Herlezen veel
schrijvers van tijd tot tijd hun eigen vele jaren terug verschenen boeken? Ik
heb er geen idee van. Zelf herlees ik in elk geval nauwelijks iets van mezelf
nadat het in boekvorm is verschenen. Misschien omdat ik liever doorga met
schrijven in plaats van achterom te kijken? Opmerkelijk is dat auteurs die in
de loop van hun leven van schrijftaal wisselden (zoals Nabokov en Beckett) en daardoor
zelf oudere werken naar hun nieuwe taal converteerden, meestal tijdens dat werk
niet zo letterlijk mogelijk vertaalden maar er al doende juist allerlei
wijzigingen in aanbrachten, alsof ze de kans schoon zagen om alsnog, met het
gevorderd zijn van jaren en inzichten, het ‘oorspronkelijke’ werk te
hernieuwen.
Uiteraard heb ik wel
een beeld van bijvoorbeeld mijn oudere romans en novellen, een beeld van de
toon, de compositie, de thematiek uiteraard. En zo heb ik van De verloving, dat in 1990 verscheen,
altijd het beeld gehad dat het als een van mijn beste prozaboeken kon worden beschouwd.
Zou De verloving dan, na dertig jaar, niet eens opnieuw moeten worden
uitgegeven?
Dat vroeg ik me een paar maanden
geleden af. En om daar een antwoord op te kunnen geven, besloot ik om de
‘dubbelnovelle’ eindelijk eerst maar eens te herlezen. En zie daar, amper was
ik als lezer met lezen begonnen of ik begon me er ook als schrijvende schrijver
mee te bemoeien.
Allereerst vond ik de
genre-aanduiding ‘dubbelnovelle’ niet meer op zijn plaats. Het geheel bestaat
uit twee delen, maar geen van die delen is een novelle in de meer strikte
betekenis. Veeleer is elk deel een (noveleske) monologue intérieur. Vond ik.
Vind ik.
En toen ik de twee teksten van De verloving door – vergeef me de
woordspeling – de monocle van de monoloog begon te bekijken, wilden die teksten
zich ook grafisch anders behandeld weten. In plaats van veelal romanesk te zijn
opgenomen in alinea’s, begint nu elke afzonderlijke zin, hoe lang of kort ook, bij
wijze van inademing met een inspringing, om met een harde return te worden
afgesloten, als het ware uitademruimte te krijgen. Misschien lijkt het een
goedkope truc om een uitgave van 104 pagina’s tot een boek van 160 pagina’s te
kunnen opblazen, maar dat is het geenszins. Omvang op zich interesseert me
niet.
Door deze grafische ingreep is er nu
veel duidelijker in beide delen iemand aan het woord, ja, neemt die iemand,
Jacques in deel een, zijn zus Ilse in deel twee, het woord, voert hij of zij
het woord, en ademt tussen zijn of haar uitspraken in, in plaats van dat de
indruk ontstaat dat de prozaschrijver hem of haar niet zozeer adem alswel het
woord in de mond legt (iets wat de schrijver uiteraard ook nu nog blijft doen,
maar u zult net als ik aanvoelen wat ik lijk te bedoelen…).
Door dat nieuwe ‘uiterlijk’ kreeg ik
als herlezende schrijver, merkte ik, ook weer of nog meer oog voor elk detail,
voor betekenissen, accenten , denksprongen, entourage enzovoort. Met als gevolg
dat ik me er ook woordelijk tegenaan begon te bemoeien waar ik dat als
herschrijvende lezer beter dus nodig vond. Niet alleen werden allerlei formuleringen
herzien en herschikt, beelden veranderd of toegevoegd, maar werd er bijvoorbeeld
aan het gebruik van de verlichting in Jacques’ hotelkamer gewerkt omdat die in
de dertig jaar oude uitgave te veel was veronachtzaamd.
Het gevolg van dit alles was dat ik
op een gegeven moment niet zozeer De
verloving had herlezen alswel had herschreven, nee, had hernieuwd.
Grotendeels dezelfde tekst en toch heel anders, nieuw en als zodanig juist niet in 1990 verschenen. Een tekst die
in deze gedaante niet eerder bestond. Dus zou die tekst nu moeten verschijnen.
Ik stelde me er zelfs al een
voorplat bij voor, met een schilderij van Chaïm Soutine, waarop ook de witte
ganzen te zien zijn waar Ilse het in de nieuwe versie van haar monoloog even over
heeft…
Maar wat is dit nu voor een nu,
beste lezer? Wie zit er nu te wachten op een door een niet algemeen bekende of
algemeen onbekende schrijver hernieuwde uitgave van een boekpublicatie waarvan
dertig jaar geleden de schoorsteen bij uitgeverij Meulenhoff nog niet eventjes
had kunnen roken? Geen AKO-prijsnominatie destijds, geen Bordewijk-, Multatuli-
of andere literaire prijs. Verschenen om te verdwijnen. Hoewel dat niet
helemaal waar is. Want er verscheen twee jaar later een Duitse vertaling in
Berlijn. Maar bij een kleine, al lang niet meer bestaande uitgeverij. En bij
mijn weten kreeg die uitgave in Duitsland nergens wezenlijke aandacht.
Sowieso De verloving en aandacht ervoor in de
Nederlandse dag- en weekbladen van 1990: nauwelijks, volgens mijn geheugen. Een
mooie bespreking in Vrij Nederland, maar dat was in de zomer en dan zet zoiets
toch al geen zoden aan de dijk. En misschien hier en daar nog iets.
Tien jaar na verschijnen stond er een
enthousiast fraai stuk over De verloving door Peter Buwalda in De Gids. Maar wie was twintig jaar geleden ene Peter Buwalda? Wie las
De Gids? Welke boekhandel had De
verloving tien jaar na verschijning nog in huis? Bovendien was de uitgave via
de uitgeverij niet meer leverbaar want wat resteerde van de eerste oplage was verramsjt.
Ik wilde het een en ander nog eens
natrekken en kwam terecht op de site van
De Bibliotheek. Wat bleek tot mijn grote verbazing of
misschien zelfs verbijstering? Er waren in 1990 in maar liefst twaalf of meer Nederlandse
bladen besprekingen* verschenen. Het overgrote deel enthousiast en buitengewoon complimenteus,
een tweetal met enig onbegrip, maar geen enkele afbrander.
Wat fijn om dat
opeens, na dertig jaar, zo terug te zien, en wat triest ook vervolgens, want
wat hadden al deze aanbevelingen voor het bestaan van De verloving betekent? Zo goed als niets. De verloving leek, alle voorspraak ten spijt, verschenen om te
verdwijnen.
En dan nu dus, dertig jaar later, in
een tijd waarin boekbesprekingen sowieso al in meerdere opzichten veel minder
gewicht in de schaal leggen, de uitgave van een hernieuwde, een nieuwe Verloving? Geen enkele krant die toch al
schaarse literatuurpaginaruimte zal willen vrijmaken voor wat hooguit wordt
gezien als een soort veredelde heruitgave van een onbeduidend cultureel en
commercieel echec, geen bespreker die zich erdoor van zijn hijgend volgen van
de actuele literatuur zal laten afleiden. Geen boekhandelaar die er brood in zal
zien. Nog minder afwendbaar en nog geruislozer dan De eerste verloving zal
de tweede verschijnen om te verdwijnen – welke auteur, welke nolles wil zoiets willens
en wetens veroorzaken en ondergaan?
Tenzij de dictatuur van de
actualiteit een geschikte aanleiding biedt. Onverwacht, want ik zie er
vooralsnog niet een. U wel?
U vindt me larmoyant? Omdat ik mijn
gevoel van onmacht – u noemt het zelfbeklag – publiekelijk maak?
****
* Hieronder de
teksten van een tiental besprekingen van De
verloving uit 1990. Het zal ongeoorloofd zijn om de besprekingen zonder
toestemming vooraf van de auteurs hier integraal te citeren, maar ik hoop dat
de schrijvers ervan, gezien de aard van de zaak, met de hand over hun hart willen
strijken. (De teksten zijn overgenomen van de Bibliotheek en niet gecontroleerd op daar gemaakte scanfouten.)
Reacties aan info@huubbeurskens.nl
_____________________________________
Een treinengek bang
voor de tunnel : een glasheldere novelle van Huub Beurskens
DOOR FRANS
DE ROVER GEPUBLICEERD in Vrij Nederland OP 07-07-1990
Huub Beurskens heeft
zich als dichter (recent verscheen zijn nieuwe bundel Hollandse wei en andere gedichten) geschaard in de traditie van de
hermetische poëzie. Ik besef dat dat een veel te grove aanduiding is voor alle
niet-anekdotische dichtkunst; in zijn intrigerende essay ''Dichter in de
diaspora'' (gepubliceerd in het herfstnummer 1989 van het literaire tijdschrift
Optima) lanceert Beurskens, geïnspireerd door opvattingen van de Amerikaanse
beeldend kunstenaar Kitaj, het begrip ''diasporisme''.
''Het diasporisme is
noch een expliciete stijlrichting, noch een richting die zich als enig geldende
wil opdringen. Het kan uit de aard der zaak helemaal geen richting zijn! Maar
wie eenmaal met zwerven is begonnen (fysiek of geestelijk), weet dat hij nooit
meer een thuis zal vinden, nooit meer "ein Bleibe", zoals het Duits
dat treffend zegt. Wat hem rest is dat onoplosbare conflict tussen protest
tegen en acceptatie van het blijkbaar of schijnbaar niet te blokkeren menselijk
lot. En hij moet zijn gedwongen bewegen blijven vormgeven in een taal waarvan
hij weet dat die zelf voortdurend in beweging is.''
Ik citeer Beurskens
zo uitvoerig, omdat hij hier niets minder dan zijn poëtica, zijn
literatuuropvatting formuleert. Als dichter noemt hij Joseph Brodsky als zijn voorbeeld;
in het Nederlandse taalgebied Jacques Hamelink. Maar ook zijn verhalend proza
moet tegen de achtergrond van die opvatting gelezen worden.
Als prozaïst debuteerde Beurskens in 1980 met de roman Noordzeepalmen, die werd aangekondigd als een verhaal waarin vragen
als: ''Wat is droom, hallicunatie?'' - ''Wat is werkelijkheid?'' centraal
stonden. Die vragen naar de beweging tussen fictie en realiteit heeft Beurskens
sindsdien in zijn werk gethematiseerd. Hij creëert gesloten werelden, waarin
alles mogelijk is - in taal is immers ook het in de realiteit niet voorstelbare
toch voor te stellen. De bizarre, soms groteske verhalen in Badhok (1988) geven daarvan een goed
voorbeeld. In het spannings- en schemergebied tussen droom en werkelijkheid
speelt zich ook de novelle De verloving
af. Metamorfose: de overgang van de ene toestand in de andere, maar ook de
protesthouding tegenover het vaststaande, het zich herhalende - dat blijkt het
grondthema van Beurskens schrijverschap.
In De verloving presenteert Beurskens
een in familietradities vastliggend trio: de oude moeder Dorf, haar zoon
Jacques die vijftig wordt, haar dochter Ilse van zevenenveertig. Gedrieën
vormen zij, met elkaar samenwonend in de Frans plaats Metz, een gesloten
wereld. Gedrieën gaan zij al achtendertig jaar lang in hoogzomertijd naar
dezelfde plaats op vakantie: naar hetzelfde hotel in Vaison-la-Romaine in de
Vaucluse in Zuid-Frankrijk. Daar herhalen zich al die jaren lang dezelfde
rituelen: dezelfde dagindeling, dezelfde avondwandeling, hetzelfde bezoek aan
de botanische tuin van de negentiende-eeuwse bioloog Fabre, dezelfde autorit
naar de top van de Mont Ventoux. Maar dit jaar hangt er verandering in de
lucht, opstandigheid tegen wat in de Freudiaanse terminologie neurotische
''herhalingsdwang'' zou heten.
Opstandelingen
Vorm in inhoud zijn
één: Beurskens hanteert een geraffineerd vertelperspectief. De novelle bestaat
uit twee delen, antithetische ''De tunnel'' en ''De berg'' genoemd. Twee
tegenover elkaar staande persoonlijkheden, de broer en de zuster, vertellen
achtereenvolgens hun verhaal. Maar beiden blijken zij opstandelingen tegen de
traditie, tegen het schijnbaar niet te blokkeren menselijk lot.
Jacques krijgt het eerst het woord en zijn eerste woorden zijn tegelijkertijd
dreigend én uitnodigend in de richting van de lezer:
''Familiebanden zijn
mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn dat ze iemands persoonlijke
ontplooiing geheel onmogelijk maken, vindt u ook niet?''
Natuurlijk vind ik
dat ook niet, en ik heb er dan ook alle begrip voor dat Jacques met grote
weerzin voor de achtendertigste maal met moeder en zuster, met door zijn moeder
ingepakte koffers, naar dat Romeinse gat in Zuid-Frankrijk moet reizen. Hij
schildert zijn moeder als een oude, breekbare vrouw; hij beziet haar vertederend
in haar halfslaap:
''Haar linkerhandje
balt zich nu om het zakdoekje. Het is zesenveertig jaar geleden dat ze voor het
laatst naast een man sliep. Of wie weet sliep ze toen wel helemaal niet, maar
staarde ze, terwijl ze niets anders dan zijn kalme ademhaling beluisterde, met
grote ogen naar de donkere krans gestucte rozetten tegen het plafond, met een
heilig vermoeden van verdriet.''
In die tijd is zijn
zuster Ilse geconcipieerd, de oude vrijster die een studie maakt van kevers en
vlinders en die een aanval van hysterie krijgt wanneer anno nu in haar
Zuidfranse hotelkamer een douche geïnstalleerd blijkt.
Maar ook Jacques heeft zijn eigenaardigheden. Op zijn twaalfde verjaardag kreeg
hij van zijn moeder een elektrische trein cadeau.
''Toen ik er niet meer
naar omkeek en Ilse in haar negenjarige onnozelheid over de loc was
gestruikeld, heeft maman de spullen weer in de doos gepakt en die op een kast
in mijn kamer gezet. Toen ik een jaar of vijftien was heb ik de doos weer
opengemaakt. Waarom weet ik niet goed. Gewoon uit verveling misschien. Vanaf
dat moment was ik bezeten.''
Jacques’ verhaal is
het relaas van een treinengek. Op de zolder van het ouderlijk huis bouwt hij
een enorme modelspoorbaan, breekt die weer af en herbouwt een landschap met
bergen. Het spoor moet door de bergen heen via een tunnel, een kopie van de
Kaiser Wilhelm Tunnel uit 1879, die dwars door de douchecel en de muren van het
huis gepland is. Dat zal een groot conflict opleveren met maman en Ilse, maar
hij wil ten koste van alles zijn doorbraak doorzetten. Het verhaal van de
zwetende treinengek op zijn hotelbed eindigt hallucinerend: bossen,
vrachtwagens, spoorbanen, emplacementen, mensenmassa''s op perrons en
rangeerterreinen voor wie geen plaats is in dat ene hotel.
''Ik heb u beslist
niet willen misleiden met mijn verhaal over de tunnel. Ik zweer het. Ik heb
echt door die muur heen gewild, maar het kon niet, het kon gewoonweg niet,
geloof me...''
De verteller heeft
de lezer niet willen misleiden, maar toch leidt het verhaal van zijn passie de
lezer naar een heel ander betekenisniveau. Treinen, mensenmassa's op perrons,
koffers, douches, terloopse verwijzingen naar besnijdenis en gekleurde
driehoekjes: deze en nog veel meer ''details'' verwijzen natuurlijk maar naar
één ding. Diaspora en holocaust.
Genoegdoening
Zoals gezegd: boven
de wereld van tradities en herhalingspatronen die de familie Dorf
bijeenhielden, tekent zich een storm van verandering af. In het tweede deel van
de novelle, ''De berg'', is het woord aan Ilse. Het familielandschap heeft zich
ingrijpend gewijzigd: de oude moeder is overleden, de verstokte vrijgezel
Jacques kondigt zijn verloving aan, al is het nog onduidelijk met wie.
Blijkbaar zal zijn persoonlijke doorbraak zich in zoiets banaals als het
stichten van een familie manifesteren. Maar de meest verrassende wending toont
de oude vrijster-vertelster Ilse. Naast haar zoveelste minnaar voor één nacht
ligt zij in bed in een Parijs hotel en bepeinst op schampere toon haar broer,
die zich zo nodig verloven moet. De kleurloze lerares, die in een provinciestad
haar leerlingen onderwijst over vlinders en kevers, kent op dit moment
bloemrijker emoties dan ooit haar moeder had naast haar laatste man. Ook Ilses
verhaal eindigt hallucinerend in het schemergebied tussen droom en
werkelijkheid. Voorzichtig trekt zij de broekriem uit de pantalon van haar
minnaar.
''Uiterst
voorzichtig breng ik nu met mijn andere hand het uiteinde van de riem naar zijn
hals. Ik moet proberen het uiteinde onder zijn hals door te halen, onder zijn
hals door en dan over de hals terug, door de gesp... Wachten.''
Eindeloos wachten om
de minnaar niet wakker te maken. Uiteindelijk slaag ze toe - trekt ze
meedogenloos aan? De interpretatie van het slot laat ik aan de lezer over.
Met de diaspora en de holocaust als metafoor heeft Beurskens in een glasheldere
stijl een indrukwekkende novelle over stilstand en beweging, over traditie en
individualiteit geschreven. Aan het slot van zijn essay ''Dichter in de
diaspora'' citeert hij Kitaj:
''Ik ben van plan
die onmogelijke zaken (de opstand van de mens tegenover het lot - FdR) in de
kunst met elkaar te confronteren, om op een dag, als ik hompelend door een
straat gejaagd word en omzie naar een brandende stad, de kleine genoegdoening
te mogen smaken geen kunst te hebben gemaakt waarin menselijke kwetsbaarheid,
angst, middelmatigheid en de banaliteit van het kwade niet als evidente
tegenwoordigheid in het kunstleven werden erkend.''
Met zijn novelle De
verloving mag Beurskens mijnerzijds zich die door Kitaj geambieerde ''kleine
genoegdoening'' nu al - bij leven en gezondheid - ruimschoots doen smaken.
***
Ontspoord nageslacht
van oorlogsgeneratie : Huub Beurskens bouwt gestaag aan een indrukwekkend
oeuvre. Met de novelle 'De verloving' voegt hij er een nieuwe titel aan toe.
Een knap verhaal over broer en zus.
DOOR ATTE
JONGSTRA GEPUBLICEERD in Het Parool OP 07-07-1990
Huub Beurskens'
''dubbelnovelle'' De verloving is op
het eerste gezicht een vakantieverhaal in twee delen, met twee vertellers:
Jacques Dorf en zijn zuster Ilse. Ze reizen met hun moeder naar de Mont Ventoux
en hadden beiden liever ergens anders willen zijn.
Broer en zuster houden er merkwaardige hobby's op na. Jacques is verwoed
modelspoorbaan-hobbyist. De vakantie heeft hem uit een ambitieus uitbreidingsproject
gehaald: de uitbreiding van het railnet, door een muur heen, naar een
belendende ruimte. Na een beginnersperiode, een ratjetoe van treinen, huisjes
en landschappen op tafel, begint het gebrek aan richting en eenduidigheid aan
hem te knagen: waar dient het allemaal toe, waar willen al die locomotiefjes
heen? Jacques Dorf is volledig bezeten van zijn liefhebberij; zijn relatie met
de werkelijkheid, het contact dat hij met moeder en zuster heeft is gestoord.
Schijnoplossing
Helemaal alleen
beslist Jacques al niet meer over de loop van de sporen en de dienstregeling:
de doorbraak in de vorm van een tunnel naar de ruimte naast de hobbykamer is
door omstandigheden buiten hem om een noodzakelijkheid geworden. Elke
schijnoplossing (een neptunnel) wordt door het materieel niet geaccepteerd:
"Ik vermoed
zelfs dat ik in dat geval voor een volledige weigering, een acute verroesting
van alle assen en lagers moet vrezen, want het materieel zou mijn lafhartige
geknutsel zeer nauwlettend gevolgd en allang afkeurend beoordeeld hebben."
Het lijkt een
gedachte die meer modeltreinliefhebbers zouden kunnen koesteren, maar er is
meer aan de hand. Jacques vertoont op zijn Franse hotelkamer alle tekenen van
geestelijke en lichamelijke ontreddering en het voornemen tot doorbraak lijkt
niet alleen door het materieel te zijn ingegeven; de aanwezigheid van lange
rijen gerangeerde veewagons hebben hun eigen, historisch associaties.
In de beschrijving van hoe de modelspoorbaan van Jacques Dorf eruit ziet, heeft
Beurskens op subtiele wijze een wel zeer bittere, psychologische onderlaag
aangebracht. Deze manische liefhebber van prachtige locomotieven als de
Henschel of de P8 heeft een zeer precieze reden voor zijn aandacht, al gaat
Beurskens niet verder dan het suggereren ervan.
Als het gezelschap in het hotel arriveert waar ze al jaren komen, ontstaat bij
inspectie grote ontsteltenis: op de kamers is een douche geïnstalleerd. Op het
eerste gezicht lijkt de woede van moeder Dorf en de kinderen tamelijk bizar: de
temperaturen rond een zomerse Mont Ventoux geven alle aanleiding voor goede
wasgelegenheid en gezien Jacques' uitgebreid beschreven zweten en angstig
afgaan, kan hij een bad zo nu en dan goed gebruiken. Later laat Beurskens de
treinliefhebber vertellen naar welke ruimte hij de doorbraak thuis heeft
gepland: een doucheruimte.
Op de perrons van de modelspoorbaan staan drommen mensen bepakt en bezakt te
wachten. Gelaten laten ze zich door Dorf in de veewagens proppen, voor een reis
waarnaartoe?
"Welke
bestemming? Er is geen bestemming meer."
Aan het eind van
zijn verhaal lijkt Jacques de greep op de dienstregeling definitief te zijn
kwijtgeraakt en een van de wachtende passagiers te worden:
"Melden? Ja,
dat zei u al. Nu meteen? En de twee gekleurde driehoekjes mee nemen, zegt u, en
dat u wel personeel heeft dat zoiets zonder problemen op kan naaien. Goed,
goed, schopt u me alstublieft niet. Ik sta al op, ik maak me al klaar. Sta me
alstublieft toe mijn pantalon nog aan te trekken en een overhemd."
In het tweede deel
is Ilse Dorf aan het woord. Ook wat zij over haar hobby vertelt, entomologie,
heeft een macabere ondertoon. Zo beschrijft ze proeven met insekten die
thuishoren in de sfeer van veewagens en doucheruimtes:
"In blok 10
werden vijverjuffers vastgegespt in een soort parachutistentuig. Daaraan werden
ze in kleine cabines gehangen. De cabines werden goed afgesloten en pas weer
geopend als er buiten op de meters kon worden afgelezen dat de longen moesten
zijn gesprongen."
Ilses gedachten zijn
al net zo gewelddadig als die van haar broer. Zo fantaseert ze hoe ze een
minnaar wurgt met een riem. De moeder, een uitgedroogd, bijna insektachtig
vrouwtje, loopt ondertussen met een portret van de vader van haar kinderen te
zwaaien.
Waar is die vader eigenlijk gebleven? In het verhaal van Ilse lijkt Jacques
weer wat op te leven. Hij heeft zich een nieuwe ''doorbraak'' gedacht, een
verloving. Dat mag hem opgewekt het lijden, wat elke vakantie voor hem is, doen
doorstaan, maar Beurskens houdt die verloofde zo stelselmatig van het toneel dat
we wel moeten vermoeden dat Jacques een nieuwe dwanggedachte heeft ontwikkeld.
De verloving is een weergaloos knappe
novelle over twee bizarre liefhebbers. Zoals ook elders in Beurskens'' werk
worden de grenzen van de zielsziekte herhaaldelijk overschreden, op
bewonderenswaardige wijze weet hij de lezer in te voeren in wonderlijke
denkramen. In zijn vorige - schitterende - verhalenbundel Badhok deed hij dat ook, maar daar vergrootte hij de
''uitmiddelpuntigheid'' van de personages tot groteske figuren.
Humor is hier en daar wel in De verloving
terug te vinden, maar tussen de regels is het vooral de dood van miljoenen die
de lezer toegrijnst.
Indrukwekkend
Huub Beurskens bouwt
zonder al te veel publicitair gerucht aan een indrukwekkend oeuvre, dat tot nog
toe bestond uit vijf bundels poëzie, drie verhalenbundels, een verzameling
essays en twee romans. Met zijn geschiedenis over het ontspoorde nageslacht van
een verdwenen vader is aan dit belangrijke oeuvre weer een intrigerende novelle
toegevoegd.
***
Het mededogen van
Huub Beurskens : 'even zweven we de berg over'
DOOR CYRILLE
OFFERMANS GEPUBLICEERD in De Groene Amsterdammer OP 30-05-1990
'Een
wanhopige laatste poging om geworteld te blijven.' Dat schreef Huub Beurskens
onlangs over het werk van de schilder Giorgi Morandi. Deze Morandi lijkt model
te hebben gestaan voor de hoofdpersoon in Beurskens' recente roman 'De
verloving' (Uitg. Meulenhoff). Het boek gaat over een man die via zijn
modelspoorbaan contact probeert te krijgen met het verleden van zijn vader. Op
het randje van het sentiment, meent Cyrille Offermans. Maar daar wordt
misschien wel de indringendste literatuur gemaakt.
Verleden jaar
publiceerde de Amerikaanse schilder R.B. Kitaj zijn First Diasporist Manifesto. Een opmerkelijk geschrift, alleen al
omdat het idee van een manifest, toch hoe dan ook een soort programmatische
standpuntbepaling, dwars staat op de tegenwoordig algemeen geaccepteerde
gedachte dat in de kunst alles mag en alles kan, dat zoiets als een standpunt
maar lastig, verplichtend en ouderwets is, ballast die snel overboord moet. Met
deze vrijblijvendheid wil Kitaj niks te maken hebben; terug naar de tijd van de
militante manifesten wil hij echter evenmin. Het is hem niet te doen om een
gericht stijlprogramma, maar om een houding waarin het besef voorgoed
ontworteld te zijn (Kitaj is van joodse origine) leidt tot betrokkenheid met
mensen voor wie dat óók geldt. Kitaj is begaan met emigranten en vluchtelingen.
Hij voelt zich - ook als kunstenaar - mede verantwoordelijk voor hun lot en hij
gelooft dientengevolge in een nauwe wisselwerking tussen kunst en leven. Kitajs
manifest is interessant genoeg om het uitgebreid te bespreken, maar dat is nu
niet de bedoeling. Ik verwijs er alleen naar omdat het recentste werk van Huub
Beurskens, de novelle De verloving,
sterk door Kitajs ideeën is gekleurd. Het gaat daarbij overigens niet om een
ontdekking, Kitaj is voor Beurskens al veel langer van betekenis. Het manifest
van het diasporisme brengt tradities in kaart, die voor een flink deel parallel
lopen met de tradities waar Beurskens, zijn volstrekt andere origine ten spijt,
al vele jaren uit put. Ook is er geen sprake van dat Beurskens Kitaj dunnetjes
over- of heimelijk nadoet. Het gaat eerder om de bevestiging van een besef van
verwantschap, en dat is van vitaal belang juist voor schrijvers die de
publiciteit om goede redenen schuwen en die publiciteit vervolgens om de
verkeerde redenen niet of onvoldoende krijgen. Over zijn verwantschap met Kitaj
heeft Beurskens onlangs een - ook voor een situering van zijn eigen nieuwste
werk - instructief essay geschreven. 'Dichter in de diaspora' heet dat essay
(in Optima, jrg. 7, 1989, nr. 3). Meer nog dan een uiteenzetting van Kitajs
ideeën is het een mooie en overtuigende poging de afstanden te overbruggen
tussen de op het eerste gezicht zeer verschillende persoonlijke geschiedenissen
van Kitaj, Beurskens zelf en verscheidene andere kunstenaars.
Verantwoordelijkheid
In het manifest
stond al dat de joden niet het alleenrecht hebben op de diaspora, en ook dat
zij lang niet de enige diasporisten zijn; Picasso en Beckmann bijvoorbeeld
worden door Kitaj 'ere-joden' genoemd. Beurskens voegt daar diasporisten aan
toe afkomstig uit zijn eigen lees- en kijkervaring. Tussen de bedrijven door -
letterlijk, er lopen in zijn essays een aantal zorgvuldig getrokken sporen door
en over elkaar, nergens is er sprake van provocerend bedoelde chaos -
ontwikkelt hij een eigen paradoxale plaatsbepaling. Een van Beurskens'
diasporisten is Jean Genet, die in Een
verliefde gevangene, onder de indruk van het lot van de Palestijnen en de
Amerikaanse Black Panthers, schrijft over het nomadenbestaan waartoe gehele
volkeren zijn veroordeeld. Een ander voorbeeld is Canetti. Uit diens beroemde
lezing 'Der Beruf des Dichters' (in Das
Gewissen der Worte) citeert Beurskens onder meer deze belangwekkende
zinnen: 'Ik heb gezegd dat alleen diegene dichter kan zijn die
verantwoordelijkheid voelt, hoewel hij misschien niet veel meer dan anderen
doet om die in individuele activiteiten waar te maken. Het is een
verantwoordelijkheid voor het leven dat zichzelf vernietigt en men hoeft zich
niet te schamen ervoor uit te komen dat deze verantwoordelijkheid gevoed wordt
door mededogen.' Deze zinnen zouden als overkoepelend motto voor Beurskens'
werk, zeker dat van de laatste jaren, kunnen gelden. Aan het eind van zijn
essay definieert Beurskens, die zijn eigen, weinig spectaculaire jeugdjaren
(niet zonder humor) vergelijkt met de nogal dramatische van Genet, de
diasporist als iemand die wordt gekenmerkt door een 'vreemdsoortig, soepel
samengaan van humor, laconisch intellect en ernst'. Anders dan de postmodernist
slaagt hij er 'in zijn beste ogenblikken in met de nodige zelfspot (wat iets
anders is dan ironie) het lot van een menselijk gelaat, van een gebaar of een
woord vorm, dat wil zeggen: drama te geven.' De novelle De verloving kan men lezen als een voortzetting en, in zekere zin,
een uitwerking van het essay over Kitaj en het diasporisme. Ik vind het een
zeer geslaagd en zelfs aangrijpend boek, onder meer omdat Beurskens alles wat
in het essay expliciet staat hier impliciet heeft weten te houden. Het duurt
even voordat duidelijk wordt dat het om méér gaat dan de ietwat tragische en
komische, maar niettemin tamelijk onbeduidende lotgevallen van een man van een
jaar of vijftig, Jacques Dorf, en diens iets jongere zus Ilse. De kracht van
het boek schuilt onder meer hierin dat die lotgevallen worden beschreven door
iemand die vermoedt, en daarom ook enkel suggereert dat hun obsessies de slecht
geheelde wonden zijn van een oude catastrofale geschiedenis.
Modeltreinen
De
verloving is een dubbelnovelle: in het eerste en grootste
deel, om redenen die nog zullen blijken treffend 'De tunnel' geheten, is
Jacques aan het woord. Het is dat hij al snel een aantal antecedenten loslaat
(hij is ongehuwd, leeft samen met zijn moeder en zijn eveneens ongehuwde zus en
is werkzaam op een bank in Metz), anders zou je denken met een kind te maken te
hebben. Zonder raffinement of distantie geeft Jacques zijn emoties en zijn
oprispingen de ruimte. Vanaf zijn vijftiende, vertelt hij, is hij een bezeten
modeltreinenverzamelaar; uitgebreid licht hij de lezer in over de verschillende
typen, merken en eigenschappen. Nog aandoenlijker en kwetsbaarder wordt hij -
vijftigjarige bleekneus - door zijn nogal hilarisch geformuleerde opstandige
gevoelens. 'Familiebanden zijn mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn dat
ze iemands persoonlijke ontplooiing geheel onmogelijk maken, vindt u ook niet?'
Zo steekt hij van wal, krachtig alsof hij de wereld eens even naar zijn hand
zal gaan zetten, terwijl hij op hetzelfde moment, zoals weldra blijkt, voor de
achtendertigste keer met zus en moeder op vakantie is op precies dezelfde plek
(Vaison-la-Romaine in de Provence) en zelfs in precies hetzelfde hotel. Jacques
blijkt woedend. Hij haat zijn zus (die hij nota bene verwijt dat ze altijd
hetzelfde jeugdsentimentele deuntje zingt, alsof hij die tijd ver achter zich heeft
gelaten), hij pikt het niet langer, hij eist een uitbraak en een doorbraak,
maar intussen zit hij alleen met zijn twee door moeder keurig ingepakte koffers
in zijn hotelkamer in Vaison terwijl hij mijmert over zijn modeltreinen. Het is
niet uitgesloten dat deze Jacques (onder meer) is gemodelleerd naar de schilder
Giorgio Morandi, over wie Beurskens in zijn essay een paar interessante
opmerkingen maakt. Morandi woonde zijn leven lang ongetrouwd met zijn
ongetrouwde zusters en leidde allesbehalve een 'modern, avontuurlijk,
dieptragisch en swingend privéleven'. Zijn schilderijen hebben iets tevredens:
stillevens van telkens dezelfde minimale potjes en vaasjes in telkens dezelfde
zachte aardkleuren. Toch, zegt Beurskens, als je goed kijkt blijkt er na 1940
iets te zijn veranderd: de voorwerpen zijn dichter op elkaar gekropen. Ze raken
of overlappen elkaar, alsof ze beschutting bij elkaar zoeken. Morandi is, net
als Cézanne, een van die kunstenaars die 'wanhopig laatste pogingen (hebben)
ondernomen om geworteld te blijven'. Iets soortgelijks, constateer ik, doen
Jacques Dorf en zijn zus. Ilse heeft haar vlinders en haar jaarlijkse bezoek
aan het museum van Fabre in Sérignan. En in plaats van potjes en vaasjes heeft
Jacques zijn verzameling modeltreinen; voor de dramatische verwikkeling in de
novelle speelt die een cruciale rol. Gaandeweg blijkt die hem namelijk toch
niet langer beschutting te bieden tegen de stormloop van het verleden: de
vader, in de oorlog vermoord, woelt voortdurend in zijn geheugen. Pas toen ik
er bij tweede lezing op ging letten, bleek mij hoe geraffineerd Beurskens die
oorlogslaag in het verhaal heeft verwerkt. De koffers die Jacques bij zich
heeft, werken als katalysator. Ze brengen diens fantasieën en angstdromen op
gang en gaan een complexe verbinding aan met de schots en scheef tegen en op
elkaar liggende koffers op zijn speelgoedperrons. Vluchtelingen en gevangenen
dienen zich aan. Dan worden zijn dromen ook werkelijk bevolkt door mensen,
zwijgend, dicht opeengepakt, wachtend. Nu blijkt waarom de familiebanden bij
Jacques beginnen te knellen, waarom hij geen zin in de zoveelste flutvakantie
in de Provence: thuis staat zijn modelbaan, een zo getrouw mogelijke kopie van
vooroorlogse reisomstandigheden, op het punt van een beslissende doorbraak. Het
gaat om de miniatuuruitgave van de Kaiser Wilhelm Tunnel, die in 1888 een
bepaalde dalroute zo'n twintig kilometer had bekort, maar voor de aanleg
waarvan Jacques op ernstige problemen stuit: ook hij zal een doorbraak moeten
forceren, 'de douchecel in'.
Vleugels
Wat ooit als hobby
moet zijn begonnen, is uitgegroeid tot een alles overheersende obsessie:
Jacques wil het verleden veranderen. Hij wil al die wachtenden die zijn perrons
bevolken inladen en bevrijden, die mensen, en natuurlijk primair zijn vader,
vindt hij, hebben recht op een nieuwe bestemming. Maar door dat verleden te
veranderen, verandert ook het heden: de identificatie met de slachtoffers
bevrijdt hem ook zelf langzaam uit zijn pijnlijke en halsstarrige isolement.
Aan het eind van het eerste deel van de novelle, als 'maman' en Ilse al een
hele tijd op hem staan te wachten, gaan die twee lagen een fraaie synthese aan:
'Melden? Ja, dat zei u al. Nu meteen? En de twee gekleurde driehoekjes
meenemen, zegt u, en dat u wel personeel heeft dat zoiets zonder problemen op
kan naaien. Goed, goed, schopt u me alstublieft niet. Ik sta al op, ik maakt me
al klaar. Sta me alstublieft toe mijn pantalon nog aan te trekken en een
overhemd. En mag ik nog snel het allernoodzakelijkste in een van de koffers
doen, de scheerspullen, een schoon paar sokken, en, alstublieft, wilt u zo
meteen beneden vragen of er voor één keer een man bij de vrouwen blijven mag?'
In het tweede,
kortere deel is Ilse aan het woord. Het is een tijdje later, de vakantie is
voorbij, de moeder is - nog tijdens die vakantie - overleden. Via Ilse vernemen
we dat er bij Jacques inderdaad een doorbraak heeft plaatsgevonden: hij is
inschikkelijker geworden en wil zich zowaar gaan verloven, al weet hij - gering
euvel - nog niet met wie. Ilse bevindt zich in een hotelkamer in Parijs. Naast
haar in bed ligt een slapende man. Die moet haar een doorbraak helpen bezorgen.
Dit deel van de novelle - 'De berg' geheten - staat, explicieter dan het eerste
deel, in het teken van de metamorfose. Ilse mijmert over vlinders, over Jacques
ook, en op een gegeven moment ziet ze Jacques veranderen in een prachtige
vlinder. In scènes als deze bewijst Beurskens, tussen haakjes, een minutieus
waarnemer te zijn: de fysieke veranderingen voltrekken zich, buiten elk causaal
verband, vanzelfsprekend als in een mythe, voor het oog van de lezer. Dan
dwalen Ilses gedachten naar haar vader, en, hoe kan het anders, naar diens
moordenaar. Ze mijmert over de mogelijkheid haar vader via een moord op de
slapende man naast haar te wreken. Die moord moet haar uit haar isolement
bevrijden. Net als aan het eind van het eerste deel vindt er nu een
verstrengeling van motieven plaats, waarin droom en realiteit onontwarbaar -
wat (nogmaals) niet wil zeggen: chaotisch - dooreen lopen. Ilse heeft een riem
om de hals van de man aangebracht, uiteraard zonder dat die iets merkte. Ze
concentreert zich op het moment waarop ze die riem in één ruk en uit alle
kracht zal aansjorren. 'En dan kunnen we, al is het maar heel even, boven alles
uit vliegen, verbonden door een zinderende, trillende streng, als tweeëenheid,
ik met wieken, grote, schitterende vleugels, Saturnia, ooit word je me te zwaar
en zal ik het snoer moeten laten schieten, maar even vliegen we en zweven we de
berg over, het panorama in, en is het een en al paradijs wat jij en ik samen
zien en zijn.' Op het randje van het sentiment, zeker, maar daar wordt
tegenwoordig misschien wel de indringendste literatuur gemaakt.
***
Elk seizoen is een
herfst
DOOR T. VAN
DEEL GEPUBLICEERD in Trouw OP 25-05-1990
Vijftien jaar
geleden debuteerde Huub Beurskens met de dichtbundel 'Blindkap'. Sindsdien
heeft hij nog zes bundels gemaakt, waarvan er één, 'Charme', een lang gedicht
is van bijna tweeduizend versregels. Behalve poëzie schreef hij ook romans en
verhalen, samen vijf boeken. Essayistische stukken, waarin hij zijn voorkeur
uitsprak voor schrijvers die de werkelijkheid en hun eigen kunst van
verschillende kanten bekijken, bracht hij bijeen onder de titel 'Schrijver
zonder stoel'. Ook uit zijn vertalingen - onder andere van het werk van Georg
Trakl en Gotffried Benn - blijkt zijn voorkeur voor het modernisme. Het is dus
al een heel oeuvre dat Beurskens bij elkaar heeft geschreven. Er kan nog aan
toegevoegd dat hij redacteur is geweest van het kortstondige, maar
werkintensieve tijdschrift 'Het moment' en dat hij naast het schrijven ook
tekent en schildert. Desondanks is hij weinig bekend. Volstrekt onbegrijpelijk
kan ik dat niet vinden, want in het begin van zijn literaire loopbaan heeft
Beurskens het zijn lezers niet gemakkelijk gemaakt. Zijn gedichten en verhalen
waren zwaarwichtige en buitengewoon onheldere taalconstructies. Pas later, en
gelukkig, is daar een zekere lichtheid ingekomen. De bundel 'Het vertrek' uit
1984 markeert die wending voor de poëzie en 'Slapende hazen' uit 1985 voor het
proza. In dat laatste genre kwam meer plaats vrij voor het fantastische,
terwijl de manier van vertellen laconieker en transparanter werd. Een mooi
voorbeeld van die nieuwe verbeeldingskracht vormt de verhalenbundel 'Badhok'
van twee jaar geleden. Wat daarin gebeurt is in hoge mate onvoorspelbaar. Vaak
beginnen de verhalen nog tamelijk realistisch, maar al gauw sluipen er dingen
in die onwaarschijnlijk of althans onwerkelijk zijn. Het titelverhaal heeft een
diermens als hoofdpersoon, een verschrikkelijk stinkende man die zich als een
hond gedraagt. Hij vermoordt de dokter, gaat dan op reis naar Italië en maakt
een eind aan zijn leven door van de trans van de Sint Pieter te springen,
vermoedelijk uit protest tegen zijn opvoeding bij de nonnen. In andere verhalen
vinden niet minder vreemde dingen plaats. Zo houdt een naakte jongen een vrouw
gevangen, omdat hij denkt dat zij Kim Novak is. Aan deze kidnapping komt geen
eind. De vrouw ziet op een zeker ogenblik dat de jongen geen navel heeft... Nog
een: een man zit dagen-, nee ik geloof zelfs jarenlang in een stoel aan de
zeerand. Water spoelt om zijn voeten, hij maakt weinig mee, maar van binnen
veel. Ten slotte is hij een bezienswaardigheid geworden. Het is lang niet
altijd duidelijk waar Beurskens met zijn fantasieën uitdrukking aan wil geven,
maar erg is dat niet. Het zijn geen cryptogrammen, maar verhalen die hun eigen
verbeeldingswereld hebben, waarin alles gebeurt zoals het gebeurt. Er kan een
vrouw wekenlang gekidnapped worden door een jongen zonder navel. Verrotting Het
grote gedicht 'Charme' speelt in Venetië, waar de dichter zit te wachten op
zijn geliefde. Er speelt hem veel door het hoofd, mede onder invloed van de
plek waar hij zit, het eiland La Giudecca. Water, vis, pleinen, verrotting,
dood, schilderkunst, geschiedenis, toekomst - alles doet mee in het amalgaam
van 'Charme'. Veel nadruk ligt op de jodenvervolging en op de dood van de
vader. De dood is, in het algemeen gesproken, vanaf het begin Beurskens
belangrijkste thema geweest. Hij besprak het met behulp van beelden uit het
gebied van de paleontologie (fossielen), de archeologie, de biologie. Ook in
zijn meest recente bundel, 'Hollandse wei', van dit jaar, staat de dood
letterlijk centraal: de middelste reeks gedichten gaat over een schilderij van
Hans Holbein de Jongere, waarop de dode Christus ligt uitgestrekt. In het
sonnet 'Het lot der dieren' gaat het indirect over ons eigen lot: De dieren
tonen hun aders, de bomen hun ringen maar hen deert het niet hoe het ons
verschrikkelijk is te tellen, daarbij te weten er is geen uitkomst daar al het
voortduren in zich een oplossen is. Vandaar dat we steeds grondiger ons alles
ontlijven... O, konden we somnambulen worden, en blijven. De dieren tonen hun aders,
de bomen hun ringen en al het zijn is vlammend leed. Het blauwe sterven van een
ree, het zuurrood afrijzelen van de lork. Elk seizoen is een herfst en de
herfst is geen seizoen. Hoe gadeloos als godverlaten goden bezwijken de bomen,
de dieren. De hinde, zij kromt zich en? En blijft alleen. Ook nu gaan ze heen,
als in het Trias, het Jura, het Krijt, als onder onze eerste steen. Het pathos
van dit gedicht, zeg ik er maar even bij, is een van de registers waarmee
Beurskens speelt; er staan ook koele en registrerende gedichten in de bundel.
Behalve 'Hollandse wei' is er een novelle verschenen, 'De verloving', die er
misschien voor kan zorgen dat de ogen van lezers voor Beurskens opengaan. De
hoofdpersonen zijn een broer en een zus, beiden van middelbare leeftijd, die
met hun oude moeder de gewoonte hebben de vakantie door te brengen in de
Provence. Het zijn Fransen, afkomstig uit Lotharingen, ze zijn ongetrouwd en
wonen bij hun moeder in huis. De novelle is een tweeluik: in het eerste deel is
de broer, in het tweede de zus aan het woord. De broer is geobsedeerd door zijn
modelspoorbaan. Hij probeert daarin de werkelijkheid in miniatuur na te bootsen
en deze bezigheid krijgt gaandeweg messiaanse trekken. De drommen mensen die
hij op zijn perrons neerzet, beschouwt hij als joden die hun deportatie
afwachten. Hij wil hen redden, door aan het eind van de spoorbaan te gaan staan
en de zware locomotieven op te vangen en stuk te slaan, de wagons te openen en
hen te vrij te laten. In een latere fase droomt hij er zelfs van dat hij ze
naar een prachtig hooggelegen hotel brengt: "Ja, dat wil ik zien, daar
breng ik mijn volk naar toe." Hij zal een compleet dorp inrichten met alle
voorzieningen voor een zo grote hoeveelheid mensen als hij intussen op zijn
perrons heeft staan. Passie Het is duidelijk dat de modelspoorbaan van de broer
alles te maken heeft met zijn angst voor het verleden. Die angst bepaalt zijn
gedrag in het heden en maakt hem in feite ongeschikt voor de toekomst. Het
gezin, een joods gezin waarvan de vader en alle andere familieleden zijn
omgebracht, is volkomen getraumatiseerd. De zuster is biologiedocente en heeft
een passie voor het insektenleven. In Zuid-Frankrijk bezoekt ze elk jaar het
museum van de negentiende-eeuwse mierenspecialist Fabre. Maar ook in de wereld
van kevers en vlinders is het een en al moordlust dat zij waarneemt. Waar haar
broer zijn angsten projecteert op zijn spoorbaan, daar doet zij het op het
insektenleven. "De insekten roven en plunderen en ze worden in hun eigen
bestaan ook weer beroofd en geplunderd. En wij maken er educatieve films over,
we laten het zien in esthetische uitvergrotingen en slow motions, geven
prachtige boekwerken uit in vierkleurendruk met op de omslag vijfmaal vergroot
de bidsprinkhaan die een fraaie vlinder verorbert die hij als een maagdelijk
bruidje of een tangopartner in zijn armen houdt, of twintig keer vergroot het
lieveheersbeestje midden in een kolonie bladluizen die zich, vastgezogen en
volgelopen op een sappige stengel, weerloos moeten laten verslinden." De
broer droomt van een nieuw leven, hij neemt zich voor om zich te verloven; een
weinig realistisch voornemen gezien zijn leeftijd en zijn getroubleerdheid. De
zus lijkt op het eind van haar verhaal voor één keer zelf het gewelddadige heft
in handen te willen nemen, om te wreken wat het leven haar heeft aangedaan. 'De
verloving' is een verhaal over leven en dood, aangrijpend, grotesk - Beurskens
op zijn best.
***
Huub Beurskens :
puntgaaf proza van Europees gehalte
DOOR JEROEN
KUYPERS GEPUBLICEERD in de Amersfoortse Courant OP 19-05-1990
Huub Beurskens kan
men bepaald geen traag auteur noemen. Vanaf de tweede helft van de jaren
zeventig publiceerde hij bijna elk jaar een boek, naast talloze kritieken,
essays en vertalingen. Hij kreeg vooral bekendheid als dichter. Niet alleen
verschenen er van hem zes dichtbundels bij zijn vaste uitgever Meulenhoff, hij
vertaalde ook gedichten (onder andere van de Duitser Gottfied Benn) en is als
poëziectiticus verbonden aan "de Groene". Toch publiceerde hij
evenveel proza. In 1979 verscheen "De Leguaan" en sindsdien verscheen
om de paar jaar een roman of verhalenbundel. Beurkens plaatst zijn werk liever
in een Europees dan een Nederlands literair kader. De invloed van de Duitse
expressionisten bijvoorbeeld steekt hij niet onder stoelen of banken en hij
kiest graag de grote thema's om over te schrijven. Een dergelijke
onbescheidenheid zou arrogant staan als Beurskens er niet keer op keer in
slaagde ook inderdaad proza van Europees gehalte te schrijven. Zijn stijl is
fraai zonder dat deze de vaart van het verhaal remt en zijn plots zijn goed
opgebouwd. Zoals het een dichter betaamt suggereert Beurskens tussen de regels
altijd heel wat meer dan wat er staat en tenslotte is zijn werk doorspekt met
de droge humor die de zware thematiek echter verteerbaar maakt. Ook zijn
nieuwste novelle "De Verloving" is weer een puntgaaf werkje van
honderd bladzijden. Centraal staat een zeer geïsoleerd Frans gezin van drie
personen dat in een plaatsje boven Metz woont. De vijftigjarige bankbediende
Jacques en de enkele jaren jongere biologielerares Ilse wonen nog altijd thuis
bij hun oude moeder. Ze hebben geen vrienden, kennissen of verdere familie,
leven volgens een strikt patroon en gaan volledig op in hun hobby's. Ilse is
bezeten van insecten en Jacques bouwt avond aan avond op de bovenverdieping van
hunhuis aan een modelspoorbaan. Elk jaar brengt het gezin twee weken vakantie
door in een pension in de Ventoux, waar ze ook steevast dezelfde uitstapjes
maken, zoals naar het geboortehuis, annex museum, van de beroemde
insectenbeschrijver Fabre. Jacques haat deze vakantie, maar kan er niet
onderuit. Dit jaar valt het tijdstip van vertrek extra ongelukkig, want zijn
modelbaan is bijna af. Terwijl hij, bezweet van de hitte, op het bed in zijn
pensiokamer ligt, denkt hij aan de lokomotieven die gereed staan om de kamers
door te razen naar hun eindbestemming: een ongebruikte douchecel. "Ik
begon sterker te voelen dat ze de missie wilden vervullen waarvoor ze geschapen
waren. De pressie werd bovendien groter door de gestage toename van het aantal
mensen op de perrons. Wekelijks kwamen er groepen bij, zwijgend stonden ze
opééngepakt... wachtend. Met een nog grotere energie zette ik de uitbreiding
van de baan voort". Jacques' spoorwegobsessie heeft te maken met
onverwerkte oorlogservaringen. Hetzelfde geldt voor Ilses insectenmanie. Ze is
gefascineerd door mierenvolkeren die andere mierenvolkeren volledig uitroeien.
Het woord "jood" komt nergens in het boek voor, maar alles wijst erop
dat de holocaust in het gezin Dorf nog steeds voortleeft. Wat zal Jacques doen
als de modelbaan af is? "De Henschel zal als eerste komen. Op het moment
dat hij met zijn lichten de douchecel binnendendert, grijp ik hem, ruk hem van
de wagons los.... de ene beestenwagen na de andere, iedereen bevrijdend en
teven roepen, papa roepend, papa!" Het zal hem zijn vader niet
terugbrengen, maar hem wel bevrijden van zijn obsessie, de wereld en het verleden
,icroscopisch te reconstrueren. Hij wordt een "normaal" mens, die
zich zelfs wil veroorloven en een leven wil leiden dat op de toekomst en niet
langer op het verleden is gericht. Of is het al te laat? "De stenotypiste
zal hem niet willen. Ze zal zich zeker willen verloven. Ze zal vast willen
trouwen, ze zal kinderen krijgen, maar beslist niet met en van een man die haar
vader had kunnen zijn wanneer hij niet dag in dag uit met treintjes had
gespeeld..." Ilse gaat een paar keer per jaar naar Parijs, om daar met
wildvreemde mannen naar bed te gaan. Insecten ondergaan soms een metamorfose,
een rups wordt een vlinder. In de mannen met wie ze het hotelbed deelt, zoekt
ze haar verdwenen vader, of liever nog zijn moordenaar, die ze dan kan
vertrappen als een insect. Jodenvervolging, eenzaamheid, obsessie's, Beurskens
heeft deze thema's op een prachtige en zeer spannende manier met elkaar
verstrengeld en "De Verloving", een boek met de lengte van een
novelle, maar een intensiteit waarvan veel romans maar half kunnen tippen.
***
De vrijheid van de
vernietiging : een nieuwe waarheid : een lange draad die men altijd meent te
kunnen doorknippen, maar die telkens aan de schaar zal ontkomen : een
omschrijving van vrijheid, van toepassing op het werk van Huub Beurskens
DOOR KOOS
HAGERAATS GEPUBLICEERD in De Tijd OP 22-06-1990
De verloving, de uit
twee delen bestaande novelle van Huub Beurskens, bevat aan de oppervlakte
nauwelijks een verhaal. Maar onder die oppervlakte bevinden zich werelden die
gekend willen worden, die hun ordening op de taal willen afdwingen en daarmee
hun bestaansrecht willen opeisen. Het zijn werelden die, zo lijkt het, niet
bestonden voordat ze in de taal terechtkwamen. Geen wonder dus dat
"werkelijkheid" en verbeelding in deze novelle dikwijls op vrijwel
niet te onderscheiden wijze door elkaar lopen.
Het eerste deel, "De tunnel", wordt verteld vanuit het perspectief
van de vijftigjarige bankbediende Jacques. Hij is met "maman" en zijn
drie jaar jongere zus Ilse op vakantie in Frankrijk. Zoals ieder jaar
verafschuwt hij deze vakantie, maar nu is hij vastbesloten om het niet bij
mokken en foeteren te laen: hij neemt zich voor een belangrijke beslissing te
forceren en anders de vakantie te ruïneren.
Thuis heeft Jacques de gehele bovenverdieping vna de woning in beslag genomen
met zijn modelspoorweg waarvan hij al sinds zijn vijftiende bezeten is. Het
traject, inmiddels uitgegroeid tot een compleet landschap inclusief rivier,
bergen, dorpen, stations en talloze reizigers, beslaat twee kamers. In een bergwand
heeft hij een tunnelopening gemaakt en nu wil hij, omhet traject aan de andere
kant van de berg te kunnen voortzetten, een gat slaan in de muur van de kamer
die aan de doucheruimte grenst. Hij weet dat dit voornemen zal stuiten op een
resoluut "neen" van maman en Ilse, maar is vastbesloten nog deze
vakantie zijn plan erdoor te drukken.
In het tweede deel, "De berg", is alleen Ilse aan het woord. Ze
"praat" tegen de slapende André, een man-voor-één-nacht met wie zij
zich in een Parijs hotelletje bevindt. Langzaam ontvouwt zich in haar
nachtelijke monoloog de wereld van haar diepste innerlijk. Ze is op een met
Jacques'' bezetenheid te vergelijken wijze geïnteresseerd in de entomologie:
dag in dag uit leest ze in een tiendelig standaardwerk over insekten. Zo in het
groot, zo in het klein, want de modeltrein van Jacques verwijst in feite op
eenzelfde wijze naar de wereldgeschiedenis als Ilse''s belangstelling voor het
gekrioel der insekten dat doet.
De beelden van Ilse's taal splitsen zich aanvankelijk op in twee
tegengestelden: de vlinders die in allerlei variaties de vrijheid zoeken, en de
mierenkolonies die elkaar uitmoorden. Ten slotte komen deze tegengestelden
bijeen in de spannende slotscène waarin Ilse (in werkelijkheid? in haar
verbeelding?) probeert André te wurgen en in die misdaad haar ultieme vrijheid
te vinden.
In beide delen van de novelle resoneert een voorgeschiedenis die slechts ten
dele achterhaalbaar is. Door en in de beschrijving van Jacques'' modeltrein
wordt een duister verband gelegd met de rampzalige jodentransportaties in de
Tweede Wereldoorlog; op de een of andere manier is zijn vader daarbij betrokken
geweest, vermoedelijk als slachtoffer. Dat is althans af te leiden uit de
wanhoop van Jacques wanneer hij zich voorstelt hoe zijn modeltrein door het gat
in de douchemuur tevoorschijn zal komen: in een verwoestende bevrijding zal hij
de beestenwagens vertrappen en de mensen redden "en tevens roepend, papa
roepend, papa! (...) "Hij zal komen", roep ik, terwijl ik al naar de
T20 graai, "hij zal komen!" Maar in het tweede deel wordt
gesuggereerd dat de vader - alweer: op de een of andere manier - fout is
geweest in de oorlog: Ilse vertelt hoe ze kort na de oorlog een vriendje had
dat niet langer met haar mocht omgaan: "Zijn ouders hadden het hem
verboden. En dat het was vanwege maman en dat papa desondanks met haar..."
Of zat het misschien nog anders? Die drie puntjes geven precies aan waar het in
deze novelle wel en niet om gaat. In ieder geval gaat het niet om rechtlijnige
eenduidigheid (niets is trouwens saaier dan dat). Zou er taal ontstaan zijn
waar nu puntjes staan, dan zou daarmee de geheimenis mogelijkerwijs
prijsgegeven zijn en dat is, gelet op de voortdurende vermenging van
werkelijkheid en verbeelding, beslist niet Beurskens'' bedoeling geweest. Het
gaat hem eerder om een talige werkelijkheid die, voortkomend uit de historische
werkelijkheid, een nieuwe waarheid oplevert: die van de literatuur. De drie
puntjes markeren in dit geval dan ook de grens tussen wat wij gewend zijn de (historische)
werkelijkheid te noemen, en de (talige) verbeelding - voor die grens liggen de
feiten, daarachter de woorden.
Of liever: daarachter ligt de vrijheid van de woorden. Want het thema van de
vrijheid is in alle geledingen het fundament van deze novelle en, in ruimere
zin, van het oeuvre van Huub Beurskens. Een paradoxale vrijheid overigens,
zoals wel blijkt uit de wijze waarop hij Ilse daarmee laat omgaan, en zoals die
tot uiting komt in bijvoorbeeld zijn romans Noordzeeplamen en De stroman (voor
het gemak samengevat met: de vrijheid in de taal van de vernietiging). Daarom
is het motto van Edmund Jabès bij deze novelle ook op Beurskens' eerdere werk
van toepassing: "Weet je, zei hij ook, "wat vrijheid is? Een lange
draad die men altijd meent te kunnen doorknippen, maar die telkens aan de
schaar zal ontkomen, omdat hij van een onversneden doorzichtigheid
is"."
***
Nieuwe novelle van
Huub Beurskens : familiebanden zijn mooi als ze maar niet knellend zijn
DOOR RIES
AGTERBERG GEPUBLICEERD in Forum OP 02-08-1990
Het verleden bepaalt
voor een groot deel de toekomst, zeker wanneer dit verleden met de oorlog te
maken heeft. In zijn onlangs verschenen novelle De verloving tracht Huub
Beurskens de keuze tussen acceptatie van en verzet tegen dit lot te verbeelden.
De wereld is zo
chaotisch dat het voor de kunst niet meer reëel zou zijn om de werkelijkheid
als een spiegel weer te geven. Deze stelling poneerde Huub Beurskens enkele
jaren terug in een essaybundel genaamd Schrijver zonder stoel. De kunstenaar
moet van zijn stoel af en als het ware om de dingen heen lopen. De kunst is dan
een concreet object geworden en niet meer een afspiegeling.
Poëzie en proza moeten volgens Beurskens aansluiting zoeken bij de moderne
traditie van de beeldende kunst. Dat betekent dat het ''ik'' teruggedrongen
moet worden en met name dat de verschillende perspectieven, gedeeltelijk
bepaald door de relatie werkelijkheid-droom, zonder inmenging in elkaar moeten
overlopen. De essaybundel is indertijd kritisch ontvangen door de stelligheid
waarmee Beurskens zijn ideeën ontvouwde en wijze waarop hij in principe elke
kunstenaar tal van verbodsborden voorhield.
Toch moet de essaybundel meer gezien worden als plaatsbepaling van Beurskens
zelf. En wanneer er nieuw werk van hem verschijnt is de neiging groot deze
tegen het licht van zijn door hemzelf ontwikkelde theorie te houden. Bij zijn
onlangs verschenen novelle De verloving is daar alle reden toe.
In het vorige prozawerk, de verhalenbundel Badhok uit 1988, trachtte Beurskens
de werkelijkheid te ontvluchten door de nadruk te leggen op het groteske, het
fantastische. De mysterieuze metamorfoses en bizarre gebeurtenissen die de
verhalen kenmerken zijn in tegenspraak met de uiterst realistische
beschrijving. Daardoor ontstaat er een spanning tussen de werkelijkheid en de
fantasie.
Modeltrein
In de De verloving
draait Beurskens het principe om. Een realistisch gegeven krijgt door het
stream-of-conciousness perspectief en de subtiele verwijzingen naar het
verleden eenzelfde spanningsveld. Dromen, hallucinaties en reële gebeurtenissen
spelen zich op hetzelfde niveau af.
De novelle gaat over een familie, bestaande uit een oude moeder met een
ongetrouwde zoon en dochter, die al achtendertig jaar de vakantie doorbrengen
in hetzelfde hotel in Vaison-la-Romaine. De novelle bestaat uit delen die
tegengesteld zijn opgebouwd. In De tunnel is de zoon Jacques aan het woord,
terwijl in De berg de dochter Ilse spreekt.
Beurskens begint het eerste deel met de zin:
"Familiebanden
zijn mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn dat ze iemands persoonlijke
ontplooiing geheel onmogelijk maken, vindt u niet?"
Meteen is duidelijk
waar het in de novelle om gaat: de familieband. Jacques tracht zich in dit deel
los te maken van het verleden dat hem koppelt aan deze familie. Zoals vaker
voorkomt bij Beurskens, gaat verzet tegen het lot samen met het besef dat
acceptatie onvermijdelijk is. Wat deze familie bindt aan het verleden is een
gebeurtenis in de oorlog.
Beurskens is bijzonder schaars met verwijzingen hiernaar. Het zijn de details
die de lezer op het spoor zetten. De hoteleigenaar heeft het gezin geholpen aan
het eind van de oorlog. Waarmee? Met onderduiken? Waarschijnlijk wel, want veel
details verwijzen naar de deportaties in de Tweede Wereldoorlog. Als Jacques
droomt dat hij de treinen op zijn modelspoorbaan door middel van een tunnel
naar de altijd gesloten gebleven douche zal leiden en de deur van de
doucheruimte zal openbreken om de niets vermoedende passagiers te redden, moet
zijn moeder met een portretfoto vader tussen de bevrijde mensen zoeken. Toch
was vader geen jood, maar katholiek. Jacques zegt:
"Alsof iemand
zich daarom bekommert, alsof het voldoende is uit te leggen, zelfs zwart op wit
aan te tonen dat papa van katholieke huize was! U schijnt er geen benul van te
hebben hoe het systeem werkt..." Waarom is hij dan gedeporteerd? Ilse
vertelt in het tweede deel over een traumatische ervaring met een jonge vriend,
vlak na de oorlog. Hij vertelt haar dat hij niet meer met haar mag omgaan omdat
haar vader haar moeder getrouwd heeft, ondanks... Meer laat Beurskens niet los.
Maar elders blijkt ook dat de familie van de vader het gezin na de oorlog heeft
verstoten. Is de moeder dan joods? Het lijkt aannemelijk. En in hoeverre speelt
de Duitse achternaam een rol als Ilse droomt dat Jacques schreeuwt:
"Ze zullen me
injecteren, maar ik wil geen Duitser zijn, ik haat papa."
Vlinderstof
Helemaal helder
wordt die achtergrond niet, al zijn er nog meer aanwijzingen in de richting van
de concentratiekampen. Het verklaart ook waarom de zoon en dochter hun oude,
verbleekte moeder niet in de steek kunnen laten en op respectievelijk vijftig-
en zesenveertig jarige leeftijd nog thuis wonen.
"Familiebanden
zijn mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn" luidde de eerste zin.
Beiden vullen hun
tijd nu met een hobby. Jacques met de modeltreinen, zich afvragend hoe hij met
de modelbouw orde, systeem, een zinvol systeem, in de chaos kan aanbrengen.
Ilse is geobsedeerd door de entomologie, de insectenleer, eerst vanuit het idee
dat de natuur goed en de mens slecht zou zijn, later vanuit een fascinatie voor
het geheimzinnige doen en laten van al die kleine griezels en de rijkdom aan
variaties waarmee het leven zich blijft ontvouwen.
Zoals de obsessie voor treinen te maken heeft met de deportaties, heeft de
experimentele insectenleer relaties met de experimenten die in de
concentratiekampen werden uitgevoerd. Ze kunnen het verleden niet los laten en
Beurskens verbeeldt dat in hun hobby. Waar Jacques tracht met een tunnel de
vrijheid te bereiken, ziet Ilse in een droom, dat die vrijheid achter een
enorme zandberg ligt die aanlokkelijk lijkt, maar onbereikbaar is.
Het tweede deel van de novelle, als Ilse aan het woord is, speelt zich een half
jaar na de achtendertigste vakantie in Vaison-la-Romaine af. De moeder is
overleden en Jacques kondigt aan dat hij zich binnenkort wil verloven, al weet
hij nog niet met wie. Voor Ilse is die stap een bedreiging. Ze ziet in haar
droom hoe Jacques tracht over de zandberg te vliegen, in de vorm van een vlinder,
hoe hij neergeschoten wordt en er van hem niets anders overblijft dan poeder en
vlinderstof.
Beurskens laat zijn hoofdpersonages (letterlijk) aan het woord en daardoor
lopen werkelijkheid, droom en hallucinatie in elkaar over. In één moment vallen
verleden, toekomst, realiteit en illusie samen. Het kunstwerk behoort in die
zin tot de moderne traditie zoals Beurskens die zich in zijn essaybundel heeft
voorgeschreven. In een beeldende, poëtische stijl schetst hij de naakte mens in
zijn strijd tegen het lot terwijl hij tegelijkertijd beseft dat de wortels van
het lot de toekomst bepalen en daardoor een ontsnapping bijna onmogelijk maken.
***
Beurskens beschrijft
een grote pijn
DOOR ANDRÉ
MATTHIJSSE GEPUBLICEERD in de Haagsche Courant OP 01-06-1990
Waar zijn we nu weer
verzeild geraakt? Een gezin (een oude moeder, haar dochter en zoon) gaat op
zomervakantie. Zoals altijd tegen de zin van de zoon. Hij is het die het
verhaal vertelt: Om me wat milder te stemmen had maman overdag mijn zakdoeken,
sokken, shorts, de singlets, drie gestreken pantalons, de gehate halfhoge
wandelschoenen, de overhemden en de dassen, twee colberts, de sandalen, de
molières en de meeste toiletspullen alvast in mijn koffers gepakt.
Zo''n opsomming zet de toon. Het gezin gaat al voor de 38ste keer! En waarom
wil zoonlief van maman niet mee naar de Mont Ventoux? Hij wil liever - en ik
zeg het wat oneerbiedig - thuis met zijn treintjes blijven spelen! Deze
veertiger Jacques heeft niet zomaar een hobby, hij is er bezeten van. En hij
vertelt erover als zat de lezer bij hem in de hotelkamer.
Jacques zweet veel,
daar in frankrijk. Hij heeft last van zijn darmen, lijkt wel incontinent. En
ondertussen praat hij maar door over wat hij thuis met zijn treinen wil. Waarom
hij een tunnel wil bouwen, die door een muur heen moet, en waarom maman en zijn
zuste Ilse dat niet goed zullen vinden.
Huub Beurskens heeft met "De verloving" een aangrijpende novelle
geschreven. Het verhaal van die op het oog saaie bankemployee, tijdens een zich
elk jaar herhalende saaie vakantie, wordt langzaam aan overwoekerd doro de
suggestie van één grote pijn. De verloren vader, de joodse achtergrond, het
spel met de treinen, met treinongelukken.
Insecten
Zo verrassend
Beurskens de eenzaamheid en het drama van Jacques karakteriseert, zo verrast
hij in het tweede hoofdstuk met de beschrijving van de belevingswereld van
Jacques" zuster Ilse. Ziji s insecten-deskundige. Zij richt zich niet
rechtstreeks tot de lezer, maar tot een toevallige minnaar die zij inParijs
heeft opgepikt. Maman is overleden, maar dit soort reizen maakt zij al heel
lang.
Zowel Jacques als maman zullen geweten hebben, of op zijn minst vermoed, dat er
geen tentoonstelling was die ik per se moest bezoeken, dat er geen lezing en
geen bijeenkomst of, wanneer er al zoiets was, dat het in de eerste plaats een
aanleiding was. Er waren hormonen, klierfuncties, althans tot voor kort.
Zoals Jacques
tijdens het leven van zijn moeder in het spel met zijn treinen zijn nooit
teruggekeerde vader heeft gezocht, zo zoekt Ilse nu na haar moeders dood de
morodenaar van haar vader. In anonieme relaties. En zij begint met de naast
haar slapende man, de gevonniste, een gruwelijk spel.
Tijdens hun laatste gezamenlijke vakantie met maman zei Ilse tegen haar broer:
we hebben nergens iets te zoeken, wij zijn het zelf die zijn zoekgeraakt.
Zo teer en zo gruwelijk tegelijkertijd.Het bewijst opnieuw Beurskens’ grote
vakmanschap.
***
Een emotionele
impasse : suggestieve beelden in duistere novelle van Huub Beurskens
DOOR ARNOLD
HEUMAKERS GEPUBLICEERD in de Volkskrant OP 08-06-1990
Veel blijft duister
in De verloving, een nieuwe novelle van Huub Beurskens. De tekst van een
honderdtal bladzijden valt uiteen in twee delen, twee afzonderlijke verhalen
met elk een eigen titel: "De tunnel" en "De berg". Het
eerste verhaal wordt verteld door een zekere Jacques, een vijftigjarige
bankbediende met een passie voor modelspoorbouw; in het tweede verhaal is zijn
zuster Ilse aan het woord, die zichzelf omschrijft als "een keurige
lerares op leeftijd in een provinciestadje". Beiden zijn nooit getrouwd en
wonen bij hun bejaarde moeder.
De eerste vraag die opkomt is: wat hebben deze twee verhalen met elkaar te
maken? Op het eerste gezicht weinig, want Jacques vertelt vooral over zijn
ergernis vanwege de - jaarlijks terugkerende - vakantie in de Vaucluse, die een
belangrijke "doorbraak" in zijn spoorwegplannen verijdelt. Ilse
daarentegen vertelt haar verhaal in een Parijse hotelkamer, waar zij naast een
zekere André de nacht heeft doorgebracht. Het enige wat de verhalen met elkaar
verbindt is de chronologie: Ilses verhaal volgt op dat van Jacques en sluit er
ook in een aantal opzichten bij aan. Zij vertelt hoe het sinds de vakantie
(waarop van Jacques'' ergernis niet veel is gebleken) verder is gegaan: "maman"
is gestorven en Jacques heeft onverwacht aangekondigd zich te zullen verloven -
met wie, dat blijft onduidelijk; misschien met een steno-typiste van zijn bank.
Tot zover de feiten: ze behoren tot wat je de oppervlakte van de novelle zou
kunnen noemen. Maar van groter belang lijkt wat zich achter en onder de feiten
afspeelt. In De verloving heeft dat alles te maken met het verleden, waarvan de
lezer zich uit het relaas van broer en zus slechts met de grootste moeite een
beeld kan vormen.
Het verleden dat Jacques en Ilse dwars zit valt samen, zoveel wordt wel
duidelijk, met de oorlog. Wat is er precies gebeurd? Beurskens beperkt zich tot
enkele suggesties, die de lezer een bepaalde richting opsturen, zonder dat de
gewekte vermoedens gelegenheid krijgen in zekerheden te veranderen. Zijn
Jacques, Ilse en hun moeder joden, die tijdens de oorlog hebben moeten
onderduiken? Is hun vader een Duitser geweest? Of was het precies andersom? In
elk geval schijnt hij vermoord te zijn, maar door wie en onder wat voor omstandigheden,
wordt niet vermeld. Waarom fantaseert Jacques over goederenwagons vol reizigers
met koffers en tassen? Een verwijzing naar de deportaties tijdens de Tweede
Wereldoorlog? Waarom droomt Ilse van het soort wetenschappelijke experimenten
dat toentertijd in concentratiekampen werd verricht? Kennelijk heeft Beurskens
het niet de moeite waard gevonden de lezer op deze punten van solide informatie
te voorzien. Daaruit kan men afleiden dat het hem niet om zulke historische of
realistische gegevens te doen is geweest. Zijn verhaal laat zich niet tot een
herkenbare geschiedenis reduceren; er wordt alleen gebruik gemaakt van
historische gegevens, die mogen fungeren als kristallisatiepunten voor de
verbeelding of beter nog, als herkenningstekens op de innerlijke landkaart die
zijn personages onder het oog van de lezer openvouwen.
Bij monde van zijn hoofdpersonen exploreert Beurskens een emotionele impasse,
waarvan beide sprekers zich pas tijdens hun verhaal ten volle bewust lijken te
worden. In het relaas van Jacques wordt deze impasse gesymboliseerd door de
tunnel waarvoor de noodzakelijke doorbraak maar niet gerealiseerd kan worden.
In Ilses verhaal komt een berg voor waar zij als een vlinder overheen probeert
te vliegen - een beeld ontleend aan háár voornaamste hartstocht, de entomologie
of insektenleer.
Beelden zijn in De verloving allesbepalend. Vandaar dat de grens tussen
werkelijkheid, droom en hallucinatie nergens scherp kan worden getrokken.
Jacques identificeert zich met de gedeporteerden die zijn goederenwagons vullen
en heeft uit de stof van twee overhemden een davidster geknipt. Ilse wurgt haar
minnaar van een nacht met zijn eigen broekriem. Maar gebeurt dat allemaal echt?
De lezer komt er niet achter. Jacques en Ilse laten zich moeiteloos meeslepen door
hun associaties, hun angsten en verlangens, die alleen in de taal die zij
gebruiken werkelijkheid worden. Als personages bestaan zij voor zover zij voor
zichzelf woorden hebben weten te vinden.
Dat lijkt niet meer dan een vanzelfsprekendheid, maar de nadruk is hier toch op
zijn plaats omdat zo het typisch literaire karakter van de tekst beter tot
uiting komt. Net zo min als de geschiedenis kan de psychologie worden
aangewezen als het eigenlijke onderwerp van deze novelle. De vraag "waar
het boek over gaat", valt daarom nauwelijks te beantwoorden. De tekst moet
worden gezien als een geheel, dat met gebruikmaking van historische en
psychologische elementen een bepaald esthetisch en emotioneel effect probeert
teweeg te brengen. Om die reden geeft het ook niet, dat zoveel onopgehelderd
blijft.
Het beoogde effect is immers onmiskenbaar, dank zij de vele mooie beelden, en
een simpele, zorgvuldige stijl die het verhaal met zijn vele raadsels
uitstekend tegenwicht biedt. Een goed voorbeeld is de volgende alinea:
"In het begin
was ik er vast overtuigd dat de mensheid veel van de insektenwereld zou kunnen
leren, van de wijze waarop de bijen, de hommels en de mieren hun staten
inrichten bijvoorbeeld. De natuur was goed, de mens niet, daar kwam mijn
opvatting simpel gezegd op neer. Toen ik als schoolmeisje helemaal overstuur
door het bos van La Grange rende en op een vermolmde tronk viel die in stukken
brak, zag ik overal in het hout bleke, lichtschuwe, onbeholpen keverlarven
bewegen. Dat beeld achtervolgt me nog steeds. Ik moet er nooit met afschuw maar
altijd met een gevoel van schuld aan denken."
Hier wordt veel
gezegd, maar nog meer gesuggereerd, en juist dat laatste geeft de tekst zijn
overtuigingskracht. Dat neemt niet weg dat in Beurskens'' proza veel andere
literatuur, vooral van buitenlandse grootheden, op de achtergrond meeklinkt.
Bij de fantastische, naar het groteske neigende verhalen van zijn vorige boek
Badhok (1989) zou je bijvoorbeeld aan Kafka of aan Cortázar kunnen denken; bij
De verloving werd ik af en toe sterk herinnerd aan Samuel Beckett, vanwege de
techniek van het dubbele verhaal (waarvan Beckett in Molloy zo geraffineerd
gebruik heeft gemaakt) en vanwege de onbeschroomde aandacht voor fysieke
details, met name in het relaas van Jacques. Een zin als
"Daar heb je
het al: tranen. Tranen en, alsof het niet op kan, nog enkele druppels urine
ook..."
had moeiteloos uit
de mond van Molloy of Malone kunnen komen.
Van epigonisme, laat staan van plagiaat zou ik overigens niet willen spreken,
want er blijven nog altijd genoeg verschillen met Becketts werk. Beurskens is
kennelijk iemand die niet te beroerd is te leren van wat hij bij andere
schrijvers tegenkomt, hij maakt gebruik van wat het moderne avantgardistische
of experimentele proza zich de afgelopen eeuw aan technieken en mogelijkheden
heeft verworven, zonder dat bij hem zelf het experiment als zodanig een
opvallende rol speelt. Daar lijkt mij niets op tegen; de in de Nederlandse
literatuur nog altijd dominante realistische traditie kan wel wat concurrentie
gebruiken.
Het enige bezwaar dat je tegen Beurskens zou kunnen aanvoeren is dat zijn werk
en ook deze nieuwe novelle, ongetwijfeld mede vanwege de vele invloeden
waarvoor hij zich heeft opengesteld, een ietwat onpersoonlijke indruk maakt.
Waarom moest uitgerekend dit verhaal worden geschreven? Ik heb eerlijk gezegd
geen idee. Aan de verder beslist niet irritante duisternis in De verloving
voegt dat een dimensie toe die beter had kunnen ontbreken.
***
Broer met een missie
DOOR JANET
LUIS GEPUBLICEERD in NRC Handelsblad OP 04-05-1990
Wie
houdt van sprookjes, houdt vast ook wel van de verhalen van Huub Beurskens. Het
is nog niet zo eenvoudig te zeggen wat er zo aantrekkelijk is aan de meeste
verhalen uit zijn vorige bundel Badhok (1988), maar het sprookjesachtige
karakter ervan draagt er zeker toe bij. Ze zijn betrekkelijk eenvoudig van
opzet, maar tegelijk ook aangenaam mysterieus. Huub Beurskens doet, vermoed ik,
graag een beroep op het kind in de mens, op de stiekeme liefhebber van stoute
schoenen en stoutste dromen. Zijn personages, simpele zielen vaak, streven
dingen na die niet mogen of niet geacht worden te kunnen. De held uit het
titelverhaal van badhok, een zwijgzame zonderling, probeert letterlijk en
figuurlijk aan zijn menselijke staat te ontstijgen. Met behulp van opgeplakte
kippeveren en -vleugels probeert hij als een engel van de hoogste trans van de
Sint Pieter te vliegen, naar de hemel waarschijnlijk. Zijn onderneming is wat
halfslachtig, want een kop is zoals bekend maar een onbeholpen fladderaar en
zeker geen begenadigd vlieger. Het loopt dan ook slecht met hem af. Wat
Beurskens van een verwante schrijver als Stefan Hertmans onderscheidt, is zijn
nuchtere, vaak nogal droogkomische stijl, die ervoor zorgt dat zijn verhalen,
hoe bizar soms ook, niet zweverig worden. Toch kleeft er wel een gevaar aan dit
genre. In het psychologische schiet het bizarre verhaal nogal eens tekort,
zodat er een groot beroep gedaan moet worden op de fantasie en de
welwillendheid van de lezer. Een rechtgeaard sprookjeslezer zal natuurlijk ook
niet voor ieder ongewoon verschijnsel een verklaring eisen, of wakker liggen
van een verhaalfiguur zonder neus maar met eeuwige heugd, of van een handelaar
in dekens die transformeert tot stier. Echte sprookjes schrijft Beurskens intussen
niet, daarvoor eindigen zijn verhalen te vaak ongelukkig. Ze stemmen desondanks
zeker niet alleen somber. Verzet tegen de normale gang van zaken, ook al levert
het niets op, is altijd te prefereren boven kalme berusting - dat is geloof ik
wat Beurskens wil overdragen. De verloving, zijn nieuwe novelle, is in veel
opzichten gewoner dan de meeste van zijn verhalen. Er gebeurt niets dat niet
zou kunnen en er is ook niet overdreven veel denkkracht en
voorstellingsvermogen vereist om te begrijpen hoe de novelle in elkaar steekt.
Verzet is er intussen wel, maar dan vooral in de geest. De toon van de
vijftigjarige man die in De verloving het meest aan het woord komt, doet
kinderlijk opstandig aan. Hij verzet zich - en al in de eerste zin maakt hij de
lezer tot zijn medeplichtige ("vindt u ook niet?") - tegen de
knellende banden met zijn moeder en zus. Hij zint op een definitieve
bevrijding, maar slaagt er niet in de juiste woorden of middelen te vinden om
zich van hen los te maken. Dat is ook geen wonder, want hij vormt met zijn
moeder en zus een bijzonder gezin. Zij zijn namelijk de enige drie van een
joodse familie die de oorlog hebben overleefd. Het zal wel niet teovallig zijn
dat deze novelle zo vlak voor de dodenherdenking en de bevrijdingsdag uitkwam, al
speelt het verhaal zich niet in Nederland, maar in Frankrijk af. Wel vraag ik
me af of de oorlog als voor- of of als achtergrond fungeert, om zo te zeggen.
Zoals de verhalen in Badhok in zekere zin door het niets bedreigd worden, zo
bezwijkt deze novelle soms bijna onder een teveel aan suggestieve verwijzingen
naar ''donkere locs'', adelaars, veewagens, gele driehoeken en vrijdagavonden
waarop niet gewerkt mag worden. Ik denk dat Beurskens iets te krampachtig
woorden als joods, sabbath en deportatie heeft willen vermijden. Hier wringt
iets tussen een toch vooral iteraire behoefte aan mysterie en het zware gewicht
van de geschiedenis. Toch is hij erin geslaagd, afgezien van het wat
pathetische slotakkoord, een mooie synthese tot stand te brengen tussen heden
en verleden en tussen zijn lichtvoetige stijl en de tragische ondertoon van de
novelle. Angst In De verloving laat Beurskens zien hoe broer en zus - de moeder
is niet meer dan een fletse figurant - proberen met hun gevoelens van schuld en
gêne in het reine te komen. Uit angst voor de gorte boze wereld neemt de broer
zijn toevlucht tot de modelspoorbouw, de zus tot de wondere wereld der
insekten, maar zelfs in deze mini-werelden dringt de oorlog binnen. De broer
speelt eerst nog vrij simpel oorlogje met zijn treinen, maar al gauw begint
zich een heuse missie op te dringen, die hem dwingt tot het ontwerpen van een
solide systeem: "Wekelijks kwamen er groepen bij, zwijgend stonden ze
opeengepakt, mannen, vrouwen, kinderen, ouderen, vaak in lange jassen, midden
in de zomerse warmte op de perrons, niet alleen op de reguliere perrons voor
het personenvervoer, merendeels zelfs op de goederenterreinen." Ruim
veertig jaar na de oorlog stelt hij zich ten doel de treinen met gedeporteerde
joden te onderscheppen en de inzittenden hun vrijheid terug te geven. Een taak
die zelfs in het zeer klein onuitvoerbaar blijkt. Je kunt hem als een idealist
beschouwen, die hoe dan ook hoop heeft op verbetering. Zelfs heeft hij het plan
opgevat om met een verloofde, die hij alleen nog even moet zien te vinden, een
nieuw leven te beginnen . Zijn zus daarentegen is, zoals dat heet, wijzer
geworden en realistischer ingesteld. Je kunt haar ook gedesillusioneerd noemen.
Geïnspireerd door de insekten die ook niet zo lief zijn voor elkaar, en onder
het wat afgezaagde motto "ieder van ons doodt degene die hij
liefheeft" besluit zij een minnaar van één nacht te doden, alleen al om
zelf eens een keer zo''n zinloze daad te kunnen verrichten. "Een onderdeel
van een eeuwige metamorfose, atomen en atomen , wat charme, dat is alles, dat
is het warmte uitstralende, slapende lijf naast me, verder niets, ik noem het
André maar weet zelfs niet of het zijn echte naam wel is". of André er ook
werkelijk aan moet geloven blijft in het ongewisse, al valt het ergste te
vrezen. Leven en dood houden elkaar in deze novelle toch al niet helemaal in
evenwicht. Dat kan zelfs een schrijver zich 45 jaar na de bevrijding niet
permitteren.