maandag 28 mei 2018

HUGO CLAUS OP SAMOS, IK OP POROS - 2


Ik had me verheugd op het lezen van een ingenieuze roman, maar ik legde De verwondering teleurgesteld weg met de indruk dat de ‘complexiteit’ en ‘raadselachtigheid’ van de roman vooral voortkwamen uit voortdurende vertroebeling in plaats van uit een hardnekkige poging, als het ware tegen beter weten in, tot verheldering van wat niet anders dan duister kon en kan blijven. Ik had de talrijke taalfouten en rommeligheden op de koop toegenomen – de allermeeste ‘vlaamsigheden’ accepteerde ik toch al braaf voor wat ze waren –, indien de structuur van het boek daar voldoende klaarheid tegenover had gesteld. Maar ik vrees dat taalhantering en compositie(-optiek) hand in hand gaan.
            Hieronder een stijlbloempjeslezing uit De verwondering die verre van uitputtend is, want mijn potlood heeft het meermaals verwonderd opgegeven.
            Eronder de slotpassage van De verwondering, omdat ik me afvroeg hoe de roman zich had kunnen ontwikkelen wanneer deze twee alinea’s niet het einde maar de opening van het boek zouden hebben gevormd. De ene versie is die van Claus uit 1962, de andere zoals ik hem in dat geval liever Clausiaans had gelezen… (Ja, het is aanmatigend.)
*
- Hij schoof zijn hobbelige stoel achteruit […]
- De leraar nadat Fredine geweldig de deur had dichtgeslagen […]
- stond de jongen op […]  en vervoegde de massa.
- rond de stad […] verheffen enkele heuvels […] hun ruggen.  < kunnen heuvels hun ruggen ook niet verheffen?
- Als insekten in de avond zwermend, liepen de vroegere Oostfronters in de tuin […] < vliegen en lopen verhaspeld
- Waarschijnlijk wat arthritis, mijn broer heeft er ook van. < V: last
- Hij verroerde niet. < V: zich
- liep hij met kangoeroeachtige sprongen […] de dorpsstraat in < haha
- Dat is de naam die op mijn paspoort staat < in
- ik hielp hem met de tuinslang die ik op de hoogte van mijn borst hield en er tegen drukte
- Verschillende problemen staken hun antennes wel op
- haar vingers […] graafden
- Zijn haar was kort gesneden < germ.
- de lange pater, helemaal in zijn pij
- Zij […] schikte haar stekelhaar
- Zij gaf uitleg waar zij voorbijreden.
- Zij draaide zich drie kwart om naar hem < kunststukje
- Wat bezielt er mij nu?
- de jongen vormde uit een publiciteit […] een vlieger
- De jongen luisterde […] met zijn gezicht op zijn voorarm
- de jongen hief zijn kin van zijn elleboog < kunststukje
- witgeverfde letters < hadden ze eerst een andere kleur?
- in de schaduw van het gevaarte van de herbergier
- had ik hem niet ‘slaapwel’ moeten zeggen of een kruisje op het voorhoofd geven […]?
- Het ontbijt […] rekten zij lang uit < haha
- De jongen wilde langs het venster naar buiten klimmen
- De herbergier lachte met iets wulps in de keel
- De jongen maakte een schuine beweging naar de struiken
- De jongen, terwijl zij de wenkende man volgden, siste iets
- die hij in zich koesterde
- hoe je het ook draait en keert
- De vroegste tijd, dat was 39.
- Nu, terwijl het schemert en wij het huis Almout – dat een der boeren in het café schaterend Havermout noemde – in de rug hebben, terwijl hij soms zo dichtbij komt dat de geur van zijn kleren overslaat en het is geen geur van arduin maar eerder van metaal en koud zweet samen, terwijl hij wijst met een haak van een vinger zegt hij […] < homerische salami
- Een gebiologeerd insekt.
- De blikken van de boeren […] waren ondoordringbaar.
- Zij staan […] gekruist als pionnen op een schaakbord < ?
- de verschillende manieren en materies van de beelden
- omdat het hoofd van de buste […] achterover gestrekt is
- de achteroverrollende man < kunststukje
- ik durfde niet eens een sigaret aan te steken om […] niet te storen
- trok hij zijn uniform aan met de revolver en de laarzen < kunststukje
- wij in Eerste Divisie geraakt waren < V: de
- veel muggen, die hingen als een druiventroswolk in de open deur
- tot lang nadat ik […] lag
- weerhield hem daartegen
- dat hij zich […] een televisie zou aanschaffen
- Inderdaad, het werd bedtijd, stemden enkele kaartspelers in.
- Er was een fragment stilte.
- van wie de schaduw, bij de heupen afgehakt, […]
- Toen hernam ook het […] geblèr
- dit belette hun beiden […] van het uit te schreeuwen
- De dolle koe remde niet
- landbouwers die naar ontsnapt vee jagen
- Een aantal jongelieden, meestal ontsnapt < de meesten
- Baggerend in de schaduw van de doornhagen [< inderdaad...]

*

A
Soms gebeurt het dan, dat wij, wanneer wij keurig wandelen over de kade van Oostende, de koningin der badsteden, een man zien die ons tegenkomt, en zijn gezicht is vervaarlijk, gekweld, gebrandmerkt. Vaak schrijven wij dit toe aan een overmaat aan drank of vrouwen. Soms niet. Soms, zonder dat die man daarom vies is of ongeschoren of in lompen, herkennen wij hem niet als een der onzen. Als iemand eerder die in de klem zit. Dit kennen wij niet. Wij zitten in geen klem. Wij houden niet van viezeriken, onverantwoordelijken, eenzamen. Wij eten, terwijl wij zo iemand tegenkomen, verder aan ons zakje frites of verse garnalen, denkend aan de verkiezingen die, terecht, de sterksten onder ons, de meest gewieksten onder ons aan de macht zullen brengen, en dan, permettez, dan is het ergerlijk als zo’n man, midden op de kade, met zijn handen in de heupen, met het gezicht naar het beweeglijke water gekeerd, ineens een luide schreeuw geeft, zo maar zinloos en geweldig. De leraar dacht: ‘Ik ga gillen. Ik mag niet, want zij zullen mij onder de douche sleuren.’ Hij overzag het trillende vlak van de zee en gaf uit de volle kracht van zijn longen een gil. Die duurde. De wandelende gestalten hielden stil. Tegenover de dijk aan een terras zei een grijsharige moeder tot haar zoon: ‘Heb je dat gehoord, schat?’
            Haar zoon was volwassen, maar droeg een korte broek. Hij zat in een rolstoel en van zijn lippen droop kwijl over zijn behaarde roze dijen. ‘Nei, nei, nei!’ zei hij en schommelde met zijn zwaar hoofd. Zij bette voorzichtig zijn mond.

B
Soms, wanneer we keurig wandelen over de kade van Oostende, de koningin der badsteden, komt een man ons tegemoet met een vervaarlijk, gekweld, gebrandmerkt gezicht. We kunnen dat makkelijk toeschrijven aan een overmaat van drank of vrouwen. Of ook niet. Hoewel hij niet vies, ongeschoren of slecht gekleed is, herkennen we de man niet als een van ons. We zien hem veeleer als iemand die in de klem zit. Wij zitten in geen klem. Wij houden niet van zonderlingen, van eenzamen. Wij eten, wanneer we zo iemand tegenkomen, verder van onze frieten of garnalen, en denken aan de verkiezingen die met recht de sterksten onder ons, de gewieksten aan de macht zullen brengen. Vanzelfsprekend is het dan ergerlijk als zo’n man, midden op de kade, met zijn handen in de zij, naar het almaar bewegende water gekeerd, opeens schreeuwt, zomaar, heel hard. Dus dacht de leraar: ‘Ik ga gillen. Ik mag dat niet, want ze zullen me onder de douche sleuren.’ Hij keek uit over het trillende oppervlak van de zee en slaakte uit volle borst een lang aanhoudende gil. De wandelaars hielden stil. Op een terras aan de dijk vroeg een grijsharige moeder aan haar zoon: ‘Heb je dat gehoord, schat?’
            Haar zoon was volwassen, maar droeg een korte broek. Hij zat in een rolstoel en van zijn lippen droop kwijl op zijn behaarde roze dijen. ‘Nei, nei, nei!’ zei hij en schommelde met zijn zwaar hoofd. Ze bette voorzichtig zijn mond.


________________
Zie ook het voorafgaande.