HOOI VOOR EEN OLIFANT MET GEHEUGENVERLIES
“Beurskens is vergeetachtig,” schrijft Komrij op 30 mei op zijn weblog. Volgens hem ben ik pas op het idee gekomen te klagen over mijn detentie in zijn bloemlezing nadat hij in 2006 een stuk over mijn “laatste” roman Hoe heette die ook alweer in VN had gepubliceerd. “Meteen na publicatie begon hij te klagen bij mijn uitgever,”schrijft hij. “Schuimbekken mag je het gerust noemen, terwijl ’t toch een heel mild artikel was.”
Allereerst dit: ik heb nooit met wat dan ook in die bloemlezing willen staan. Toen het zover was, was dat een voldongen feit waartegen het, aldus mijn toenmalige uitgever, een wijze man, zinloos was te ageren: zelfs Kouwenaar en nog een paar andere bekende dichters was het niet gelukt er iets tegen te doen.
Dan dat artikel in VN. Het idee dat Komrij ooit iets positiefs over iets van mij te melden zou kunnen hebben is nooit bij me opgekomen. En ik zou ten gronde aan mezelf twijfelen als zoiets ooit zou gebeuren. Wat niet wegneemt dat het me verbaast dat Komrij aandacht aan me besteedt en, niet voor de eerste keer, tegen mij en mijn werk in het geweer meent te moeten komen.
Niet mijn vrienden, mijn vijanden moeten invloedrijk zijn. Een opvatting en instelling die Komrij kennelijk vreemd is. Dat Komrij op cultureel terrein publieke macht heeft is evident. In zijn kringen zal hij mij niet gauw treffen. Machthebbers kunnen hun macht op allerlei manieren bevestigen. Een van de methodes is het om iemand eerst publiekelijk een dreun te verkopen en hem dan even later min of meer privé over de bol te aaien om aan het slachtoffer een even nederige als dankbare glimlach te ontlokken.
Vrij gauw na publicatie van dat artikel in VN vroeg Komrij via uitgeverij De Bezige Bij me om toestemming voor opname van een paar van mijn gedichten in zijn poepenpiesboek. Ik zou toch een echte Nolles zijn geweest als ik toen braaf en blij die toestemming zou hebben gegeven! Het enige wat ik heb gedaan is De Bezige Bij laten weten dat ik op geen enkele wijze ook maar een cent zou willen bijdragen aan het inkomen van meneer Komrij. Dat was alles en het was afdoende. Ik ben dus allesbehalve meteen na publicatie van het VN-artikel bij Komrij’s uitgever begonnen met klagen. Het telefoonnummer van de Bezige Bij is 020.3059810.
Amnesie is natuurlijk een van de grootste schrikbeelden voor een bloemlezer. Een bloemlezer moet een geheugen als een olifant hebben. Amnesie kan, zo heb ik gelezen, onder meer het gevolg zijn van psychische of mentale stress, zoiets als verdringing is het dan, denk ik.
Waarom is die Komrij toch zo gebeten op iemand die in de kringen van en rond zijn ogen toch niet veel zou moeten voorstellen, heb ik me herhaaldelijk afgevraagd. Hij heeft me nu eindelijk zelf een mogelijke verklaring voor zijn gedrag aan de hand gedaan door te veronderstellen dat mijn verzet voortkomt uit frustratie vanwege een door hem geschreven negatieve bespreking.
Komrij is vergeetachtig. Onder de titel “Literaire kitsch en een bal gehakt” schreef ik een artikel in De Groene Amsterdammer van 12 mei 1982. Een stapelrecensie van drie poëziebundels (van respectievelijk Komrij, Büch en Winkler), maar met een tekstomvang (een hele Groenepagina) waar vijf huidige krantenbesprekingen van een poëziebundel in zouden passen. Meteen na publicatie ervan is het gelazer begonnen, terwijl het toch een heel mild artikel was.
Het stuk is nooit gebundeld, dus voor het gemak van vooral Komrij’s shrink laat ik het eerste deel ervan hieronder (De Antianthologist VII) even volgen. Kopij moest toen nog getypt worden ingeleverd om dan weer te worden overgetikt: een paar kleine maar evidente tik- of zetfouten heb ik verbeterd. Van de toentertijd modieuze k in woorden als ‘aspekten’ heb ik een c gemaakt. Er staan formuleringen in de tekst die voor verbetering vatbaar zijn, maar het gaat nu om de strekking, de historiciteit én het effect ervan, meer dan een kwart eeuw later.