donderdag 31 mei 2012

VERNIEUWING ALS BLIKVERNAUWING


Zopas heeft de Verkenningscommissie Kunstvakken haar rapport gepubliceerd dat ze heeft geschreven in opdracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze commissie ‘adviseert over de vraag hoe de kunstvakken als examenvakken in de bovenbouw havo en vwo in de toekomst op eenduidige wijze verankerd kunnen worden.’
De titel van dit rapport luidt: De kunst van het nieuwe.
Die titel doet het ergste vermoeden. De lectuur van het rapport bevestigt de juistheid van dit vermoeden voorts volkomen.
Vóór de zogeheten Tweede Fase konden leerlingen op scholen voor havo en vwo examen doen in een van de ‘kunstvakken’, zoals dat nu heet. (Een ongelukkige benaming, maar nog altijd veruit te prefereren boven ‘expressievakken’.) Tekenen bijvoorbeeld. Het centraal examen was dan gericht op kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing betreffende de gekozen discipline. Bij het vak Muziek ging het over muziek en het was dus beeldende kunst wanneer je voor Tekenen had gekozen. Wat de geschiedenis van de beeldende kunst betreft omvatte de examenstof de kunstgeschiedenis vanaf circa 1000 na Chr. tot het toenmalige heden.
Met de invoering van de Tweede Fase ontstonden de vakken CKV1, CKV2 en CKV3. Cultureel Kunstzinnige Vorming. Met (het niet-examenvak) CKV1 moest en moet nog steeds iedere leerling verplicht ruiken aan het culturele leven. CKV23 was een verplicht examenvak in het ‘profiel’ Cultuur en Maatschappij (CM), en een keuze(examen)vak in de drie andere profielen. CKV3 stond voor het praktijkdeel van dat vak, CKV2 voor het theoriedeel. CKV23 werd niet centraal geëxamineerd, maar was een zogenaamd schoolexamenvak; het schoolonderzoekeindcijfer telde dus volwaardig mee voor het behalen van een diploma.
          Het centraal examen kwam weer terug met een volgende verandering, de invoering van Kunst Algemeen. De huidige situatie. Voor de stof van het centraal examen betekende dit dat er noodgedwongen reductie moest plaatsvinden, want bij Kunst Algemeen worden zaken getoetst die alle kunstdisciplines betreffen: beeldende kunst, muziek, drama, dans. Het betekende en betekent dat elke twee jaar nieuwe periodes uit de kunstgeschiedenis van al (!) die disciplines tot examenstof worden aangemerkt, naast de immer verplichte stof van de moderne kunst van de eerste helft van de 20ste eeuw en de ‘massacultuur’ tot op heden. Het heeft tot gevolg dat leerlingen te maken krijgen met grote hiaten qua historische ontwikkeling. Mijn huidige examenleerlingen havo bijvoorbeeld, hebben twee weken geleden centraal examen gedaan over, naast de verplichte stof van de tijd na 1900 dus, de burgerlijke cultuur in de 17de eeuw. Dus geen 18de en 19de eeuw daartussen. Mijn leerlingen vwo: naast de tijd na 1900: de kerkelijke cultuur in de middeleeuwen & de hofcultuur in de 16de en 17de eeuw. Willekeurige keuzes dus, en zoals gezegd met gapende ontwikkelingsgaten. Als docent had en heb je dan nog wel de mogelijkheid om er tijdens de bovenbouwjaren een en ander aan te verhelpen. Zo hebben mijn vwo’ers ook kennis gemaakt met de kunsten in de Hollandse 17de eeuw. Maar voor hun centraal examen deed dat er dus weer helemaal niet toe.

Allerminst een optimale situatie, vond ik. Maar hoe veel gunstiger dan wat de Verkenningscommissie nu aan de minster adviseert!
          Weg met al die oude rommel, heeft de commissie futuristisch angehaucht gedacht. Wat heb je daar heden ten dage nog aan? Marinetti vroeg het zich ook al retorisch af en wilde liefst Venetië met zijn lagunewater gelijk gemaakt zien. De commissie wil zich op het nieuwe richten en die oude troep laten voor wat hij is. Het zal uitsluitend (woord zo letterlijk mogelijk op te vatten) nog moeten gaan over ‘de onderlinge samenhang en de cultuurhistorische ontwikkeling van de kunstdisciplines in de 20ste en 21ste eeuw.’
          Waarom? Hierom [cursiveringen van mij]:
‘De kunstvakken bereiden leerlingen voor op volwaardige participatie aan de maatschappij en de kenniseconomie. De kunstvakken dragen ook bij aan algemene competenties die behoren tot de 21ste eeuwse vaardigheden, zoals creatief denken, probleemoplossend denken en werken, onderzoeksvaardigheden, procesmatig werken en begrip voor culturele verscheidenheid.’
          En dit aangevuld met deze notitie [cursivering van mij]:
‘Ook leren leerlingen kunstwerken kritisch te beschouwen en te interpreteren. Bij de kunstvakken ontwikkelen leerlingen ook cultuurhistorisch besef. Ze krijgen inzicht in de wijze waarop cultuur en maatschappij invloed uitoefenen op de verschillende kunstdisciplines en hun onderlinge relaties.’


Cultuurhistorisch besef: hoe kun je het nog uit je toetsenbord krijgen, wanneer je alles van vóór 1900 elimineert!? En dan de optiek, zoals die uit de formulering spreekt, op de rol van de kunsten. Er staat dat cultuur en maatschappij invloed uitoefenen op de kunsten en niet dat er ook een andere mogelijkheid zou kunnen zijn, namelijk dat de kunsten invloed zouden kunnen uitoefenen op cultuur een maatschappij! Kinderen van de tijd als de commissieleden duidelijk willen zijn, vinden ze ook daadwerkelijk dat die kunsten niets meer in de melk te brokkelen hebben in deze tijd: de cultureel-maatschappelijk taak en relevantie van kunst is vernieuwing, wat betekent: het geknechte kunstje zijn van de vernieuwing.
          Verbijsterend vind ik ook het voorschot dat klakkeloos wordt genomen op een eeuw die nog maar net begonnen is: ‘algemene competenties die behoren tot de 21ste  eeuwse vaardigheden’, heet het in onvervalst hol planningsjargon van politici en managers. Die taal zal de minister alvast bekend in de oren klinken!
          Je moet je zo’n hybris eens voorstellen in het jaar 1812, in de wetenschap achteraf van wat de 19de eeuw vervolgens allemaal wel en niet heeft gebracht, of in 1912, zo’n 600 dagen voor het begin van de Eerste Wereldoorlog, met de Tweede in het verschiet, Auschwitz, Hiroshima, alsmede de uitvinding van de televisie en de computer…
          En dan die voorbeelden van deze blijkbaar typisch 21ste eeuwse vaardigheden: ‘creatief denken, probleemoplossend denken en werken, onderzoeksvaardigheden’. Zouden Huygens of Swammerdam in hun 17de eeuw niet creatief hebben gedacht, niet gedacht en gewerkt hebben om problemen te willen oplossen, en daartoe geen onderzoeksvaardigheden hebben ontwikkeld? Ach, dat zijn de commissieleden natuurlijk al vergeten, als ze het al wisten, al die oude en daarmee achterhaalde troep…

Een van de grote, schandelijke cultureel-maatschappelijke tekortkomingen van het Nederlandse middelbare onderwijs is het niet voor iedereen verplicht zijn van het vak geschiedenis. Landelijk komt op het vwo dit jaar meer dan de helft van de leerlingen met een diploma van school, om vervolgens te gaan participeren aan de maatschappij en kenniseconomie, zonder de laatste drie jaar, pakweg van hun zestiende tot in hun achttiende, ook maar een enkel uurtje geschiedenis te hebben gehad…  Uitgerekend de Verkenningscommissie Kunstvakken gooit op haar beurt nu nog eens een substantieel en in mijn ogen onmisbaar stuk cultuurgeschiedenis overboord.
          Ik wil op deze plek niet nog eens aangeven waarom kennis van en omgang met culturele en andere geschiedenis van essentieel belang is voor een beschaving.
          Maar nog een drietal opmerkingen.
       
De commissie zal uiteindelijk vanzelf haar gelijk krijgen. Wanneer het advies wordt overgenomen door de minister (en dat zal vast, want het is precies in haar of zijn straatje geschreven), zullen de betreffende docentenopleidingen onmiddellijk hun onderwijsprogramma daarop willen laten aansluiten, met als gevolg dat ook op deze opleidingen de oude kunst(geschiedenis) een ondergeschoven kindje wordt, dat er mensen van die opleidingen komen die geen kaas van die oude troep hebben gegeten, mensen die immers moeten gaan lesgeven volgens de idealen van de commissie, in ‘de kunst van het nieuwe’. Met als onherroepelijk (woord zo letterlijk mogelijk op te vatten) gevolg dat het culturele verleden binnen de kortste keren uit het kunstzinnige geheugen is gewist en het er inderdaad geen snars meer toe doet.
          Uit het adviesrapport blijkt eens te meer wat het hedendaagse academisme is: het edict van het nieuwe. Er zijn al lang kunstenaars bezig om precies weer aan dit edict te ontsnappen, maar dat zien de nieuwe academici uiteraard niet, ze doen het waarschijnlijk af als ouderwets en achterhaald.
          Bij de tijd zijn, aansluiten bij de beleveningswereld van de hedendaagse jongere – slogans die je uitentreuren van het didactenvolk verneemt, oude zotten die hip denken te moeten zijn en doen door het in hun lessen over hiphop en trance te hebben, door vragen over Lady Gaga en Beyoncé in hun examens te stoppen, zonder in de gaten te hebben wat voor een zielige figuur ze daarbij persoonlijk in de ogen van die jongeren slaan. En onderwijl niet kunnen of willen zien dat diezelfde jongeren zonder geforceerde populair doenerij gaandeweg echt heel veel interesse kunnen en ook oprecht wíllen krijgen voor juist de middeleeuwen, voor juist de cultuur aan het hof van Mantua, voor juist Vermeer, Jan Steen, Caravaggio, omdat al dat vage bewustmakingsgezemel over de massacultuur waarin ze zelf schijnen te leven hun de neus uitkomt. En precies voor die potentie van de jeugd slaat de Verkenningscommissie Kunstvakken de deur dicht. Sukkels, die slippendragers van maatschappelijke participatie en kenniseconomie!

dinsdag 29 mei 2012

KUSTERS OVER PINTER

Afscheidscollege prof. dr. Wiel Kusters
Komende vrijdag neemt Wiel Kusters officieel afscheid van de Universiteit Maastricht als hoogleraar Algemene en Nederlandse Letterkunde.

In zijn afscheidscollege geeft hij een analyse van de rede die de Britse toneelschrijver Harold Pinter in 2005 hield ter gelegenheid van de uitreiking van de Nobelprijs voor de literatuur die hem dat jaar was toegekend. Kernbegrip in diens rede is ‘waarheid in de kunst en onwaarheid in de politiek’.

Het afscheidscollege van Wiel Kusters is openbaar toegankelijk en vindt plaats op 1 juni 2012 om 16.00 uur in de Aula van de Universiteit Maastricht (Minderbroedersberg 4-6). Meer informatie hier.

zondag 27 mei 2012

AMSTERDAM VANDAAG 2

Terras aan de Amstel (De Ysbreeker), 16.30 uur

Prinsengracht (vanaf de Utrechtsestraat), 18.00 uur

zaterdag 26 mei 2012

AMSTERDAM VANDAAG

Sint Nicolaaskerk vanaf de Oude Waal, 18.00 uur.

Rembrandttoren vanaf Frankendael, 15.00 uur.

zondag 20 mei 2012

POËZIEGENOT


Net verschenen bij Alfred A. Knopf in New York: Vladimir Nabokov, Selected PoemsEdited and with an Introduction by Thomas Karshan. Niet alleen welkom omdat Poems an Problems (met gedichten én schaakproblemen) al tijden niet meer verkrijgbaar is en de gedichten uit die uitgave in deze editie zijn opgenomen, maar omdat het fraai vormgegeven boek New Translations by Dmitri Nabokov en, last but not least, negen in het Engels geschreven gedichten bevat die niet in Poems and Problems werden opgenomen. En bij die negen is een prachtexemplaar!

EXILE

He happens to be a French poet, that thin,
book-carrying man with a bristly gray chin;
          you meet him wherever you go
across the bright campus, past ivy-clad walls.
The wind which is driving him mad (this recalls
          a rather good line in Hugo),
keeps making blue holes in the waterproof gloss
of college-bred poplars that rustle and toss
          their slippery shadows at pied
young beauties, all legs, as they bicycle through
his shoulder, his armpit, his heart, and the two
          big books that are hurting his side.

Verlaine had been also a teacher. Somewhere
in England. And what about great Baudelaire,
          alone in his Belgian hell?
This ivy resembles the eyes of the deaf.
Come, leaf, name a country beginning with ‘f’;
          for instance, ‘forget’ or ‘farewell’.
Thus dimly he muses and dreamily heeds
his eavesdropping self as his body recedes,
          dissolving in sun-shattered shade.
L’Envoi: Those poor chairs in the Bois, one of which
legs up, stuck half-drowned in the slime of a ditch
          while others were grouped in a glade.

Wat een complexe eenvoud of eenvoudige complexiteit heeft dit gedicht dat Nabokov schreef in september 1942, een dikke twee jaar nadat hij van Parijs naar de Verenigde Staten was verhuisd! Stille melancholie van de banneling. Fraaie rijmen (hell en farewell), echo’s zoals die horen bij heimwee, evenals enjambementen. En wat een beelden! De langbenige meisjes in het vluchtige spel van zon en schaduw die dwars door des dichters lijf fietsen, de boeken die daarbij in zijn zij steken… De klank van het woord voor blad, leaf, als ‘leave’, meteen na ‘Come’, vooruitwijzend naar ‘forget’ en ‘farewell’, opties voor namen van een verloren land. En dan de volkomen van de traditie afwijkende invulling van de envoi met zijn concrete beeld van die ene verongelukte stoel, los van dat stoelengezelschap in a glade van het Parijse, in elk geval Franse, op ‘envoi’ binnenrijmende ‘Bois’, en dat alles tegelijkertijd tegenover en parallel aan het dissolving in sun-shattered shade op een levendige campus aan de andere zijde van een oceaan...

donderdag 17 mei 2012

OORLOGSKIND GEVONDEN


"(...)
Deze snippers vormen zo weinig receptie, dat we Oorlogskind tot op de dag van vandaag nog wel als 'nieuw' kunnen betitelen. En ten onrechte. Dat er zo weinig aandacht voor was, meen ik. Want Oorlogskind is een roman, is eindelijk weer eens zo'n roman die ik popelend ten einde toe heb gelezen, en zelfs te snel, te gierig, zodat ik het het liefst op korte termijn en dan met een potlood in de aanslag zou willen herlezen (was dit een fatsoenlijke recensie geweest, dan had ik het boek nu al herlezen).
(...)"
Fabian Stolk op Klasse!

zondag 6 mei 2012

POËZIEDEGOUT


Dat ‘gedicht’ van Mettes is zo saai in zijn gekwadrateerd gekunsteld kunst of antikunst zijn, dat je het eigenlijk niet kunt bekritiseren, omdat je het helemaal zou moeten lezen om het met fatsoen te kunnen bekritiseren, maar daarvoor is het dus veel te saai.

Iets soortgelijks geldt voor een poëzie waarvan je zou verwachten dat die na iemands puberteit voor eens en altijd geheel vanzelf in het ogenschijnlijk uniek persoonlijk bij elkaar gefantaseerde rijk der nevelen zou oplossen, in elk geval dat die door geen enkele uitgeverij die zichzelf enigszins intellectueel en literair gekwalificeerd acht, zou worden vermenigvuldigd en verspreid met het oog op verdere verrijking van de bibliotheek der wereldliteratuur. Het is een poëzie die zo opgeschroefd poëtisch wil zijn, die zozeer diep enigmatische gevoelsuitdrukking pretendeert te zijn, dat ze elke lezer met een beetje praktisch verstand in zijn artistieke donder na zes, vijf, vier, twee regels op de vlucht jaagt en hem doet besluiten nooit meer gedichten te lezen of in elk geval er nooit meer publiekelijk voor uit te komen dat hij juist wel van (een volstrekt ander soort) poëzie houdt. Mede dankzij het internet tiert de postpostpuberale poëzie echter welig. Begrippen als ‘poëzie’ en ‘dichter’ worden er onophoudelijk door bezoedeld. Wanneer iemand er toevallig lucht van krijgt dat je gedichten leest of er zelfs zelf schrijft, kleeft onmiddellijk een verlammend, verstikkend en vervormend beeld aan je als een laag psychedelisch kleurrijke olie aan een hulpeloze zeevogel, ‘zo erg mooi…’:

Je stem van losse draden. Klanken liggen verward op de mist,
argeloos geluid. Je bent gerafeld in wat je niet meer zei dan

een woordlijn van losse eindjes. Slik in zuig terug dat wat je blieft,
of je verwaait. Afgronden gapen en grommen niet meer zoals vroeger,

gewoon om te waarschuwen. Je stem kan verdraaid, verweekt en opgelost
in een nevelvallei. Engelenhaar rondom en een witte witte stilte.

Zes regels, de eerste zes van een totaal van zevenentwintig regels die een ‘gedicht’ vormen van Liesbeth Lagemaat, zo’n vijftig jaar oud, een van de gedichten uit haar vierde serieus uitgegeven bundel in een jaar of zeven tijds. (Voor haar eerste bundel, met staaltjes schoolkrantennostalgie als ‘de toekomst steekt haar angel naar je uit’ en ‘Angst drijft een kloof/in je gezicht en langzaam vloei je uit’, kreeg ze de C. Buddingh’-prijs 2005: wie zaten er toen in niflheimsnaam in de jury?*)
          Gauw, wegwezen! Want wat is dit anders dan woordkraam, onzin, geraaskal, bombastische en holle pretentie? Mis ik een zintuig? Zo ja, dan wil ik het als kiespijn blijven missen.
Wat is een stem van losse draden? Hoe kunnen klanken op de mist liggen, en dat ook nog eens verward – door wat of wie? En vormen zulke onvoorstelbare klanken dan argeloos geluid? Kan geluid argeloos zijn? Enzovoort. Mist, verwaaien, gapen, oplossen, nevel, witte stilte, verderop in het ‘gedicht’ verdwijnen, opnieuw mist, iemand kan (curieus geval voor de KNO-arts) een tongpunt verstuiken, dan weer laaghangende wolken, opnieuw nevel, dan weer rook, verdampen, weer een wolk, iets is ‘volstrekt van geen enkel belang’, de lucht opent zich (voor wat? voor géén lucht?), nog meer natuurkundige hoogstandjes volgen, zoals damp die op splijten staat, iemands hoofd is een rookpluim geworden…
Ja, als je hoofd een rookpluim is kun je zulke ‘poëzie’ wel appreciëren, lijkt me. Misschien even met deze dichtkunst naar De Dampkring in de Handboogstraat of naar Amnesia aan de Herengracht om er de unio mystica met de nevelen van het zijn alsnog te mogen beleven?
Ik heb er intussen maar één kwailficatie voor: tinnef. En het kan niet anders of de rest van die poëzie doet er niet voor onder, al zou ik die, om het zeker te kunnen weten, natuurlijk eerst helemaal moeten lezen. Maar ik ben toch geen Nolles!
Wie zelf wel een Nolles wil worden kan daarmee het beste beginnen aan de hand van een andere dichteres, gids met een fijne neus voor juist dit soort ‘poëzie’ (waaraan ze zelf steentjes bijdraagt als ‘het gezicht van zijn vader/afgelegd gaat zich te buiten beeld/tastbaar bijna dan bijna/verdwijnend in andere vandagen’; haar eigen Gestamelde werken zijn in voorbereiding), zoals hier dus of hier (waar iemand eerst verandert in een dood konijn en desalniettemin na wat verder geestelijk getob in een duif; geen wonder dat je dan moeite hebt met goed tekenen - maar des te ongeremder, vrijer en onuitputtelijker kun je je zo uitdrukken, natuurlijk! O, onverdelgbaar primaat van de Heilige Expressie!).

* Zelf had ik ook ooit zitting in de jury voor die debutantenprijs.

vrijdag 4 mei 2012

CELAN AUSEINANDERGESCHRIEBEN - SIGNALEMENT

Carl De Strycker, Celan auseinandergeschrieben, isbn 9789044129083, Garant Uitgevers nv    
De uitgever over het boek:

In dit boek wordt op basis van de theorieën van Gérard Genette, Michel Riffaterre en Harold Bloom een handig model ontwikkeld waarmee invloed beschreven wordt enkel uitgaande van tekstueel materiaal. Het vertrekpunt is steeds een intertekstuele relatie die de aanzet vormt om ook andere teksten van een auteur te toetsen aan het werk waaruit de intertekstuele link afkomstig is.
Met behulp van die leesstrategie onderzoekt de auteur de invloed van Paul Celan op de Nederlandstalige poëzie. Celan, één van de belangrijkste moderne dichters van de twintigste eeuw, wordt door vele Nederlandstalige dichters een voorbeeld genoemd, maar tot nu toe werd die voorbeeldfunctie nooit grondig onderzocht. Dit boek bevat casestudies over Boudewijn Büch, Mustafa Stitou, Louis Ferron, Jan Kuijper, Huub Beurskens, Peter Nijmeijer, J. Bernlef, Koen Stassijns, Peter Theunynck, Hugues Catharin, Jacques Hamelink, Michel Bartosik, Leonard Nolens, C.O. Jellema, Hans Tentije, Stefan Hertmans, Willy Roggeman en Jan Lauwereyns. Het beschrijft niet alleen hoe Celan functioneert binnen het oeuvre van deze auteurs, maar gaat ook na welke aspecten van de Duitstalige dichter dominant zijn in de creatieve receptie.
Carl De Strycker is assistent moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Gent. Daarvoor was hij verbonden aan de Universität Wien. Hij is redacteur van Internationale Neerlandistiek en Poëziekrant.

woensdag 2 mei 2012