maandag 17 september 2012

DOA TUUT 'T


Doa tuut ’t op de koel: dat is praktisch onvertaalbaar Kerkraads dialect om te zeggen dat je de mijnsirene hoort.
als de mijnsirene ging
kon het zijn dat mijn vader nu bijna thuiskwam van de daagsjiech
of dat hij voor de middagsjiech naar beneden ging
de koeltuut wees op een tijd die voor iedereen gold
net als de klokken van de kerk
behalve als er voor één iemand werd geluid
zomaar midden op de dag

Het is enigszins wrang om te stellen dat een jeugd als mijnwerkerszoon een onuitputtelijke Fundgrube voor een dichter kan betekenen, maar voor Wiel Kusters gaat dit alleszins op. Wrang omdat zowel Wiel Kusters’ grootvader als vader door verstikking om het leven zijn gekomen ten gevolge van silicose of stoflong, onherstelbaar opgedaan bij hun werk in de kolenmijn.
          Schachtsignalen noemt Wiel Kusters zijn ‘vertelgedicht’ over vooral zijn kindertijd die gekleurd werd door de nabijheid van de kolenmijn en het werk van zijn vader erin. Wat dus niet betekent dat zijn uit tien delen bestaande lyrische tekst zwart en donker is. Integendeel.
          Ik ken Wiel Kusters al lang, als dichter en als kompel, maar opeens, midden in het lezen van deze Schachtsignalen begreep, nee, voelde ik eigenlijk voor het eerst écht het waarom van zijn toon, de lichtheid ervan, de lucht erin, het opene van zijn vormen ook, het vaak speels terloops lijkende. Mogelijk heb ik me te lang laten weerhouden en laten verblinden en verdoven door mijn argwaan jegens gepsychologiseer dat zich al duidend van de literatuur, zoals van het hele leven meester denkt te mogen en te kunnen maken. Maar opeens dus dit: natuurlijk! Ademen moet het, licht zijn, feestelijk, kleurrijk, open, ja, vooral open, en met muziek, liefst blaasmuziek s.v.p.! Want tegen dat verdomde stofzwarte, tegen dat verstikkende, tegen dat piepende en hoestende, tegen de doodsangst in. Alleen: zonder de dreiging en de tragiek ermee te ontkennen… En maakt dat die tragiek nu licht of het lichte tragisch? Geen van beide, want allebei tegelijk. Ik ken geen levende dichter die dit op deze wijze kan:
waar vader later een sterfbed had
in het ziekenhuis
had mijn opa een tafeltje
thuis

die tafel was een oppervlak
daaronder stonden zijn benen

als hij op zijn tafel zou kloppen
vlak voor hij stikte
zou hij zich horen

maar er lag een kussen op

Ha, en nu ik van mezelf toch ook een beetje mag psychologiseren – want wat interesseert mij de zelfverklaarde onaantastbare heiligheid van die psychologie! – hoor ik het ook heerlijk freudiaans ‘tuutte’ wanneer ik Wiel Kusters in deel 9 van zijn vertelgedicht zie en hoor speculeren over hoe zijn vader en moeder elkaar de liefde verklaarden, misschien in of middels een kermisschommel, ‘zo’n schommel geeft een vreemd gevoel/in je buik/en in je liezen’, waarin zijn vader ‘rechtop’ staat en ‘de schommel in beweging’ houdt, bewegingen waarvan zijn moeder een kleurtje krijgt en ‘niet te hoog roept!’, maar ‘het gaat vanzelf/als je eenmaal begint/te schommelen’:
hij schommelt intussen voor twee
of voor drie

want na een tijdje
hoor ik erbij

een klokje
van vlees

Prachtig en heerlijk! En dat niet alleen voor Herr Freud(e).

Het vertelgedicht van Wiel Kusters werd, samen met de integrale vertaling ervan in Kerkraads dialect, uitgegeven onder de titel Schachtsignalen door Literair Limburg, een productie van uitgeverij B for Books en de coöperatie BV Limburg. ISBN 9789085162520.