p. trienes
Herinner me mijn oom
aan zijn pottenbakkersschijf:
tijdverdrijf noch iets
kunstzinnigs voor in een vitrine
van een
Aardeherdenkingsmuseum in onze Melkweg
over millennia; petri
heette zijn eenmansbedrijf, in
de namiddaguren hielp
mijn tante bij het glazuren
met ‘sponsen’ en met bestellingen
inpakken, zoals ik
een paar vakantieweken
met gieten en de oven legen.
Onbeduidend spul, zijn
bakjes en vaasjes, van die dingen
die je vanzelf in
huis krijgt met een bloemstuk of boeketje
voor dit of dat, die eerst
nog in een keukenkast, in de kelder
of het schuurtje
daarna verdwijnen, alvorens te belanden in
een afvalbak. Ik staar
in een museumvitrine – Lekythos, met
Hermes als bode van Hades, Attisch – en herinner me mijn oom
aan zijn pottenbakkersschijf:
hoe keer op keer, sinds 440 v. Chr.
en nog veel vroeger, zijn
hand weer het draaiend leem in gleed om
er iets op te roepen
en omhoog te leiden in kringen, alsof
uit de afgrond
waaromheen het zich verhief
het zichzelf extatisch schiep.
het zichzelf extatisch schiep.