Met als kop Tussen smaak en nasmaak verscheen in de letterenbijlage van De
Standaard van vrijdag 22 november jl. een paginagrote bespreking van Benno
Barnards Dagboek van een landjonker.
Dat wil zeggen, minder dan de helft van die pagina werd gevuld door de tekst
van die bespreking, geschreven door Bert van Raemdonck. De rest bestond uit
opsmuk.
Tot die opsmuk behoorde in de
eerste plaats een forse kleurenreproductie van een schilderij van George Stubbs
uit 1776: een als jager poserende Sir met zijn honden tegen de achtergrond van
een Engels landschap. Een werk dus van bijna twee en een halve eeuw oud, ter
illustratie bij een bespreking van een gloednieuw boek. Nu verwijst Barnards
boektitel, waarin de auteur zichzelf aanduidt als jonker, uiteraard naar (de
tijd van) de adel. En ook de omslagfoto, een inkijkje in de Writer Cabin van
George Bernard Shaw, roept associaties op met vroegere tijden, al zijn die nog
niet zo bijster lang geleden: Shaw overleed vier jaar vóór Benno Barnards
geboorte, op vierennegentig jarige leeftijd. Het kan echter niet anders dan dat
die landjonker uit de titel er een is met een knipoog. Ach, misschien mag dan
zo’n oud suf schilderij ook worden gezien als een knipoog.
Maar boven die reproductie staat
dan een knipoog die wel erg vet, zo niet al ranzig is. In plaats van dat achter
de naam van de auteur de titel van diens boek staat, staat er deze variant: Dagboek van een brompot. Waarmee de
eigenlijke toon wordt gezet. En daar blijft het niet bij, want ónder de titel
van het stuk staat dit: ‘Benno Barnard toont zich in Dagboek van een landjonker van zijn scherpste kant. Of is drammerig
een betere omschrijving? In elk geval was vroeger alles beter.’
De
krantenlezer weet meteen hoe de wind zal gaan waaien. En duidelijk is nu ook
dat het schilderij van Stubbs als illustratie misschien speels, maar dan wel vals
is bedoeld. En voordat die lezer aan het eigenlijke stuk mag beginnen, is zijn
oog ook nog eens getrokken door een speciaal groter en in kleur gezet citaat,
zoals mag worden aangenomen, uit dat nog te lezen artikel: ‘Stilistisch staat
Barnard zo sterk dat je je vaak achteloos door zijn standpunten laat
verleiden.’ De krantenlezer zij gewaarschuwd! Waarvoor? Niet voor de recensie, maar
voor Barnards boek natuurlijk.
Ook wordt de
eerste zin van het boek er nog speciaal uitgelicht: ‘MAANDAG. Vandaag ben ik een groot schrijver.
DINSDAG. Gisteren was ik een groot
schrijver. WOENSDAG. Morgen word ik een groot schrijver.’ (De interpunctie is
er door de krant aan toegevoegd.)
Voor de slechte
verstaander die de krant graag van zijn lezer wil maken, klinkt dit mogelijk
aanmatigend en past het inhoudelijk helemaal bij de rest van de opsmuk. Nergens
wordt vermeld dat het hier gaat om een eerbied betuigende variatie op de
opening van het Dagboek van Witold
Gombrowicz: ‘MAANDAG Ik. DINSDAG Ik. WOENSDAG Ik. DONDERDAG Ik.’
Gombrowicz wordt
trouwens voor in Dagboek van een
landjonker geciteerd, uit, jawel, zijn Dagboek.
Maar wie let nou op zoiets? Of op het feit dat Benno Barnard, waar Gombrowicz
zijn Dagboek opent met een ‘Woord
vooraf’, met een ‘Verantwoording’ begint, zodat zijn werkelijk eerste zin een
andere, maar voor de amusementswaarde van de krant onbruikbare is.
En
dan niet over het hoofd te zien, want wat iedere door zijn krant
geconditioneerde krantenlezer tegenwoordig meteen wil checken: de sterren die De
Standaard aan het boek toekent. Dat zijn er slechts twee van de mogelijke vijf.
Een onvoldoende dus. En de motivatie? Die staat erboven. De auteur is een ‘Nederlands
dichter en essayist die al jaren in België woont.’ Het boek is ‘een nukkig
dagboek van een stilist die niet twijfelt aan zijn gelijk.’ Wat tot deze conclusie leidt: ‘the man you love to hate verandert in the man you hate to love.’
Moet die ‘eigenlijke’
bespreking eigenlijk nog worden gelezen? Het boek is al afgeserveerd voordat de
recensent aan het woord is geweest. Ik acht het aannemelijk dat die recensent
met de ‘opmaak’ van zijn tekst niets van doen heeft gehad. Het is bekend dat
krantenredacties hun schrijvers niet plegen te consulteren voor titels,
tussenkoppen en wat dies meer zij. ‘Tussen smaak en nasmaak’, een kop die een
nare smaak suggereert, is mogelijk ook niet uit de koker van Bert van Raemdonck.
Van Raemdonck heeft amper 800
woorden ter beschikking voor zijn bespreking. (Ik heb er hier nu al 730
gebruikt.) Hij begint met te zeggen dat dagboekschrijvers weliswaar openhartig
kunnen zijn, maar dat ze natuurlijk ook poseren en vervormen. ‘Benno Barnard
verzekert [meewerkend voorwerp overgeslagen - hb]
dat hij in dit Dagboek van een landjonker
niet heeft geprobeerd, aldus de recensent, ‘om zijn eigen “trekken te
verzachten of te verfraaien”.’ De recensent heeft de verantwoording vooraf dus
wel gelezen. ‘In veel van deze fragmenten (…),’ zo gaat de bespreker verder, ‘toont
hij zich inderdaad van zijn scherpste kant.’ Volgt lof over Barnards
taalgebruik: ‘zwierig, precies en doeltreffend. Er valt in dit boek geen enkele
onvolmaakte zin te bespeuren.’ (Hoor wie dat denkt te kunnen vaststellen.) Maar
Van Raemdonck krijgt ‘stilaan genoeg van al dat brute gebonk op telkens
dezelfde spijkers, met of zonder koppen.’ Een bruut mét stijl, dat lijkt me op
zich toch al een type waarvan er weinig in de literatuur rondlopen. Maar opeens
maakt de bespreker juist Barnards stilistische vermogen verdacht. Het dient ter
verleiding of, beter, ter misleiding, want meer dan eens begint Barnard ‘de man
(…) te spelen.’ [Het zou ‘op de man te spelen’ moeten zijn, van het Latijnse ad hominem - hb] Volgen vier voorbeelden van Barnardslachtoffers. Stuk
voor stuk types overigens die best zelf hun boontjes kunnen doppen.
Afgezien
van het feit dat de criticus opeens van een dagboekschrijver verlangt dat die
op een haast academische wijze met bewijzen en bronnen moet komen, is inmiddels
driekwart van de hem door de krant ter beschikking gestelde ruimte gebruikt! ‘Benut’
lijkt me hier geen synoniem van deze werkwoordsvorm.
Och,
‘het gebrom van een knorrepot die zowat alles en dus ook de literatuur [‘van’
vergeten - hb] vroeger veel beter
vond, is overigens vaak best charmant,’ zo gaat Van Raemdonck dan verder. Ik
weet niet hoe oud of ouwelijk de man is, maar ik zie hem er bij aan een ouderwets
pijpje lurken. ‘Toch moet iemand de moed hebben om het eens aan Barnard te
zeggen: ook na het heengaan van de betreurde Herman de Coninck [Er hangt hier
een geur van pleonasme - hb] is er
nog poëzie geschreven.’
Dat
is een idiote opdracht. Vandaar dat de recensent hem zelf hierbij in feite uitvoert
zeker? Nee, over de momenteel jongste dichters kom je in Barnards dagboek niets
tegen. Maar is het Barnards ‘taak’, zeker binnen een vorm als die van zijn Dagboek van een landjonker, om zoiets
als de stand van de poëzie bij te houden? Hoe en waar pretendeert hij dat te
willen doen? Waarom geen woord over de wijze waarop hij schrijft over die
dichters van ‘vroeger’, zoals Brodsky of Auden? Er zijn in ons taalgebied maar
weinigen die het werk van die dichters zo kunnen benaderen als Benno Barnard. Alsof dat een
onverdienste zou zijn, wordt er met geen woord over gerept. En wat de
overlijdensdatum van Herman de Coninck betreft: Ducal, Goudeseune, Claes, Van
Toorn en ondergetekende (ik kom nog terug op mijn rol in het geheel): dichters
die wel degelijk in dit boek figureren, still going strong. En over de poëzie
van Dirk van Bastelaere noteert Benno Barnard dit: ‘De poëzie van Dirk van
Bastelaere: een sleutel waarvan het huis is weggegooid.’ Wat bewijslast? Dít is
dagboekschrijven! Invallen krijgen en altijd een geslepen potlood bij de hand
hebben!
En
terwijl Van Raemdonck meer dan een vijfde van zijn kwantum aan woorden verknoeit met
het verdedigen van vier door de taal van Barnard getroffenen, komt hij met maar anderhalf
voorbeeld van ‘waarlijk genieten’, zoals hij het in het eerste kwart van zijn
artikel noemt. En wat heet dan nog ‘voorbeeld’? ‘Vooral wanneer hij zijn vader
opvoert,’ schrijft hij, ‘of wanneer hij zich tussen de glooiingen van zijn
Engelse droomland bevindt.’ Ja, wat dan, hoe dan? Dát zou ik van een bespreker
willen vernemen! Want in tegenstelling tot een dagboekschrijver heeft die wel
degelijk de taak om alles te staven wat hij beweert, ja, zelfs het positieve…
In
plaats daarvan begint de bespreker opnieuw te zeuren door de auteur ervan te
beschuldigen tegen de cultuuropvattingen van anderen uit te varen, maar daarbij
zichzelf schuldig te maken aan ‘een zure vorm van cultuurpessimisme’. Wie of
wat is hier het meest zuur? En dan eindigt Van Raemdonck deze recensie met een werkelijk
verbijsterende dooddoener. Als Barnard klaagt, daar komt het op neer, moet hij
ook met voorstellen tot verbetering komen… Maar Benno Barnard, ook die van Dagboek van een landjonker, is geen
econoom, geen arts, geen socioloog en geen politicus! Hij is in de eerste
plaats een literair schrijver, die met taal, met zijn stijl werkt, wrikt,
wroet, lospeutert, naar boven haalt, en die van de vrijheid die hij als zodanig
heeft, en waar hij alle recht op heeft, zoveel mogelijk gebruik maakt.
En
wat dat ‘zure’ betreft nog dit: telkens, door dit hele Dagboek, wordt duidelijk hoe verknocht Benno Barnard aan dit, ons
aardse leven is. Hoe eindigt het boek, waarin een auteur zich elke dag
voorneemt de volgende dag een groot schrijver te worden en beseft nooit in het ‘werkelijke
leven’ met zo’n schrijver te zullen kunnen samenvallen?
‘Dinsdagavond
Honderd meter
voor onze oprit rem ik in de schemering voor een magere, lange bruine kat. Hij
lijkt meer te golven dan te rennen. Dan stopt hij abrupt en draait zich naar
mijn koplampen om. Hij verheft zich op zijn achterpoten en kijkt me indringend
aan: een spits gezichtje, dropneusje, ronde oortjes, kastanjekleurige kop,
sneeuwwitte bef… Ik herken hem van de plaatjes, maar zie hem nu tot mijn
vreugde voor het eerst in onze gedeelde werkelijkheid.
“Je bent een hermelijn, jongetje!’ fluister
ik tegen de voorruit. ‘Een bruine hermelijn… hoe bestaat het… hoe besta je…”
Over deze overal voelbare liefde
voor het bestaan en de kwetsbaarheid ervan, heeft de recensent en heeft zijn
krant de lezer volstrekt niets te melden. Het is een schande. Jongetje!
Tot slot nog iets over die rol van
mij. Benno Barnard is een vriend van me en ik figureer op meerdere plaatsen in
dit Dagboek, nu eens met, dan weer
zonder mijn naam. Dat maakt het moeilijk, nee, onmogelijk voor mij om het boek
voor een commercieel periodiek, dat wil zeggen, tegen betaling te bespreken.
Het ontslaat me echter geenszins van de plicht het tegen ongegronde
aantijgingen, vooringenomenheden en mislezingen te verdedigen, integendeel.