Henri Fantin-Latour
Ook in het tweede onderdeel van Verre velden heeft Ton Lemaire het nog over Rainer Maria Rilke,
onder anderen. In dat onderdeel gaat het over de bloei van de roos, dat wil
zeggen, over de symboliek en de cultuurgeschiedenis ervan. In de twintigste
eeuw beland, kun je daarbij uiteraard niet om Rilke heen. Als er nog één
dichter in die eeuw van de moderne kunst zich in zijn werk heeft beziggehouden met de
roos, met rozen, is hij het. Misschien is hij wel de laatste geweest, althans
voorlopig, die dat nog kon. Wat iets anders is dan ‘mocht’. Want als er twee zaken
door het modernisme bij het oud vuil zijn gezet vanwege verregaande aantasting
door zowel de neoklassieke als de romantische geest, zijn het de maan en de roos.
Van Gertrude
Stein is de bekend geworden frase ‘a rose is a rose is a rose’, afkomstig uit
het gedicht ‘Sacred Emily’ dat ze schreef in 1913 in Parijs, waar ze op nummer 27
van de rue de Fleurus woonde. Ze verzette zich ertegen dat er in de literatuur
van haar tijd geen rechtstreekse relatie meer was tussen het gebruik van het
woord ‘roos’ en de concrete bloem. ‘Now listen!’ merkte Stein er zelf eens over
op: ‘I’m no fool. I know that
in daily life we don't go around saying “is a ... is a ... is a ...” Yes, I’m
no fool; but I think that in that line the rose is red for the first time in
English poetry for a hundred years.’
Dat klinkt in eerste instantie
begrijpelijk en sympathiek: de dingen en levende wezens zouden moeten worden
waargenomen en gerespecteerd in hun eigen waarde of eigenwaarde. Dus een roos
moet in eerste en laatste instantie worden gezien vanwege en dus in haar
roos-zijn en niet als betekenisdrager voor een boodschap, zoals die van de
liefde van een man voor een vrouw of van een politieke partij en haar
socialistische ideaal.
Die uitspraak
naderhand van Gertrude Stein heeft echter iets vreemds in zich: door te zeggen
dat een roos een roos een roos is zou het, kennelijk, om een rode roos gaan. Alsof een roos geen
gele, roze of witte roos zou kunnen zijn, alsof er dus maar één soort roos zou
bestaan…, de clichéroos! Bovendien is de frase losgeraakt of -gerukt uit zijn
context, een sliertvormig modernistisch idiosyncratisch associatief gedicht,
waarin het, in de betreffende regel, in de eerste plaats om een vergelijking
lijkt te gaan van een persoon met de naam Rose/Roos en een roos. Dit staat er namelijk in ‘Sacred Emily’: ‘Rose is a rose is
a rose is a rose.’ Weinigen weten dat dezelfde regel in
een boomstam staat in Steins kinderboek The World Is Round (1939): in het
hoofdstuk ‘Rose Does Something’ kerft de hoofdpersoon, een meisje met de naam
Rose, de frase ‘Rose is a Rose is a Rose’ rondom in een boomstam, zodat hij eindeloos leesbaar is.
Hoezo geen symboliek meer? Een en
al! Bovendien drijft het gedicht op taalklankspelletjes. De geciteerde
versregel over ‘Rose’ doet denken aan grapjas Marcel Duchamp die zich in 1921 in
travestie presenteerde middels enkele foto’s, gemaakt door Man Ray, van een
zekere Rrose Sélavy: fonetisch gelezen is dat ‘Éros c’est la vie’, Eros is (het)
leven. Op dezelfde wijze is de ‘Rose’ van Stein eros, eros en andermaal eros.
Roos en erotiek, de symbolische combinatie sinds de vroegste grote culturen.
Maar kunnen we
daar dan echt niet van los? Kunnen we echt niet simpelweg de frase ‘een roos is
een roos is een roos’ losscheuren uit Steins privé erotiek?
Ton Lemaire haalt de zeventiende-eeuwse mysticus Silesius
aan: ‘Die Ros’ ist ohne Warum, sie blühet weil sie blühet,/Sie achtet nicht ihrer
selbst, fragt nicht ob man sie sieht.’ Vervolgens gaat hij erop in hoe
Heidegger deze uitspraak van Silesius becommentarieerde en hem gebruikte in
zijn kritiek op de metafysica van de moderniteit die ‘de “afgrondelijkheid van
het zijn” ten gunste van de verklaring en beheersing van de zijnden’ vergeet.
Alles goed en
wel, maar geldt Silesius’ uitspraak niet evenzeer voor de paardenbloem, de
amaryllis of de bloem van een stapelia? Wat is het toch met die roos, met die
rozen?
Tegen het einde van het jaar
waarin Gertrude Stein haar gedicht schreef, vraagt Rainer Maria Rilke, eveneens
in Parijs, in de rue Campagne-Première (op nog geen twintig minuten loopafstand van Steins kunstenaarssalon) aan iemand die hij zelf zou kunnen zijn: ‘Hast du denn ganz die Rosen
ausempfunden/vergangnen Sommers?’ (In ‘Winterliche Stanzen’.) Een retorische
vraag, want de rozen van de zomer zijn nooit helemaal ‘op te beleven’.
Wederom zou je de vraag kunnen
stellen of dat ook niet opgaat voor andere bloemen (en, bij uitbreiding, naar
al het levende en bestaande). Wat is dat toch met die rozen? Misschien is het vooral
een talige kwestie, iets van de literatuur. Natuurlijk zijn er tal van
schilderijen waarop rozen zijn afgebeeld met evident symbolistische
bedoelingen. Maar er zijn ook schilderijen van rozen an sich, dus zonder bijbedoelingen; geen schilderijen van ‘de roos’
dus, maar van in al hun individualiteit waargenomen en te ervaren exemplaren
(wat een oneerbiedig woord hier…). Zeker uit het laatste kwart van de
negentiende eeuw. Henri Fantin-Latour kon zo naar rozen kijken (evenals naar
viooltjes, lelies, dahlia’s, narcissen…) en ze ons in hun individuele roosheid
laten zien, net zoals Edouard Manet tegen het einde van zijn leven, toen hij
nog ‘slechts’ bij machte was kleine schilderijtjes te maken van bloemen in glazen
vazen, zoals seringen, anjelieren en clematis in een kristallen vaasje, en twee
rozen in een champagneglas.
Edouard Manet
In de literatuur, zeker in de
poëzie kun je het blijkbaar niet over een roos hebben, wil het gedicht geen
broddelwerk zijn, zonder nogal wat culturele, symbolische waarden mee te nemen;
de roos is er niet zomaar inwisselbaar voor een andere bloem. Geen roos is er
een roos die niets anders dan een roos is.
In de rechtopstaande grafsteen
van Rilke, tegen de achtermuur van het rotskerkje van Raron in het Zwitserse Rhônedal,
staan deze woorden gebeiteld: ‘Rose o reiner Widerspruch, Lust, niemandes
Schlaf zu sein unter so vielen Lidern.’ Hoe complex, welhaast enigmatisch de
formulering ook is, ze is niet puur abstract, maar laat ook meteen iets ‘zien’
van de vorm van de concrete roos, middels die Lidern-(oogleden-)metafoor: de over elkaar heen liggende of staande
kroonbladeren.
Je zou de formulering op Duchampachtige
wijze te lijf kunnen gaan door ‘o reiner’ fonetisch gelijk te stellen aan ‘O,
Rainer’, maar zoiets cynisch en larmoyants is me hier veel te banaal. Het loont
wel de moeite oog te hebben voor het talige karakter dat meteen aan de roos
wordt gegeven doordat ze wordt betiteld als ‘Widerspruch’, tegen-spraak. Een tegenspraak die rein, zuiver, louter is.
En: ze is, nevenschikkend, ‘Lust’! Is lust dan ook louter tegenspraak? Wellicht…
Wat je in de literatuur, in de poëzie ook kunt wat je in de andere kunsten niet
kunt: de ontkenning en absentie present laten zijn. Niemands slaap zijn: probeer dat maar eens te schilderen, te
filmen, te beeldhouwen of te componeren.
Roos en lust passen beter of eerder bij elkaar dan paardenbloem en lust of sering en lust. Dus over die lust zal het nog moeten gaan.
Roos en lust passen beter of eerder bij elkaar dan paardenbloem en lust of sering en lust. Dus over die lust zal het nog moeten gaan.
En ik heb het sterke vermoeden
dat Rilke in zijn poëzie over en rond de roos, de rozen, juist midden in die
tegenspraak terecht wil komen, al is het maar door een kiertje te zien of te
ervaren, ergens tussen cultuur en symboliek enerzijds en de roos als roos als
roos in. Een hypothese wordt zoiets in academische kringen geloof ik genoemd.
Die getoetst moet worden. En dat toetsen kan mogelijk heel goed aan de hand van
een dichteres die meer dan welke andere Nederlandstalige poëet Rilke mee in
haar werk heeft opgenomen.
Maria de Groot schreef onder meer
de bundels Reis naar Raron (1989), De rozen (1991) en Toledo (1995). In Toledo
volgt ze onder meer Rilke’s sporen in die stad. De titel Reis naar Raron spreekt voor zich. En in De rozen nam ze een weergave op van Rilke’s vierentwintigdelige Franstalige
gedichtenreeks Les Roses, waarvan het
merendeel werd geschreven in de septembermaand van 1924 in Lausanne.
Ik zie je openkieren, roos,
boek zo vol bladen
verfijnd geluk,
dat niemand het ooit lezen zal.
Toverboek
dat zich opent op de wind om te
worden gelezen
met gesloten ogen…,
waar vlinders van opfladderen,
verward
dezelfde ideeën te hebben gehad.
Dat belooft al het een en ander. O reiner Widerspruch.
[Wordt
vervolgd]