Herfstbossig avondnagalmen der doodgewapenden,
rood
gewolkte erboven, maankoelte straks. O staande
ode van
wondvochtbleke stronken aan nimmerverwekten
gebracht.
Buigend en knakkend hebben takken en bladerbogen
zich nog
sterren mee neerwaarts gedacht maar niets ontbreekt er
aan de
nacht. Stammen, lege kronen vinden winteronderkomen
in een
kleumend luizenknappende stad. Bij waar een boom
stond tussen
blauwwilds struikgewas blijkt in het voorjaar
dat de
soldaat zijn masker niet droeg maar in zich had. Om
al dit biedt
als gewortelde troon de stomp zich de wandelaar
opdat
verwonderd hij zijn armen en benen weer bewegen mag.