‘Dichters verwoorden de tijd beter.’ Dit
citaat vormde in NRC Handelsblad van 7 juni jl. de kop boven een vraaggesprek
met Bas Kwakman als afscheid nemend directeur van Poetry International.
Sindsdien loop ik met die uitspraak in mijn hoofd. ‘Is dat zo?’ vraag ik me
telkens weer af. En: ‘Hoezo?’ En: ‘Beter dan wie?’ ‘Wat is dat eigenlijk, de
tijd verwoorden?’ ‘En hoe kun je vaststellen dat dichters de tijd beter
verwoorden? – Hun tijd, onze huidige tijd, neem ik aan.’ ‘Wordt met “de tijd”
het verstrijken van minuten en jaren bedoeld of – waarschijnlijker – het
tijdsgewricht?’
Ik
moest ook meteen weer aan de uitspraak denken toen ik las dat aan Radna Fabias
voor haar debuutbundel Habitus de
eerste Grote Poëzieprijs, die van 2019 dus, was toegekend.
Laten
we wel wezen: Radna Fabias heeft werkelijk in alles ‘de tijd’ mee. Ze is een
vrouw met een ‘getinte’ huid, jong maar niet tè, ze oogt en bekt goed, wortels
in het slavernijverleden, geëngageerd, mix van Caraïbenpalmen en
Noordzeeduinen, debutante met trendy ‘ontregelende’, veelal associatief
gevormde, geplakte of gegroeide gedichten die zich van literaire tradities
weinig of niets lijken aan te trekken.
De
formuleringen in het juryrapport zijn veelzeggend. Volgens de jury, die mijns
inziens qua samenstelling ook nogal representatief voor deze tijd is, wordt
door Fabias ‘ “identiteit”
vanuit vele gezichtspunten […] onderzocht.
De bundel is te lezen als een felle aanklacht,
maar tegelijk is het ook telkens meer dan dat. Fabias graaft net zo lang in wat
bedenkelijk is – waarbij ze ook zichzelf niet spaart – totdat de complexiteit van een probleem zich
openbaart. Dit maakt dat Habitus deelneemt aan het “gesprek van de dag”, maar tegelijk – en belangrijker – dat de
bundel er ook een krachtig tegengif
tegen is. Niets is eenvoudig in deze bundel, niets is op te lossen met een paar
slimme oneliners of standpunten. Fabias maakt het persoonlijke politiek en het politieke persoonlijk.’ [Cursieveringen en onderstrepingen van mij – hb]
Formulingen
die in een sociologisch leesverslag of politiek attest niet uit de
toon zouden vallen. Mij persoonlijk zeggen ze weinig, en helemaal niets over
artistieke kwaliteiten. Hoe dan ook vertegenwoordigt Radna Fabias als dichter volop een beeld van deze tijd zoals dat
in bepalende culturele kringen wenselijk, dus terecht en eigenlijk correct
wordt geacht. De jury’s (Fabias kreeg niet alleen de Grote Poëzieprijs maar ook
al de C. Buddingh’-prijs, de Awater Poëzieprijs, de Herman de Coninckprijs –
toe maar, allemaal voor die ene eerste bundel!) tonen overduidelijk wat het beeld
van deze tijd hoort te zijn. Zo bezien beantwoordt Fabias vooral aan een
verwachting en komt ze zeer gelegen, als door de tijd gevraagd én gepresenteerd.
Dit
klinkt mogelijk anders, want kritiserender dan dat het door me bedoeld is.
Radna Fabias kan het uiteraard niet helpen dat ze momenteel bij zovelen in de
smaak valt. Toen ik de bundel Habitus in de tweede week van dit jaar las, kon
die op mijn
sympathie en aandacht rekenen.
Maar
bij het ‘verwoorden van de tijd’ (en varianten) als kwaliteitscriterium voor de kunst van de
poëzie blijf ik mijn vraagtekens houden.
Kan
men in de eigen tijd beoordelen wie en wat die tijd het beste verwoordt? Kan
men in überhaupt welke tijd dan ook beoordelen wie in zijn eigen tijd die tijd
het beste verwoordde?
Verbeeldde
Rembrandt zijn tijd beter of het beste? Sociologisch, historisch en politiek
bezien zijn er heel wat tijdgenoten van hem die dat veel en veel beter deden.
Stel je het werk van Rembrandt voor zonder dat van ook maar één andere
tijdgenoot: welk beeld geeft dat dan van de eerste helft van de Gouden Eeuw?
Een beeld waarmee je je amper een voorstelling van die tijd kunt maken. Toch is
Rembrandt in zijn werk op en top zeventiende-eeuwer. Hij ontkomt er gewoonweg
niet aan, zoals geen Hals, geen Vermeer, geen enkele van zijn tijdgenoten eraan is
kunnen ontkomen. Zoals Picasso slechts juist in de twintigste eeuw Picasso
heeft kunnen zijn.
Waarom
zou een kunstenaar zich als opgave stellen zijn tijd uit te drukken, te
verbeelden of te verwoorden als dat onontkoombaar vanzelf gebeurt, net zoals dat met auto's, kleding, woningen gaat?
Maar
wat is dán zijn of haar opgave?
Toen
Samuel Beckett in 1977 van de redactie van een Franse boekuitgave (bij Le
Soleil Noir, Parijs 1978) de Hölderlinvraag ‘Wozu Dichter in Dürftiger Zeit?’ voorgelegd kreeg (niet door Hölderlin maar door die redactie van een vraagteken voorzien!), stuurde hij als antwoord zijn visitekaartje met daarop de
handgeschreven tekst: ‘Cher monsieur, Wozu? Je n’en ai
pas la moindre idée. Pardonnez-moi. Cordialement à vous, Samuel Beckett.’