Poëzieweekgeschenkslakken. Een
paar dagen terug gaf ik hier het woord aan een met me corresponderend persona. Na
luttele uren heb ik de tekst offline gehaald, want was dit geen doordraverij
gespeend van elke bereidheid om aan iets anders te beantwoorden dan aan droogstoppelarij, die antagonist van de poëzie?
Maar zij en ik waren toch niet helemaal van het poëtisch padje, blijkt uit een
kritische tekst op de website Neerlandistiek: https://neerlandistiek.nl/2023/02/schaduw-was-schaars/
Reden om het er toch nog maar eens op te wagen.
***
“[...] Je weet dat ik met
poëzie nooit veel heb gehad, ook met die van jou niet, je suis désolé. Nogal
wat dichters vind ik rukkers. En dichteressen?
De ernst van mijn poëzie-allergie neemt ras toe, meen ik te
merken bij het lezen van een gedicht uit het poëzieweekgeschenk. Ik struikel
over allerlei zaakjes die een ware poëzieliefhebster waarschijnlijk juist
zullen doen zwijmelen.
Natuurlijk ligt het aan mijzelf als kniezende weduwe, dat ik
de schuld van mijn gechicaneer geef aan poëzie zoals deze van Miriam Van hee: https://neerlandistiek.nl/2023/01/miriam-van-hee-we-brachten-de-tijd-aan-het-zwembad-door/
Maar waarom moet ik ernaar blijven gissen wie die ‘we’ en
‘wij’ zijn? Volwassenen, kinderen, volwassene(n) en kind(eren)?
Kan warmte neervallen? Ja, dat zeg je weleens, de hitte kan
als een deken op je vallen. Ach, oké.
Maar kinderen die ‘uit […] deurtjes’ kwamen?
Uiteraard zullen deuropeningen zijn bedoeld. En als ik hier
in Cap Martin naar buiten ga, ga ik de deur uit. Maar niet uit de deur, zoals in het gedicht, met ook nog eens de nadruk op het uiterlijk van die deuren, groen en
verweerd. Of zou ik dat in Vlaanderen wel doen?
Om hoeveel deurtjes en hoeveel kinderen gaat het? Meer dan
twee, vermoed ik, anders was dat aantal wel genoemd.
En hebben die kinderen allemaal ‘roze badpakken’?
Typisch zonder dat ik weet wat ik met dat typische aan moet.
En staat op al die badpakken diezelfde tekst? Of hetzelfde
beeld?
‘Hello Kitty’ – het bekende figuurtje van het Japanse
bedrijf Sanrio, in 1973 bedacht. Iets voor kleine meisjes.
Dat ‘kletsend geluid’, is dat van blote voeten op beton of
steen?
Niet van gebabbel, neem ik aan, want kletsen en komen
aanstormen lijkt me moeilijk samengaan.
Opeens is er één ‘ze’. Een van die aangestormde kinderen?
‘We’ zijn kennelijk in Franstalig gebied.
En wie zijn dan weer die volgende ‘we’? Dezelfde als de
allereersten, meteen aan het begin? Of is ‘we’ hier ‘me’ en die ‘ze’? Maar die
‘ze’ wilde toch vriendjes maken en met anderen spelen? Dat is iets anders dan
toekijken ‘hoe de middag verstreek’. Een formulering waar ik ook nog even
achter blijf haken overigens.
Klungelige constructie vind ik dit: ‘stelde een spelletje
voor, wat ze wel wilde’.
De opmerking dat ze was waar alles gebeurde, snap ik dan in
zijn gevolgtrekking of consequentie weer niet. Juist daarom zal het poëzie
zijn, vermoed ik. On(be)grijpbaarheid dus, hè.
De formulering 'verveling is een vorm van verlangen' klinkt
fraai, maar lijkt daardoor inhoudelijk origineler dan ze is. Op een Franse
website met gebruikspsychologie voor ouders bijvoorbeeld, kom je die gedachte
simpelweg tegen: 'S'ennuyer c'est apprendre à désirer'.' https://www.cote-parents.com/psychologie-cote-parents/s-ennuyer-c-est-grandir.html
Vouwt die ‘ze’ ook mee handdoeken op? Wordt er pas na het
opvouwen om naar huis of elders te gaan, na het verstrijken van die zinderend
warme middag, het een en ander gekocht? Eindelijk een ijsje? Of is de
chronologie in dit gedicht een associatief ratjetoe?
Hoezo trouwens ‘kochten wat er te koop was’? Wat anders!?
Is het doen opkomen van zulke opmerkingen, aanmerkingen en
vragen soms de bedoeling van poëzie? Moet de lecteur de redacteur worden die
werd gemist?
Maar genoeg. Ik ben gewoon niet geschikt als poëzielezeres.
Moet bovendien nog wat zout overhouden voor mijn escargots au persillade.”
_____________________________________