien
aan een rivier, en alles spoelt dan weldra weg van hier.