Soms zet ik fragmenten van
de dagboeknotities die een vriend niet alleen schrijft maar ook publiceert,
over van de ik- in de hij-vorm. Ik geef hem, dus die 'ik' dan een naam die de zijne niet is,
zoals ik ook de door hem gebruikte persoonsnamen wijzig, en maak als het ware een
romanpersonage van hem. Om nog eens of des te beter te kunnen ervaren hoe goed
hij schrijft.
Een voorbeeld - welhaast de opening van een roman:
Wat houdt hem zoal
bezig nu hij alleen thuis is?
De regen. Het regent. De tranen
sluiten hem van de anderen af. Ergens achter de tranen is Corinna, maar de
tranen maken haar onvindbaar. Ook in zijn geest is ze onvindbaar – hoe ziet ze
er eigenlijk uit, die mooie vrouw van hem? Albert weet dat ze mooi is, maar evengoed
ziet hij haar niet.
Hij gaat naar de woonkamer en van
een burgerlijk bijzettafeltje vol fotolijstjes pakt hij zijn favoriete portret
op: zijn zoon van zeventien achter de rugleuning van de met rood fluweel
beklede stoel waarop diens mooie moeder zit – een studie in uiterlijke
gelijkenis. De nog niet helemaal gedroogde klei waaruit dat jongensgezicht is
geboetseerd heeft nog iets weeks, iets androgyns, het haar bootst hetzelfde
goud na, zijn ogen lijken op dezelfde zee.
Maar zodra Albert zich omdraait, kan
hij zich hun gezicht al niet meer voor de geest halen, de naglans dooft uit en hij
is weer alleen.
De eenzaamheid houdt hem bezig. Zo
moet zijn vader zich gevoeld hebben na de dood van Alberts moeder. Hij aanbad
haar dwars door haar Alzheimer heen.