maandag 28 december 2020

EEN NIEUWE VERLOVING – MAAR WAT NU?

 


Herlezen veel schrijvers van tijd tot tijd hun eigen vele jaren terug verschenen boeken? Ik heb er geen idee van. Zelf herlees ik in elk geval nauwelijks iets van mezelf nadat het in boekvorm is verschenen. Misschien omdat ik liever doorga met schrijven in plaats van achterom te kijken? Opmerkelijk is dat auteurs die in de loop van hun leven van schrijftaal wisselden (zoals Nabokov en Beckett) en daardoor zelf oudere werken naar hun nieuwe taal converteerden, meestal tijdens dat werk niet zo letterlijk mogelijk vertaalden maar er al doende juist allerlei wijzigingen in aanbrachten, alsof ze de kans schoon zagen om alsnog, met het gevorderd zijn van jaren en inzichten, het ‘oorspronkelijke’ werk te hernieuwen.

            Uiteraard heb ik wel een beeld van bijvoorbeeld mijn oudere romans en novellen, een beeld van de toon, de compositie, de thematiek uiteraard. En zo heb ik van De verloving, dat in 1990 verscheen, altijd het beeld gehad dat het als een van mijn beste prozaboeken kon worden beschouwd.

            Zou De verloving dan, na dertig jaar, niet eens opnieuw moeten worden uitgegeven?

            Dat vroeg ik me een paar maanden geleden af. En om daar een antwoord op te kunnen geven, besloot ik om de ‘dubbelnovelle’ eindelijk eerst maar eens te herlezen. En zie daar, amper was ik als lezer met lezen begonnen of ik begon me er ook als schrijvende schrijver mee te bemoeien.

            Allereerst vond ik de genre-aanduiding ‘dubbelnovelle’ niet meer op zijn plaats. Het geheel bestaat uit twee delen, maar geen van die delen is een novelle in de meer strikte betekenis. Veeleer is elk deel een (noveleske) monologue intérieur. Vond ik. Vind ik.

            En toen ik de twee teksten van De verloving door – vergeef me de woordspeling – de monocle van de monoloog begon te bekijken, wilden die teksten zich ook grafisch anders behandeld weten. In plaats van veelal romanesk te zijn opgenomen in alinea’s, begint nu elke afzonderlijke zin, hoe lang of kort ook, bij wijze van inademing met een inspringing, om met een harde return te worden afgesloten, als het ware uitademruimte te krijgen. Misschien lijkt het een goedkope truc om een uitgave van 104 pagina’s tot een boek van 160 pagina’s te kunnen opblazen, maar dat is het geenszins. Omvang op zich interesseert me niet.

            Door deze grafische ingreep is er nu veel duidelijker in beide delen iemand aan het woord, ja, neemt die iemand, Jacques in deel een, zijn zus Ilse in deel twee, het woord, voert hij of zij het woord, en ademt tussen zijn of haar uitspraken in, in plaats van dat de indruk ontstaat dat de prozaschrijver hem of haar niet zozeer adem alswel het woord in de mond legt (iets wat de schrijver uiteraard ook nu nog blijft doen, maar u zult net als ik aanvoelen wat ik lijk te bedoelen…).

            Door dat nieuwe ‘uiterlijk’ kreeg ik als herlezende schrijver, merkte ik, ook weer of nog meer oog voor elk detail, voor betekenissen, accenten , denksprongen, entourage enzovoort. Met als gevolg dat ik me er ook woordelijk tegenaan begon te bemoeien waar ik dat als herschrijvende lezer beter dus nodig vond. Niet alleen werden allerlei formuleringen herzien en herschikt, beelden veranderd of toegevoegd, maar werd er bijvoorbeeld aan het gebruik van de verlichting in Jacques’ hotelkamer gewerkt omdat die in de dertig jaar oude uitgave te veel was veronachtzaamd.

            Het gevolg van dit alles was dat ik op een gegeven moment niet zozeer De verloving had herlezen alswel had herschreven, nee, had hernieuwd. Grotendeels dezelfde tekst en toch heel anders, nieuw en als zodanig juist niet in 1990 verschenen. Een tekst die in deze gedaante niet eerder bestond. Dus zou die tekst nu moeten verschijnen.

            Ik stelde me er zelfs al een voorplat bij voor, met een schilderij van Chaïm Soutine, waarop ook de witte ganzen te zien zijn waar Ilse het in de nieuwe versie van haar monoloog even over heeft…

            Maar wat is dit nu voor een nu, beste lezer? Wie zit er nu te wachten op een door een niet algemeen bekende of algemeen onbekende schrijver hernieuwde uitgave van een boekpublicatie waarvan dertig jaar geleden de schoorsteen bij uitgeverij Meulenhoff nog niet eventjes had kunnen roken? Geen AKO-prijsnominatie destijds, geen Bordewijk-, Multatuli- of andere literaire prijs. Verschenen om te verdwijnen. Hoewel dat niet helemaal waar is. Want er verscheen twee jaar later een Duitse vertaling in Berlijn. Maar bij een kleine, al lang niet meer bestaande uitgeverij. En bij mijn weten kreeg die uitgave in Duitsland nergens wezenlijke aandacht.

Sowieso De verloving en aandacht ervoor in de Nederlandse dag- en weekbladen van 1990: nauwelijks, volgens mijn geheugen. Een mooie bespreking in Vrij Nederland, maar dat was in de zomer en dan zet zoiets toch al geen zoden aan de dijk. En misschien hier en daar nog iets.

            Tien jaar na verschijnen stond er een enthousiast fraai stuk over De verloving door Peter Buwalda in De Gids. Maar wie was twintig jaar geleden ene Peter Buwalda? Wie las De Gids? Welke boekhandel had De verloving tien jaar na verschijning nog in huis? Bovendien was de uitgave via de uitgeverij niet meer leverbaar want wat resteerde van de eerste oplage was verramsjt.

            Ik wilde het een en ander nog eens natrekken en kwam terecht op de site van De Bibliotheek. Wat bleek tot mijn grote verbazing of misschien zelfs verbijstering? Er waren in 1990 in maar liefst twaalf of meer Nederlandse bladen besprekingen* verschenen. Het overgrote deel enthousiast en buitengewoon complimenteus, een tweetal met enig onbegrip, maar geen enkele afbrander.

Wat fijn om dat opeens, na dertig jaar, zo terug te zien, en wat triest ook vervolgens, want wat hadden al deze aanbevelingen voor het bestaan van De verloving betekent? Zo goed als niets. De verloving leek, alle voorspraak ten spijt, verschenen om te verdwijnen.

            En dan nu dus, dertig jaar later, in een tijd waarin boekbesprekingen sowieso al in meerdere opzichten veel minder gewicht in de schaal leggen, de uitgave van een hernieuwde, een nieuwe Verloving? Geen enkele krant die toch al schaarse literatuurpaginaruimte zal willen vrijmaken voor wat hooguit wordt gezien als een soort veredelde heruitgave van een onbeduidend cultureel en commercieel echec, geen bespreker die zich erdoor van zijn hijgend volgen van de actuele literatuur zal laten afleiden. Geen boekhandelaar die er brood in zal zien. Nog minder afwendbaar en nog geruislozer dan De eerste verloving zal de tweede verschijnen om te verdwijnen – welke auteur, welke nolles wil zoiets willens en wetens veroorzaken en ondergaan?

            Tenzij de dictatuur van de actualiteit een geschikte aanleiding biedt. Onverwacht, want ik zie er vooralsnog niet een. U wel?

            U vindt me larmoyant? Omdat ik mijn gevoel van onmacht – u noemt het zelfbeklag – publiekelijk maak?

            ****

 

* Hieronder de teksten van een tiental besprekingen van De verloving uit 1990. Het zal ongeoorloofd zijn om de besprekingen zonder toestemming vooraf van de auteurs hier integraal te citeren, maar ik hoop dat de schrijvers ervan, gezien de aard van de zaak, met de hand over hun hart willen strijken. (De teksten zijn overgenomen van de Bibliotheek en niet gecontroleerd op daar gemaakte scanfouten.)

Reacties aan info@huubbeurskens.nl

_____________________________________

Een treinengek bang voor de tunnel : een glasheldere novelle van Huub Beurskens

DOOR FRANS DE ROVER GEPUBLICEERD in Vrij Nederland OP 07-07-1990

Huub Beurskens heeft zich als dichter (recent verscheen zijn nieuwe bundel Hollandse wei en andere gedichten) geschaard in de traditie van de hermetische poëzie. Ik besef dat dat een veel te grove aanduiding is voor alle niet-anekdotische dichtkunst; in zijn intrigerende essay ''Dichter in de diaspora'' (gepubliceerd in het herfstnummer 1989 van het literaire tijdschrift Optima) lanceert Beurskens, geïnspireerd door opvattingen van de Amerikaanse beeldend kunstenaar Kitaj, het begrip ''diasporisme''.

''Het diasporisme is noch een expliciete stijlrichting, noch een richting die zich als enig geldende wil opdringen. Het kan uit de aard der zaak helemaal geen richting zijn! Maar wie eenmaal met zwerven is begonnen (fysiek of geestelijk), weet dat hij nooit meer een thuis zal vinden, nooit meer "ein Bleibe", zoals het Duits dat treffend zegt. Wat hem rest is dat onoplosbare conflict tussen protest tegen en acceptatie van het blijkbaar of schijnbaar niet te blokkeren menselijk lot. En hij moet zijn gedwongen bewegen blijven vormgeven in een taal waarvan hij weet dat die zelf voortdurend in beweging is.''

Ik citeer Beurskens zo uitvoerig, omdat hij hier niets minder dan zijn poëtica, zijn literatuuropvatting formuleert. Als dichter noemt hij Joseph Brodsky als zijn voorbeeld; in het Nederlandse taalgebied Jacques Hamelink. Maar ook zijn verhalend proza moet tegen de achtergrond van die opvatting gelezen worden.
Als prozaïst debuteerde Beurskens in 1980 met de roman Noordzeepalmen, die werd aangekondigd als een verhaal waarin vragen als: ''Wat is droom, hallicunatie?'' - ''Wat is werkelijkheid?'' centraal stonden. Die vragen naar de beweging tussen fictie en realiteit heeft Beurskens sindsdien in zijn werk gethematiseerd. Hij creëert gesloten werelden, waarin alles mogelijk is - in taal is immers ook het in de realiteit niet voorstelbare toch voor te stellen. De bizarre, soms groteske verhalen in Badhok (1988) geven daarvan een goed voorbeeld. In het spannings- en schemergebied tussen droom en werkelijkheid speelt zich ook de novelle De verloving af. Metamorfose: de overgang van de ene toestand in de andere, maar ook de protesthouding tegenover het vaststaande, het zich herhalende - dat blijkt het grondthema van Beurskens schrijverschap.
In De verloving presenteert Beurskens een in familietradities vastliggend trio: de oude moeder Dorf, haar zoon Jacques die vijftig wordt, haar dochter Ilse van zevenenveertig. Gedrieën vormen zij, met elkaar samenwonend in de Frans plaats Metz, een gesloten wereld. Gedrieën gaan zij al achtendertig jaar lang in hoogzomertijd naar dezelfde plaats op vakantie: naar hetzelfde hotel in Vaison-la-Romaine in de Vaucluse in Zuid-Frankrijk. Daar herhalen zich al die jaren lang dezelfde rituelen: dezelfde dagindeling, dezelfde avondwandeling, hetzelfde bezoek aan de botanische tuin van de negentiende-eeuwse bioloog Fabre, dezelfde autorit naar de top van de Mont Ventoux. Maar dit jaar hangt er verandering in de lucht, opstandigheid tegen wat in de Freudiaanse terminologie neurotische ''herhalingsdwang'' zou heten.

Opstandelingen

Vorm in inhoud zijn één: Beurskens hanteert een geraffineerd vertelperspectief. De novelle bestaat uit twee delen, antithetische ''De tunnel'' en ''De berg'' genoemd. Twee tegenover elkaar staande persoonlijkheden, de broer en de zuster, vertellen achtereenvolgens hun verhaal. Maar beiden blijken zij opstandelingen tegen de traditie, tegen het schijnbaar niet te blokkeren menselijk lot.
Jacques krijgt het eerst het woord en zijn eerste woorden zijn tegelijkertijd dreigend én uitnodigend in de richting van de lezer:

''Familiebanden zijn mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn dat ze iemands persoonlijke ontplooiing geheel onmogelijk maken, vindt u ook niet?''

Natuurlijk vind ik dat ook niet, en ik heb er dan ook alle begrip voor dat Jacques met grote weerzin voor de achtendertigste maal met moeder en zuster, met door zijn moeder ingepakte koffers, naar dat Romeinse gat in Zuid-Frankrijk moet reizen. Hij schildert zijn moeder als een oude, breekbare vrouw; hij beziet haar vertederend in haar halfslaap:

''Haar linkerhandje balt zich nu om het zakdoekje. Het is zesenveertig jaar geleden dat ze voor het laatst naast een man sliep. Of wie weet sliep ze toen wel helemaal niet, maar staarde ze, terwijl ze niets anders dan zijn kalme ademhaling beluisterde, met grote ogen naar de donkere krans gestucte rozetten tegen het plafond, met een heilig vermoeden van verdriet.''

In die tijd is zijn zuster Ilse geconcipieerd, de oude vrijster die een studie maakt van kevers en vlinders en die een aanval van hysterie krijgt wanneer anno nu in haar Zuidfranse hotelkamer een douche geïnstalleerd blijkt.
Maar ook Jacques heeft zijn eigenaardigheden. Op zijn twaalfde verjaardag kreeg hij van zijn moeder een elektrische trein cadeau.

''Toen ik er niet meer naar omkeek en Ilse in haar negenjarige onnozelheid over de loc was gestruikeld, heeft maman de spullen weer in de doos gepakt en die op een kast in mijn kamer gezet. Toen ik een jaar of vijftien was heb ik de doos weer opengemaakt. Waarom weet ik niet goed. Gewoon uit verveling misschien. Vanaf dat moment was ik bezeten.''

Jacques’ verhaal is het relaas van een treinengek. Op de zolder van het ouderlijk huis bouwt hij een enorme modelspoorbaan, breekt die weer af en herbouwt een landschap met bergen. Het spoor moet door de bergen heen via een tunnel, een kopie van de Kaiser Wilhelm Tunnel uit 1879, die dwars door de douchecel en de muren van het huis gepland is. Dat zal een groot conflict opleveren met maman en Ilse, maar hij wil ten koste van alles zijn doorbraak doorzetten. Het verhaal van de zwetende treinengek op zijn hotelbed eindigt hallucinerend: bossen, vrachtwagens, spoorbanen, emplacementen, mensenmassa''s op perrons en rangeerterreinen voor wie geen plaats is in dat ene hotel.

''Ik heb u beslist niet willen misleiden met mijn verhaal over de tunnel. Ik zweer het. Ik heb echt door die muur heen gewild, maar het kon niet, het kon gewoonweg niet, geloof me...''

De verteller heeft de lezer niet willen misleiden, maar toch leidt het verhaal van zijn passie de lezer naar een heel ander betekenisniveau. Treinen, mensenmassa's op perrons, koffers, douches, terloopse verwijzingen naar besnijdenis en gekleurde driehoekjes: deze en nog veel meer ''details'' verwijzen natuurlijk maar naar één ding. Diaspora en holocaust.

Genoegdoening

Zoals gezegd: boven de wereld van tradities en herhalingspatronen die de familie Dorf bijeenhielden, tekent zich een storm van verandering af. In het tweede deel van de novelle, ''De berg'', is het woord aan Ilse. Het familielandschap heeft zich ingrijpend gewijzigd: de oude moeder is overleden, de verstokte vrijgezel Jacques kondigt zijn verloving aan, al is het nog onduidelijk met wie. Blijkbaar zal zijn persoonlijke doorbraak zich in zoiets banaals als het stichten van een familie manifesteren. Maar de meest verrassende wending toont de oude vrijster-vertelster Ilse. Naast haar zoveelste minnaar voor één nacht ligt zij in bed in een Parijs hotel en bepeinst op schampere toon haar broer, die zich zo nodig verloven moet. De kleurloze lerares, die in een provinciestad haar leerlingen onderwijst over vlinders en kevers, kent op dit moment bloemrijker emoties dan ooit haar moeder had naast haar laatste man. Ook Ilses verhaal eindigt hallucinerend in het schemergebied tussen droom en werkelijkheid. Voorzichtig trekt zij de broekriem uit de pantalon van haar minnaar.

''Uiterst voorzichtig breng ik nu met mijn andere hand het uiteinde van de riem naar zijn hals. Ik moet proberen het uiteinde onder zijn hals door te halen, onder zijn hals door en dan over de hals terug, door de gesp... Wachten.''

Eindeloos wachten om de minnaar niet wakker te maken. Uiteindelijk slaag ze toe - trekt ze meedogenloos aan? De interpretatie van het slot laat ik aan de lezer over.
Met de diaspora en de holocaust als metafoor heeft Beurskens in een glasheldere stijl een indrukwekkende novelle over stilstand en beweging, over traditie en individualiteit geschreven. Aan het slot van zijn essay ''Dichter in de diaspora'' citeert hij Kitaj:

''Ik ben van plan die onmogelijke zaken (de opstand van de mens tegenover het lot - FdR) in de kunst met elkaar te confronteren, om op een dag, als ik hompelend door een straat gejaagd word en omzie naar een brandende stad, de kleine genoegdoening te mogen smaken geen kunst te hebben gemaakt waarin menselijke kwetsbaarheid, angst, middelmatigheid en de banaliteit van het kwade niet als evidente tegenwoordigheid in het kunstleven werden erkend.''

Met zijn novelle De verloving mag Beurskens mijnerzijds zich die door Kitaj geambieerde ''kleine genoegdoening'' nu al - bij leven en gezondheid - ruimschoots doen smaken.

***

Ontspoord nageslacht van oorlogsgeneratie : Huub Beurskens bouwt gestaag aan een indrukwekkend oeuvre. Met de novelle 'De verloving' voegt hij er een nieuwe titel aan toe. Een knap verhaal over broer en zus.

DOOR ATTE JONGSTRA GEPUBLICEERD in Het Parool OP 07-07-1990

Huub Beurskens' ''dubbelnovelle'' De verloving is op het eerste gezicht een vakantieverhaal in twee delen, met twee vertellers: Jacques Dorf en zijn zuster Ilse. Ze reizen met hun moeder naar de Mont Ventoux en hadden beiden liever ergens anders willen zijn.
Broer en zuster houden er merkwaardige hobby's op na. Jacques is verwoed modelspoorbaan-hobbyist. De vakantie heeft hem uit een ambitieus uitbreidingsproject gehaald: de uitbreiding van het railnet, door een muur heen, naar een belendende ruimte. Na een beginnersperiode, een ratjetoe van treinen, huisjes en landschappen op tafel, begint het gebrek aan richting en eenduidigheid aan hem te knagen: waar dient het allemaal toe, waar willen al die locomotiefjes heen? Jacques Dorf is volledig bezeten van zijn liefhebberij; zijn relatie met de werkelijkheid, het contact dat hij met moeder en zuster heeft is gestoord.

Schijnoplossing

Helemaal alleen beslist Jacques al niet meer over de loop van de sporen en de dienstregeling: de doorbraak in de vorm van een tunnel naar de ruimte naast de hobbykamer is door omstandigheden buiten hem om een noodzakelijkheid geworden. Elke schijnoplossing (een neptunnel) wordt door het materieel niet geaccepteerd:

"Ik vermoed zelfs dat ik in dat geval voor een volledige weigering, een acute verroesting van alle assen en lagers moet vrezen, want het materieel zou mijn lafhartige geknutsel zeer nauwlettend gevolgd en allang afkeurend beoordeeld hebben."

Het lijkt een gedachte die meer modeltreinliefhebbers zouden kunnen koesteren, maar er is meer aan de hand. Jacques vertoont op zijn Franse hotelkamer alle tekenen van geestelijke en lichamelijke ontreddering en het voornemen tot doorbraak lijkt niet alleen door het materieel te zijn ingegeven; de aanwezigheid van lange rijen gerangeerde veewagons hebben hun eigen, historisch associaties.
In de beschrijving van hoe de modelspoorbaan van Jacques Dorf eruit ziet, heeft Beurskens op subtiele wijze een wel zeer bittere, psychologische onderlaag aangebracht. Deze manische liefhebber van prachtige locomotieven als de Henschel of de P8 heeft een zeer precieze reden voor zijn aandacht, al gaat Beurskens niet verder dan het suggereren ervan.
Als het gezelschap in het hotel arriveert waar ze al jaren komen, ontstaat bij inspectie grote ontsteltenis: op de kamers is een douche geïnstalleerd. Op het eerste gezicht lijkt de woede van moeder Dorf en de kinderen tamelijk bizar: de temperaturen rond een zomerse Mont Ventoux geven alle aanleiding voor goede wasgelegenheid en gezien Jacques' uitgebreid beschreven zweten en angstig afgaan, kan hij een bad zo nu en dan goed gebruiken. Later laat Beurskens de treinliefhebber vertellen naar welke ruimte hij de doorbraak thuis heeft gepland: een doucheruimte.
Op de perrons van de modelspoorbaan staan drommen mensen bepakt en bezakt te wachten. Gelaten laten ze zich door Dorf in de veewagens proppen, voor een reis waarnaartoe?

"Welke bestemming? Er is geen bestemming meer."

Aan het eind van zijn verhaal lijkt Jacques de greep op de dienstregeling definitief te zijn kwijtgeraakt en een van de wachtende passagiers te worden:

"Melden? Ja, dat zei u al. Nu meteen? En de twee gekleurde driehoekjes mee nemen, zegt u, en dat u wel personeel heeft dat zoiets zonder problemen op kan naaien. Goed, goed, schopt u me alstublieft niet. Ik sta al op, ik maak me al klaar. Sta me alstublieft toe mijn pantalon nog aan te trekken en een overhemd."

In het tweede deel is Ilse Dorf aan het woord. Ook wat zij over haar hobby vertelt, entomologie, heeft een macabere ondertoon. Zo beschrijft ze proeven met insekten die thuishoren in de sfeer van veewagens en doucheruimtes:

"In blok 10 werden vijverjuffers vastgegespt in een soort parachutistentuig. Daaraan werden ze in kleine cabines gehangen. De cabines werden goed afgesloten en pas weer geopend als er buiten op de meters kon worden afgelezen dat de longen moesten zijn gesprongen."

Ilses gedachten zijn al net zo gewelddadig als die van haar broer. Zo fantaseert ze hoe ze een minnaar wurgt met een riem. De moeder, een uitgedroogd, bijna insektachtig vrouwtje, loopt ondertussen met een portret van de vader van haar kinderen te zwaaien.
Waar is die vader eigenlijk gebleven? In het verhaal van Ilse lijkt Jacques weer wat op te leven. Hij heeft zich een nieuwe ''doorbraak'' gedacht, een verloving. Dat mag hem opgewekt het lijden, wat elke vakantie voor hem is, doen doorstaan, maar Beurskens houdt die verloofde zo stelselmatig van het toneel dat we wel moeten vermoeden dat Jacques een nieuwe dwanggedachte heeft ontwikkeld.
De verloving is een weergaloos knappe novelle over twee bizarre liefhebbers. Zoals ook elders in Beurskens'' werk worden de grenzen van de zielsziekte herhaaldelijk overschreden, op bewonderenswaardige wijze weet hij de lezer in te voeren in wonderlijke denkramen. In zijn vorige - schitterende - verhalenbundel Badhok deed hij dat ook, maar daar vergrootte hij de ''uitmiddelpuntigheid'' van de personages tot groteske figuren.
Humor is hier en daar wel in De verloving terug te vinden, maar tussen de regels is het vooral de dood van miljoenen die de lezer toegrijnst.

Indrukwekkend

Huub Beurskens bouwt zonder al te veel publicitair gerucht aan een indrukwekkend oeuvre, dat tot nog toe bestond uit vijf bundels poëzie, drie verhalenbundels, een verzameling essays en twee romans. Met zijn geschiedenis over het ontspoorde nageslacht van een verdwenen vader is aan dit belangrijke oeuvre weer een intrigerende novelle toegevoegd.

 

***

 

Het mededogen van Huub Beurskens : 'even zweven we de berg over'

DOOR CYRILLE OFFERMANS GEPUBLICEERD in De Groene Amsterdammer OP 30-05-1990

'Een wanhopige laatste poging om geworteld te blijven.' Dat schreef Huub Beurskens onlangs over het werk van de schilder Giorgi Morandi. Deze Morandi lijkt model te hebben gestaan voor de hoofdpersoon in Beurskens' recente roman 'De verloving' (Uitg. Meulenhoff). Het boek gaat over een man die via zijn modelspoorbaan contact probeert te krijgen met het verleden van zijn vader. Op het randje van het sentiment, meent Cyrille Offermans. Maar daar wordt misschien wel de indringendste literatuur gemaakt.

 

Verleden jaar publiceerde de Amerikaanse schilder R.B. Kitaj zijn First Diasporist Manifesto. Een opmerkelijk geschrift, alleen al omdat het idee van een manifest, toch hoe dan ook een soort programmatische standpuntbepaling, dwars staat op de tegenwoordig algemeen geaccepteerde gedachte dat in de kunst alles mag en alles kan, dat zoiets als een standpunt maar lastig, verplichtend en ouderwets is, ballast die snel overboord moet. Met deze vrijblijvendheid wil Kitaj niks te maken hebben; terug naar de tijd van de militante manifesten wil hij echter evenmin. Het is hem niet te doen om een gericht stijlprogramma, maar om een houding waarin het besef voorgoed ontworteld te zijn (Kitaj is van joodse origine) leidt tot betrokkenheid met mensen voor wie dat óók geldt. Kitaj is begaan met emigranten en vluchtelingen. Hij voelt zich - ook als kunstenaar - mede verantwoordelijk voor hun lot en hij gelooft dientengevolge in een nauwe wisselwerking tussen kunst en leven. Kitajs manifest is interessant genoeg om het uitgebreid te bespreken, maar dat is nu niet de bedoeling. Ik verwijs er alleen naar omdat het recentste werk van Huub Beurskens, de novelle De verloving, sterk door Kitajs ideeën is gekleurd. Het gaat daarbij overigens niet om een ontdekking, Kitaj is voor Beurskens al veel langer van betekenis. Het manifest van het diasporisme brengt tradities in kaart, die voor een flink deel parallel lopen met de tradities waar Beurskens, zijn volstrekt andere origine ten spijt, al vele jaren uit put. Ook is er geen sprake van dat Beurskens Kitaj dunnetjes over- of heimelijk nadoet. Het gaat eerder om de bevestiging van een besef van verwantschap, en dat is van vitaal belang juist voor schrijvers die de publiciteit om goede redenen schuwen en die publiciteit vervolgens om de verkeerde redenen niet of onvoldoende krijgen. Over zijn verwantschap met Kitaj heeft Beurskens onlangs een - ook voor een situering van zijn eigen nieuwste werk - instructief essay geschreven. 'Dichter in de diaspora' heet dat essay (in Optima, jrg. 7, 1989, nr. 3). Meer nog dan een uiteenzetting van Kitajs ideeën is het een mooie en overtuigende poging de afstanden te overbruggen tussen de op het eerste gezicht zeer verschillende persoonlijke geschiedenissen van Kitaj, Beurskens zelf en verscheidene andere kunstenaars.

Verantwoordelijkheid

In het manifest stond al dat de joden niet het alleenrecht hebben op de diaspora, en ook dat zij lang niet de enige diasporisten zijn; Picasso en Beckmann bijvoorbeeld worden door Kitaj 'ere-joden' genoemd. Beurskens voegt daar diasporisten aan toe afkomstig uit zijn eigen lees- en kijkervaring. Tussen de bedrijven door - letterlijk, er lopen in zijn essays een aantal zorgvuldig getrokken sporen door en over elkaar, nergens is er sprake van provocerend bedoelde chaos - ontwikkelt hij een eigen paradoxale plaatsbepaling. Een van Beurskens' diasporisten is Jean Genet, die in Een verliefde gevangene, onder de indruk van het lot van de Palestijnen en de Amerikaanse Black Panthers, schrijft over het nomadenbestaan waartoe gehele volkeren zijn veroordeeld. Een ander voorbeeld is Canetti. Uit diens beroemde lezing 'Der Beruf des Dichters' (in Das Gewissen der Worte) citeert Beurskens onder meer deze belangwekkende zinnen: 'Ik heb gezegd dat alleen diegene dichter kan zijn die verantwoordelijkheid voelt, hoewel hij misschien niet veel meer dan anderen doet om die in individuele activiteiten waar te maken. Het is een verantwoordelijkheid voor het leven dat zichzelf vernietigt en men hoeft zich niet te schamen ervoor uit te komen dat deze verantwoordelijkheid gevoed wordt door mededogen.' Deze zinnen zouden als overkoepelend motto voor Beurskens' werk, zeker dat van de laatste jaren, kunnen gelden. Aan het eind van zijn essay definieert Beurskens, die zijn eigen, weinig spectaculaire jeugdjaren (niet zonder humor) vergelijkt met de nogal dramatische van Genet, de diasporist als iemand die wordt gekenmerkt door een 'vreemdsoortig, soepel samengaan van humor, laconisch intellect en ernst'. Anders dan de postmodernist slaagt hij er 'in zijn beste ogenblikken in met de nodige zelfspot (wat iets anders is dan ironie) het lot van een menselijk gelaat, van een gebaar of een woord vorm, dat wil zeggen: drama te geven.' De novelle De verloving kan men lezen als een voortzetting en, in zekere zin, een uitwerking van het essay over Kitaj en het diasporisme. Ik vind het een zeer geslaagd en zelfs aangrijpend boek, onder meer omdat Beurskens alles wat in het essay expliciet staat hier impliciet heeft weten te houden. Het duurt even voordat duidelijk wordt dat het om méér gaat dan de ietwat tragische en komische, maar niettemin tamelijk onbeduidende lotgevallen van een man van een jaar of vijftig, Jacques Dorf, en diens iets jongere zus Ilse. De kracht van het boek schuilt onder meer hierin dat die lotgevallen worden beschreven door iemand die vermoedt, en daarom ook enkel suggereert dat hun obsessies de slecht geheelde wonden zijn van een oude catastrofale geschiedenis.

Modeltreinen

De verloving is een dubbelnovelle: in het eerste en grootste deel, om redenen die nog zullen blijken treffend 'De tunnel' geheten, is Jacques aan het woord. Het is dat hij al snel een aantal antecedenten loslaat (hij is ongehuwd, leeft samen met zijn moeder en zijn eveneens ongehuwde zus en is werkzaam op een bank in Metz), anders zou je denken met een kind te maken te hebben. Zonder raffinement of distantie geeft Jacques zijn emoties en zijn oprispingen de ruimte. Vanaf zijn vijftiende, vertelt hij, is hij een bezeten modeltreinenverzamelaar; uitgebreid licht hij de lezer in over de verschillende typen, merken en eigenschappen. Nog aandoenlijker en kwetsbaarder wordt hij - vijftigjarige bleekneus - door zijn nogal hilarisch geformuleerde opstandige gevoelens. 'Familiebanden zijn mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn dat ze iemands persoonlijke ontplooiing geheel onmogelijk maken, vindt u ook niet?' Zo steekt hij van wal, krachtig alsof hij de wereld eens even naar zijn hand zal gaan zetten, terwijl hij op hetzelfde moment, zoals weldra blijkt, voor de achtendertigste keer met zus en moeder op vakantie is op precies dezelfde plek (Vaison-la-Romaine in de Provence) en zelfs in precies hetzelfde hotel. Jacques blijkt woedend. Hij haat zijn zus (die hij nota bene verwijt dat ze altijd hetzelfde jeugdsentimentele deuntje zingt, alsof hij die tijd ver achter zich heeft gelaten), hij pikt het niet langer, hij eist een uitbraak en een doorbraak, maar intussen zit hij alleen met zijn twee door moeder keurig ingepakte koffers in zijn hotelkamer in Vaison terwijl hij mijmert over zijn modeltreinen. Het is niet uitgesloten dat deze Jacques (onder meer) is gemodelleerd naar de schilder Giorgio Morandi, over wie Beurskens in zijn essay een paar interessante opmerkingen maakt. Morandi woonde zijn leven lang ongetrouwd met zijn ongetrouwde zusters en leidde allesbehalve een 'modern, avontuurlijk, dieptragisch en swingend privéleven'. Zijn schilderijen hebben iets tevredens: stillevens van telkens dezelfde minimale potjes en vaasjes in telkens dezelfde zachte aardkleuren. Toch, zegt Beurskens, als je goed kijkt blijkt er na 1940 iets te zijn veranderd: de voorwerpen zijn dichter op elkaar gekropen. Ze raken of overlappen elkaar, alsof ze beschutting bij elkaar zoeken. Morandi is, net als Cézanne, een van die kunstenaars die 'wanhopig laatste pogingen (hebben) ondernomen om geworteld te blijven'. Iets soortgelijks, constateer ik, doen Jacques Dorf en zijn zus. Ilse heeft haar vlinders en haar jaarlijkse bezoek aan het museum van Fabre in Sérignan. En in plaats van potjes en vaasjes heeft Jacques zijn verzameling modeltreinen; voor de dramatische verwikkeling in de novelle speelt die een cruciale rol. Gaandeweg blijkt die hem namelijk toch niet langer beschutting te bieden tegen de stormloop van het verleden: de vader, in de oorlog vermoord, woelt voortdurend in zijn geheugen. Pas toen ik er bij tweede lezing op ging letten, bleek mij hoe geraffineerd Beurskens die oorlogslaag in het verhaal heeft verwerkt. De koffers die Jacques bij zich heeft, werken als katalysator. Ze brengen diens fantasieën en angstdromen op gang en gaan een complexe verbinding aan met de schots en scheef tegen en op elkaar liggende koffers op zijn speelgoedperrons. Vluchtelingen en gevangenen dienen zich aan. Dan worden zijn dromen ook werkelijk bevolkt door mensen, zwijgend, dicht opeengepakt, wachtend. Nu blijkt waarom de familiebanden bij Jacques beginnen te knellen, waarom hij geen zin in de zoveelste flutvakantie in de Provence: thuis staat zijn modelbaan, een zo getrouw mogelijke kopie van vooroorlogse reisomstandigheden, op het punt van een beslissende doorbraak. Het gaat om de miniatuuruitgave van de Kaiser Wilhelm Tunnel, die in 1888 een bepaalde dalroute zo'n twintig kilometer had bekort, maar voor de aanleg waarvan Jacques op ernstige problemen stuit: ook hij zal een doorbraak moeten forceren, 'de douchecel in'.

Vleugels

Wat ooit als hobby moet zijn begonnen, is uitgegroeid tot een alles overheersende obsessie: Jacques wil het verleden veranderen. Hij wil al die wachtenden die zijn perrons bevolken inladen en bevrijden, die mensen, en natuurlijk primair zijn vader, vindt hij, hebben recht op een nieuwe bestemming. Maar door dat verleden te veranderen, verandert ook het heden: de identificatie met de slachtoffers bevrijdt hem ook zelf langzaam uit zijn pijnlijke en halsstarrige isolement. Aan het eind van het eerste deel van de novelle, als 'maman' en Ilse al een hele tijd op hem staan te wachten, gaan die twee lagen een fraaie synthese aan: 'Melden? Ja, dat zei u al. Nu meteen? En de twee gekleurde driehoekjes meenemen, zegt u, en dat u wel personeel heeft dat zoiets zonder problemen op kan naaien. Goed, goed, schopt u me alstublieft niet. Ik sta al op, ik maakt me al klaar. Sta me alstublieft toe mijn pantalon nog aan te trekken en een overhemd. En mag ik nog snel het allernoodzakelijkste in een van de koffers doen, de scheerspullen, een schoon paar sokken, en, alstublieft, wilt u zo meteen beneden vragen of er voor één keer een man bij de vrouwen blijven mag?'

In het tweede, kortere deel is Ilse aan het woord. Het is een tijdje later, de vakantie is voorbij, de moeder is - nog tijdens die vakantie - overleden. Via Ilse vernemen we dat er bij Jacques inderdaad een doorbraak heeft plaatsgevonden: hij is inschikkelijker geworden en wil zich zowaar gaan verloven, al weet hij - gering euvel - nog niet met wie. Ilse bevindt zich in een hotelkamer in Parijs. Naast haar in bed ligt een slapende man. Die moet haar een doorbraak helpen bezorgen. Dit deel van de novelle - 'De berg' geheten - staat, explicieter dan het eerste deel, in het teken van de metamorfose. Ilse mijmert over vlinders, over Jacques ook, en op een gegeven moment ziet ze Jacques veranderen in een prachtige vlinder. In scènes als deze bewijst Beurskens, tussen haakjes, een minutieus waarnemer te zijn: de fysieke veranderingen voltrekken zich, buiten elk causaal verband, vanzelfsprekend als in een mythe, voor het oog van de lezer. Dan dwalen Ilses gedachten naar haar vader, en, hoe kan het anders, naar diens moordenaar. Ze mijmert over de mogelijkheid haar vader via een moord op de slapende man naast haar te wreken. Die moord moet haar uit haar isolement bevrijden. Net als aan het eind van het eerste deel vindt er nu een verstrengeling van motieven plaats, waarin droom en realiteit onontwarbaar - wat (nogmaals) niet wil zeggen: chaotisch - dooreen lopen. Ilse heeft een riem om de hals van de man aangebracht, uiteraard zonder dat die iets merkte. Ze concentreert zich op het moment waarop ze die riem in één ruk en uit alle kracht zal aansjorren. 'En dan kunnen we, al is het maar heel even, boven alles uit vliegen, verbonden door een zinderende, trillende streng, als tweeëenheid, ik met wieken, grote, schitterende vleugels, Saturnia, ooit word je me te zwaar en zal ik het snoer moeten laten schieten, maar even vliegen we en zweven we de berg over, het panorama in, en is het een en al paradijs wat jij en ik samen zien en zijn.' Op het randje van het sentiment, zeker, maar daar wordt tegenwoordig misschien wel de indringendste literatuur gemaakt.

 

***

Elk seizoen is een herfst

DOOR T. VAN DEEL GEPUBLICEERD in Trouw OP 25-05-1990

Vijftien jaar geleden debuteerde Huub Beurskens met de dichtbundel 'Blindkap'. Sindsdien heeft hij nog zes bundels gemaakt, waarvan er één, 'Charme', een lang gedicht is van bijna tweeduizend versregels. Behalve poëzie schreef hij ook romans en verhalen, samen vijf boeken. Essayistische stukken, waarin hij zijn voorkeur uitsprak voor schrijvers die de werkelijkheid en hun eigen kunst van verschillende kanten bekijken, bracht hij bijeen onder de titel 'Schrijver zonder stoel'. Ook uit zijn vertalingen - onder andere van het werk van Georg Trakl en Gotffried Benn - blijkt zijn voorkeur voor het modernisme. Het is dus al een heel oeuvre dat Beurskens bij elkaar heeft geschreven. Er kan nog aan toegevoegd dat hij redacteur is geweest van het kortstondige, maar werkintensieve tijdschrift 'Het moment' en dat hij naast het schrijven ook tekent en schildert. Desondanks is hij weinig bekend. Volstrekt onbegrijpelijk kan ik dat niet vinden, want in het begin van zijn literaire loopbaan heeft Beurskens het zijn lezers niet gemakkelijk gemaakt. Zijn gedichten en verhalen waren zwaarwichtige en buitengewoon onheldere taalconstructies. Pas later, en gelukkig, is daar een zekere lichtheid ingekomen. De bundel 'Het vertrek' uit 1984 markeert die wending voor de poëzie en 'Slapende hazen' uit 1985 voor het proza. In dat laatste genre kwam meer plaats vrij voor het fantastische, terwijl de manier van vertellen laconieker en transparanter werd. Een mooi voorbeeld van die nieuwe verbeeldingskracht vormt de verhalenbundel 'Badhok' van twee jaar geleden. Wat daarin gebeurt is in hoge mate onvoorspelbaar. Vaak beginnen de verhalen nog tamelijk realistisch, maar al gauw sluipen er dingen in die onwaarschijnlijk of althans onwerkelijk zijn. Het titelverhaal heeft een diermens als hoofdpersoon, een verschrikkelijk stinkende man die zich als een hond gedraagt. Hij vermoordt de dokter, gaat dan op reis naar Italië en maakt een eind aan zijn leven door van de trans van de Sint Pieter te springen, vermoedelijk uit protest tegen zijn opvoeding bij de nonnen. In andere verhalen vinden niet minder vreemde dingen plaats. Zo houdt een naakte jongen een vrouw gevangen, omdat hij denkt dat zij Kim Novak is. Aan deze kidnapping komt geen eind. De vrouw ziet op een zeker ogenblik dat de jongen geen navel heeft... Nog een: een man zit dagen-, nee ik geloof zelfs jarenlang in een stoel aan de zeerand. Water spoelt om zijn voeten, hij maakt weinig mee, maar van binnen veel. Ten slotte is hij een bezienswaardigheid geworden. Het is lang niet altijd duidelijk waar Beurskens met zijn fantasieën uitdrukking aan wil geven, maar erg is dat niet. Het zijn geen cryptogrammen, maar verhalen die hun eigen verbeeldingswereld hebben, waarin alles gebeurt zoals het gebeurt. Er kan een vrouw wekenlang gekidnapped worden door een jongen zonder navel. Verrotting Het grote gedicht 'Charme' speelt in Venetië, waar de dichter zit te wachten op zijn geliefde. Er speelt hem veel door het hoofd, mede onder invloed van de plek waar hij zit, het eiland La Giudecca. Water, vis, pleinen, verrotting, dood, schilderkunst, geschiedenis, toekomst - alles doet mee in het amalgaam van 'Charme'. Veel nadruk ligt op de jodenvervolging en op de dood van de vader. De dood is, in het algemeen gesproken, vanaf het begin Beurskens belangrijkste thema geweest. Hij besprak het met behulp van beelden uit het gebied van de paleontologie (fossielen), de archeologie, de biologie. Ook in zijn meest recente bundel, 'Hollandse wei', van dit jaar, staat de dood letterlijk centraal: de middelste reeks gedichten gaat over een schilderij van Hans Holbein de Jongere, waarop de dode Christus ligt uitgestrekt. In het sonnet 'Het lot der dieren' gaat het indirect over ons eigen lot: De dieren tonen hun aders, de bomen hun ringen maar hen deert het niet hoe het ons verschrikkelijk is te tellen, daarbij te weten er is geen uitkomst daar al het voortduren in zich een oplossen is. Vandaar dat we steeds grondiger ons alles ontlijven... O, konden we somnambulen worden, en blijven. De dieren tonen hun aders, de bomen hun ringen en al het zijn is vlammend leed. Het blauwe sterven van een ree, het zuurrood afrijzelen van de lork. Elk seizoen is een herfst en de herfst is geen seizoen. Hoe gadeloos als godverlaten goden bezwijken de bomen, de dieren. De hinde, zij kromt zich en? En blijft alleen. Ook nu gaan ze heen, als in het Trias, het Jura, het Krijt, als onder onze eerste steen. Het pathos van dit gedicht, zeg ik er maar even bij, is een van de registers waarmee Beurskens speelt; er staan ook koele en registrerende gedichten in de bundel. Behalve 'Hollandse wei' is er een novelle verschenen, 'De verloving', die er misschien voor kan zorgen dat de ogen van lezers voor Beurskens opengaan. De hoofdpersonen zijn een broer en een zus, beiden van middelbare leeftijd, die met hun oude moeder de gewoonte hebben de vakantie door te brengen in de Provence. Het zijn Fransen, afkomstig uit Lotharingen, ze zijn ongetrouwd en wonen bij hun moeder in huis. De novelle is een tweeluik: in het eerste deel is de broer, in het tweede de zus aan het woord. De broer is geobsedeerd door zijn modelspoorbaan. Hij probeert daarin de werkelijkheid in miniatuur na te bootsen en deze bezigheid krijgt gaandeweg messiaanse trekken. De drommen mensen die hij op zijn perrons neerzet, beschouwt hij als joden die hun deportatie afwachten. Hij wil hen redden, door aan het eind van de spoorbaan te gaan staan en de zware locomotieven op te vangen en stuk te slaan, de wagons te openen en hen te vrij te laten. In een latere fase droomt hij er zelfs van dat hij ze naar een prachtig hooggelegen hotel brengt: "Ja, dat wil ik zien, daar breng ik mijn volk naar toe." Hij zal een compleet dorp inrichten met alle voorzieningen voor een zo grote hoeveelheid mensen als hij intussen op zijn perrons heeft staan. Passie Het is duidelijk dat de modelspoorbaan van de broer alles te maken heeft met zijn angst voor het verleden. Die angst bepaalt zijn gedrag in het heden en maakt hem in feite ongeschikt voor de toekomst. Het gezin, een joods gezin waarvan de vader en alle andere familieleden zijn omgebracht, is volkomen getraumatiseerd. De zuster is biologiedocente en heeft een passie voor het insektenleven. In Zuid-Frankrijk bezoekt ze elk jaar het museum van de negentiende-eeuwse mierenspecialist Fabre. Maar ook in de wereld van kevers en vlinders is het een en al moordlust dat zij waarneemt. Waar haar broer zijn angsten projecteert op zijn spoorbaan, daar doet zij het op het insektenleven. "De insekten roven en plunderen en ze worden in hun eigen bestaan ook weer beroofd en geplunderd. En wij maken er educatieve films over, we laten het zien in esthetische uitvergrotingen en slow motions, geven prachtige boekwerken uit in vierkleurendruk met op de omslag vijfmaal vergroot de bidsprinkhaan die een fraaie vlinder verorbert die hij als een maagdelijk bruidje of een tangopartner in zijn armen houdt, of twintig keer vergroot het lieveheersbeestje midden in een kolonie bladluizen die zich, vastgezogen en volgelopen op een sappige stengel, weerloos moeten laten verslinden." De broer droomt van een nieuw leven, hij neemt zich voor om zich te verloven; een weinig realistisch voornemen gezien zijn leeftijd en zijn getroubleerdheid. De zus lijkt op het eind van haar verhaal voor één keer zelf het gewelddadige heft in handen te willen nemen, om te wreken wat het leven haar heeft aangedaan. 'De verloving' is een verhaal over leven en dood, aangrijpend, grotesk - Beurskens op zijn best.

 

***

Huub Beurskens : puntgaaf proza van Europees gehalte

DOOR JEROEN KUYPERS GEPUBLICEERD in de Amersfoortse Courant OP 19-05-1990

Huub Beurskens kan men bepaald geen traag auteur noemen. Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig publiceerde hij bijna elk jaar een boek, naast talloze kritieken, essays en vertalingen. Hij kreeg vooral bekendheid als dichter. Niet alleen verschenen er van hem zes dichtbundels bij zijn vaste uitgever Meulenhoff, hij vertaalde ook gedichten (onder andere van de Duitser Gottfied Benn) en is als poëziectiticus verbonden aan "de Groene". Toch publiceerde hij evenveel proza. In 1979 verscheen "De Leguaan" en sindsdien verscheen om de paar jaar een roman of verhalenbundel. Beurkens plaatst zijn werk liever in een Europees dan een Nederlands literair kader. De invloed van de Duitse expressionisten bijvoorbeeld steekt hij niet onder stoelen of banken en hij kiest graag de grote thema's om over te schrijven. Een dergelijke onbescheidenheid zou arrogant staan als Beurskens er niet keer op keer in slaagde ook inderdaad proza van Europees gehalte te schrijven. Zijn stijl is fraai zonder dat deze de vaart van het verhaal remt en zijn plots zijn goed opgebouwd. Zoals het een dichter betaamt suggereert Beurskens tussen de regels altijd heel wat meer dan wat er staat en tenslotte is zijn werk doorspekt met de droge humor die de zware thematiek echter verteerbaar maakt. Ook zijn nieuwste novelle "De Verloving" is weer een puntgaaf werkje van honderd bladzijden. Centraal staat een zeer geïsoleerd Frans gezin van drie personen dat in een plaatsje boven Metz woont. De vijftigjarige bankbediende Jacques en de enkele jaren jongere biologielerares Ilse wonen nog altijd thuis bij hun oude moeder. Ze hebben geen vrienden, kennissen of verdere familie, leven volgens een strikt patroon en gaan volledig op in hun hobby's. Ilse is bezeten van insecten en Jacques bouwt avond aan avond op de bovenverdieping van hunhuis aan een modelspoorbaan. Elk jaar brengt het gezin twee weken vakantie door in een pension in de Ventoux, waar ze ook steevast dezelfde uitstapjes maken, zoals naar het geboortehuis, annex museum, van de beroemde insectenbeschrijver Fabre. Jacques haat deze vakantie, maar kan er niet onderuit. Dit jaar valt het tijdstip van vertrek extra ongelukkig, want zijn modelbaan is bijna af. Terwijl hij, bezweet van de hitte, op het bed in zijn pensiokamer ligt, denkt hij aan de lokomotieven die gereed staan om de kamers door te razen naar hun eindbestemming: een ongebruikte douchecel. "Ik begon sterker te voelen dat ze de missie wilden vervullen waarvoor ze geschapen waren. De pressie werd bovendien groter door de gestage toename van het aantal mensen op de perrons. Wekelijks kwamen er groepen bij, zwijgend stonden ze opééngepakt... wachtend. Met een nog grotere energie zette ik de uitbreiding van de baan voort". Jacques' spoorwegobsessie heeft te maken met onverwerkte oorlogservaringen. Hetzelfde geldt voor Ilses insectenmanie. Ze is gefascineerd door mierenvolkeren die andere mierenvolkeren volledig uitroeien. Het woord "jood" komt nergens in het boek voor, maar alles wijst erop dat de holocaust in het gezin Dorf nog steeds voortleeft. Wat zal Jacques doen als de modelbaan af is? "De Henschel zal als eerste komen. Op het moment dat hij met zijn lichten de douchecel binnendendert, grijp ik hem, ruk hem van de wagons los.... de ene beestenwagen na de andere, iedereen bevrijdend en teven roepen, papa roepend, papa!" Het zal hem zijn vader niet terugbrengen, maar hem wel bevrijden van zijn obsessie, de wereld en het verleden ,icroscopisch te reconstrueren. Hij wordt een "normaal" mens, die zich zelfs wil veroorloven en een leven wil leiden dat op de toekomst en niet langer op het verleden is gericht. Of is het al te laat? "De stenotypiste zal hem niet willen. Ze zal zich zeker willen verloven. Ze zal vast willen trouwen, ze zal kinderen krijgen, maar beslist niet met en van een man die haar vader had kunnen zijn wanneer hij niet dag in dag uit met treintjes had gespeeld..." Ilse gaat een paar keer per jaar naar Parijs, om daar met wildvreemde mannen naar bed te gaan. Insecten ondergaan soms een metamorfose, een rups wordt een vlinder. In de mannen met wie ze het hotelbed deelt, zoekt ze haar verdwenen vader, of liever nog zijn moordenaar, die ze dan kan vertrappen als een insect. Jodenvervolging, eenzaamheid, obsessie's, Beurskens heeft deze thema's op een prachtige en zeer spannende manier met elkaar verstrengeld en "De Verloving", een boek met de lengte van een novelle, maar een intensiteit waarvan veel romans maar half kunnen tippen.

 

***

De vrijheid van de vernietiging : een nieuwe waarheid : een lange draad die men altijd meent te kunnen doorknippen, maar die telkens aan de schaar zal ontkomen : een omschrijving van vrijheid, van toepassing op het werk van Huub Beurskens

DOOR KOOS HAGERAATS GEPUBLICEERD in De Tijd OP 22-06-1990

De verloving, de uit twee delen bestaande novelle van Huub Beurskens, bevat aan de oppervlakte nauwelijks een verhaal. Maar onder die oppervlakte bevinden zich werelden die gekend willen worden, die hun ordening op de taal willen afdwingen en daarmee hun bestaansrecht willen opeisen. Het zijn werelden die, zo lijkt het, niet bestonden voordat ze in de taal terechtkwamen. Geen wonder dus dat "werkelijkheid" en verbeelding in deze novelle dikwijls op vrijwel niet te onderscheiden wijze door elkaar lopen.
Het eerste deel, "De tunnel", wordt verteld vanuit het perspectief van de vijftigjarige bankbediende Jacques. Hij is met "maman" en zijn drie jaar jongere zus Ilse op vakantie in Frankrijk. Zoals ieder jaar verafschuwt hij deze vakantie, maar nu is hij vastbesloten om het niet bij mokken en foeteren te laen: hij neemt zich voor een belangrijke beslissing te forceren en anders de vakantie te ruïneren.
Thuis heeft Jacques de gehele bovenverdieping vna de woning in beslag genomen met zijn modelspoorweg waarvan hij al sinds zijn vijftiende bezeten is. Het traject, inmiddels uitgegroeid tot een compleet landschap inclusief rivier, bergen, dorpen, stations en talloze reizigers, beslaat twee kamers. In een bergwand heeft hij een tunnelopening gemaakt en nu wil hij, omhet traject aan de andere kant van de berg te kunnen voortzetten, een gat slaan in de muur van de kamer die aan de doucheruimte grenst. Hij weet dat dit voornemen zal stuiten op een resoluut "neen" van maman en Ilse, maar is vastbesloten nog deze vakantie zijn plan erdoor te drukken.
In het tweede deel, "De berg", is alleen Ilse aan het woord. Ze "praat" tegen de slapende André, een man-voor-één-nacht met wie zij zich in een Parijs hotelletje bevindt. Langzaam ontvouwt zich in haar nachtelijke monoloog de wereld van haar diepste innerlijk. Ze is op een met Jacques'' bezetenheid te vergelijken wijze geïnteresseerd in de entomologie: dag in dag uit leest ze in een tiendelig standaardwerk over insekten. Zo in het groot, zo in het klein, want de modeltrein van Jacques verwijst in feite op eenzelfde wijze naar de wereldgeschiedenis als Ilse''s belangstelling voor het gekrioel der insekten dat doet.
De beelden van Ilse's taal splitsen zich aanvankelijk op in twee tegengestelden: de vlinders die in allerlei variaties de vrijheid zoeken, en de mierenkolonies die elkaar uitmoorden. Ten slotte komen deze tegengestelden bijeen in de spannende slotscène waarin Ilse (in werkelijkheid? in haar verbeelding?) probeert André te wurgen en in die misdaad haar ultieme vrijheid te vinden.
In beide delen van de novelle resoneert een voorgeschiedenis die slechts ten dele achterhaalbaar is. Door en in de beschrijving van Jacques'' modeltrein wordt een duister verband gelegd met de rampzalige jodentransportaties in de Tweede Wereldoorlog; op de een of andere manier is zijn vader daarbij betrokken geweest, vermoedelijk als slachtoffer. Dat is althans af te leiden uit de wanhoop van Jacques wanneer hij zich voorstelt hoe zijn modeltrein door het gat in de douchemuur tevoorschijn zal komen: in een verwoestende bevrijding zal hij de beestenwagens vertrappen en de mensen redden "en tevens roepend, papa roepend, papa! (...) "Hij zal komen", roep ik, terwijl ik al naar de T20 graai, "hij zal komen!" Maar in het tweede deel wordt gesuggereerd dat de vader - alweer: op de een of andere manier - fout is geweest in de oorlog: Ilse vertelt hoe ze kort na de oorlog een vriendje had dat niet langer met haar mocht omgaan: "Zijn ouders hadden het hem verboden. En dat het was vanwege maman en dat papa desondanks met haar..." Of zat het misschien nog anders? Die drie puntjes geven precies aan waar het in deze novelle wel en niet om gaat. In ieder geval gaat het niet om rechtlijnige eenduidigheid (niets is trouwens saaier dan dat). Zou er taal ontstaan zijn waar nu puntjes staan, dan zou daarmee de geheimenis mogelijkerwijs prijsgegeven zijn en dat is, gelet op de voortdurende vermenging van werkelijkheid en verbeelding, beslist niet Beurskens'' bedoeling geweest. Het gaat hem eerder om een talige werkelijkheid die, voortkomend uit de historische werkelijkheid, een nieuwe waarheid oplevert: die van de literatuur. De drie puntjes markeren in dit geval dan ook de grens tussen wat wij gewend zijn de (historische) werkelijkheid te noemen, en de (talige) verbeelding - voor die grens liggen de feiten, daarachter de woorden.
Of liever: daarachter ligt de vrijheid van de woorden. Want het thema van de vrijheid is in alle geledingen het fundament van deze novelle en, in ruimere zin, van het oeuvre van Huub Beurskens. Een paradoxale vrijheid overigens, zoals wel blijkt uit de wijze waarop hij Ilse daarmee laat omgaan, en zoals die tot uiting komt in bijvoorbeeld zijn romans Noordzeeplamen en De stroman (voor het gemak samengevat met: de vrijheid in de taal van de vernietiging). Daarom is het motto van Edmund Jabès bij deze novelle ook op Beurskens' eerdere werk van toepassing: "Weet je, zei hij ook, "wat vrijheid is? Een lange draad die men altijd meent te kunnen doorknippen, maar die telkens aan de schaar zal ontkomen, omdat hij van een onversneden doorzichtigheid is"."

 

***

 

Nieuwe novelle van Huub Beurskens : familiebanden zijn mooi als ze maar niet knellend zijn

DOOR RIES AGTERBERG GEPUBLICEERD in Forum OP 02-08-1990

Het verleden bepaalt voor een groot deel de toekomst, zeker wanneer dit verleden met de oorlog te maken heeft. In zijn onlangs verschenen novelle De verloving tracht Huub Beurskens de keuze tussen acceptatie van en verzet tegen dit lot te verbeelden.

De wereld is zo chaotisch dat het voor de kunst niet meer reëel zou zijn om de werkelijkheid als een spiegel weer te geven. Deze stelling poneerde Huub Beurskens enkele jaren terug in een essaybundel genaamd Schrijver zonder stoel. De kunstenaar moet van zijn stoel af en als het ware om de dingen heen lopen. De kunst is dan een concreet object geworden en niet meer een afspiegeling.
Poëzie en proza moeten volgens Beurskens aansluiting zoeken bij de moderne traditie van de beeldende kunst. Dat betekent dat het ''ik'' teruggedrongen moet worden en met name dat de verschillende perspectieven, gedeeltelijk bepaald door de relatie werkelijkheid-droom, zonder inmenging in elkaar moeten overlopen. De essaybundel is indertijd kritisch ontvangen door de stelligheid waarmee Beurskens zijn ideeën ontvouwde en wijze waarop hij in principe elke kunstenaar tal van verbodsborden voorhield.
Toch moet de essaybundel meer gezien worden als plaatsbepaling van Beurskens zelf. En wanneer er nieuw werk van hem verschijnt is de neiging groot deze tegen het licht van zijn door hemzelf ontwikkelde theorie te houden. Bij zijn onlangs verschenen novelle De verloving is daar alle reden toe.
In het vorige prozawerk, de verhalenbundel Badhok uit 1988, trachtte Beurskens de werkelijkheid te ontvluchten door de nadruk te leggen op het groteske, het fantastische. De mysterieuze metamorfoses en bizarre gebeurtenissen die de verhalen kenmerken zijn in tegenspraak met de uiterst realistische beschrijving. Daardoor ontstaat er een spanning tussen de werkelijkheid en de fantasie.

Modeltrein

In de De verloving draait Beurskens het principe om. Een realistisch gegeven krijgt door het stream-of-conciousness perspectief en de subtiele verwijzingen naar het verleden eenzelfde spanningsveld. Dromen, hallucinaties en reële gebeurtenissen spelen zich op hetzelfde niveau af.
De novelle gaat over een familie, bestaande uit een oude moeder met een ongetrouwde zoon en dochter, die al achtendertig jaar de vakantie doorbrengen in hetzelfde hotel in Vaison-la-Romaine. De novelle bestaat uit delen die tegengesteld zijn opgebouwd. In De tunnel is de zoon Jacques aan het woord, terwijl in De berg de dochter Ilse spreekt.
Beurskens begint het eerste deel met de zin:

"Familiebanden zijn mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn dat ze iemands persoonlijke ontplooiing geheel onmogelijk maken, vindt u niet?"

Meteen is duidelijk waar het in de novelle om gaat: de familieband. Jacques tracht zich in dit deel los te maken van het verleden dat hem koppelt aan deze familie. Zoals vaker voorkomt bij Beurskens, gaat verzet tegen het lot samen met het besef dat acceptatie onvermijdelijk is. Wat deze familie bindt aan het verleden is een gebeurtenis in de oorlog.
Beurskens is bijzonder schaars met verwijzingen hiernaar. Het zijn de details die de lezer op het spoor zetten. De hoteleigenaar heeft het gezin geholpen aan het eind van de oorlog. Waarmee? Met onderduiken? Waarschijnlijk wel, want veel details verwijzen naar de deportaties in de Tweede Wereldoorlog. Als Jacques droomt dat hij de treinen op zijn modelspoorbaan door middel van een tunnel naar de altijd gesloten gebleven douche zal leiden en de deur van de doucheruimte zal openbreken om de niets vermoedende passagiers te redden, moet zijn moeder met een portretfoto vader tussen de bevrijde mensen zoeken. Toch was vader geen jood, maar katholiek. Jacques zegt:

"Alsof iemand zich daarom bekommert, alsof het voldoende is uit te leggen, zelfs zwart op wit aan te tonen dat papa van katholieke huize was! U schijnt er geen benul van te hebben hoe het systeem werkt..." Waarom is hij dan gedeporteerd? Ilse vertelt in het tweede deel over een traumatische ervaring met een jonge vriend, vlak na de oorlog. Hij vertelt haar dat hij niet meer met haar mag omgaan omdat haar vader haar moeder getrouwd heeft, ondanks... Meer laat Beurskens niet los. Maar elders blijkt ook dat de familie van de vader het gezin na de oorlog heeft verstoten. Is de moeder dan joods? Het lijkt aannemelijk. En in hoeverre speelt de Duitse achternaam een rol als Ilse droomt dat Jacques schreeuwt:

"Ze zullen me injecteren, maar ik wil geen Duitser zijn, ik haat papa."

Vlinderstof

Helemaal helder wordt die achtergrond niet, al zijn er nog meer aanwijzingen in de richting van de concentratiekampen. Het verklaart ook waarom de zoon en dochter hun oude, verbleekte moeder niet in de steek kunnen laten en op respectievelijk vijftig- en zesenveertig jarige leeftijd nog thuis wonen.

"Familiebanden zijn mooi, maar ze moeten niet zo knellend zijn" luidde de eerste zin.

Beiden vullen hun tijd nu met een hobby. Jacques met de modeltreinen, zich afvragend hoe hij met de modelbouw orde, systeem, een zinvol systeem, in de chaos kan aanbrengen. Ilse is geobsedeerd door de entomologie, de insectenleer, eerst vanuit het idee dat de natuur goed en de mens slecht zou zijn, later vanuit een fascinatie voor het geheimzinnige doen en laten van al die kleine griezels en de rijkdom aan variaties waarmee het leven zich blijft ontvouwen.
Zoals de obsessie voor treinen te maken heeft met de deportaties, heeft de experimentele insectenleer relaties met de experimenten die in de concentratiekampen werden uitgevoerd. Ze kunnen het verleden niet los laten en Beurskens verbeeldt dat in hun hobby. Waar Jacques tracht met een tunnel de vrijheid te bereiken, ziet Ilse in een droom, dat die vrijheid achter een enorme zandberg ligt die aanlokkelijk lijkt, maar onbereikbaar is.
Het tweede deel van de novelle, als Ilse aan het woord is, speelt zich een half jaar na de achtendertigste vakantie in Vaison-la-Romaine af. De moeder is overleden en Jacques kondigt aan dat hij zich binnenkort wil verloven, al weet hij nog niet met wie. Voor Ilse is die stap een bedreiging. Ze ziet in haar droom hoe Jacques tracht over de zandberg te vliegen, in de vorm van een vlinder, hoe hij neergeschoten wordt en er van hem niets anders overblijft dan poeder en vlinderstof.
Beurskens laat zijn hoofdpersonages (letterlijk) aan het woord en daardoor lopen werkelijkheid, droom en hallucinatie in elkaar over. In één moment vallen verleden, toekomst, realiteit en illusie samen. Het kunstwerk behoort in die zin tot de moderne traditie zoals Beurskens die zich in zijn essaybundel heeft voorgeschreven. In een beeldende, poëtische stijl schetst hij de naakte mens in zijn strijd tegen het lot terwijl hij tegelijkertijd beseft dat de wortels van het lot de toekomst bepalen en daardoor een ontsnapping bijna onmogelijk maken.

 

***

Beurskens beschrijft een grote pijn

DOOR ANDRÉ MATTHIJSSE GEPUBLICEERD in de Haagsche Courant OP 01-06-1990

Waar zijn we nu weer verzeild geraakt? Een gezin (een oude moeder, haar dochter en zoon) gaat op zomervakantie. Zoals altijd tegen de zin van de zoon. Hij is het die het verhaal vertelt: Om me wat milder te stemmen had maman overdag mijn zakdoeken, sokken, shorts, de singlets, drie gestreken pantalons, de gehate halfhoge wandelschoenen, de overhemden en de dassen, twee colberts, de sandalen, de molières en de meeste toiletspullen alvast in mijn koffers gepakt.
Zo''n opsomming zet de toon. Het gezin gaat al voor de 38ste keer! En waarom wil zoonlief van maman niet mee naar de Mont Ventoux? Hij wil liever - en ik zeg het wat oneerbiedig - thuis met zijn treintjes blijven spelen! Deze veertiger Jacques heeft niet zomaar een hobby, hij is er bezeten van. En hij vertelt erover als zat de lezer bij hem in de hotelkamer.

Jacques zweet veel, daar in frankrijk. Hij heeft last van zijn darmen, lijkt wel incontinent. En ondertussen praat hij maar door over wat hij thuis met zijn treinen wil. Waarom hij een tunnel wil bouwen, die door een muur heen moet, en waarom maman en zijn zuste Ilse dat niet goed zullen vinden.
Huub Beurskens heeft met "De verloving" een aangrijpende novelle geschreven. Het verhaal van die op het oog saaie bankemployee, tijdens een zich elk jaar herhalende saaie vakantie, wordt langzaam aan overwoekerd doro de suggestie van één grote pijn. De verloren vader, de joodse achtergrond, het spel met de treinen, met treinongelukken.

Insecten

Zo verrassend Beurskens de eenzaamheid en het drama van Jacques karakteriseert, zo verrast hij in het tweede hoofdstuk met de beschrijving van de belevingswereld van Jacques" zuster Ilse. Ziji s insecten-deskundige. Zij richt zich niet rechtstreeks tot de lezer, maar tot een toevallige minnaar die zij inParijs heeft opgepikt. Maman is overleden, maar dit soort reizen maakt zij al heel lang.
Zowel Jacques als maman zullen geweten hebben, of op zijn minst vermoed, dat er geen tentoonstelling was die ik per se moest bezoeken, dat er geen lezing en geen bijeenkomst of, wanneer er al zoiets was, dat het in de eerste plaats een aanleiding was. Er waren hormonen, klierfuncties, althans tot voor kort.

Zoals Jacques tijdens het leven van zijn moeder in het spel met zijn treinen zijn nooit teruggekeerde vader heeft gezocht, zo zoekt Ilse nu na haar moeders dood de morodenaar van haar vader. In anonieme relaties. En zij begint met de naast haar slapende man, de gevonniste, een gruwelijk spel.
Tijdens hun laatste gezamenlijke vakantie met maman zei Ilse tegen haar broer: we hebben nergens iets te zoeken, wij zijn het zelf die zijn zoekgeraakt.
Zo teer en zo gruwelijk tegelijkertijd.Het bewijst opnieuw Beurskens’ grote vakmanschap.

 

***

Een emotionele impasse : suggestieve beelden in duistere novelle van Huub Beurskens

DOOR ARNOLD HEUMAKERS GEPUBLICEERD in de Volkskrant OP 08-06-1990

Veel blijft duister in De verloving, een nieuwe novelle van Huub Beurskens. De tekst van een honderdtal bladzijden valt uiteen in twee delen, twee afzonderlijke verhalen met elk een eigen titel: "De tunnel" en "De berg". Het eerste verhaal wordt verteld door een zekere Jacques, een vijftigjarige bankbediende met een passie voor modelspoorbouw; in het tweede verhaal is zijn zuster Ilse aan het woord, die zichzelf omschrijft als "een keurige lerares op leeftijd in een provinciestadje". Beiden zijn nooit getrouwd en wonen bij hun bejaarde moeder.
De eerste vraag die opkomt is: wat hebben deze twee verhalen met elkaar te maken? Op het eerste gezicht weinig, want Jacques vertelt vooral over zijn ergernis vanwege de - jaarlijks terugkerende - vakantie in de Vaucluse, die een belangrijke "doorbraak" in zijn spoorwegplannen verijdelt. Ilse daarentegen vertelt haar verhaal in een Parijse hotelkamer, waar zij naast een zekere André de nacht heeft doorgebracht. Het enige wat de verhalen met elkaar verbindt is de chronologie: Ilses verhaal volgt op dat van Jacques en sluit er ook in een aantal opzichten bij aan. Zij vertelt hoe het sinds de vakantie (waarop van Jacques'' ergernis niet veel is gebleken) verder is gegaan: "maman" is gestorven en Jacques heeft onverwacht aangekondigd zich te zullen verloven - met wie, dat blijft onduidelijk; misschien met een steno-typiste van zijn bank. Tot zover de feiten: ze behoren tot wat je de oppervlakte van de novelle zou kunnen noemen. Maar van groter belang lijkt wat zich achter en onder de feiten afspeelt. In De verloving heeft dat alles te maken met het verleden, waarvan de lezer zich uit het relaas van broer en zus slechts met de grootste moeite een beeld kan vormen.
Het verleden dat Jacques en Ilse dwars zit valt samen, zoveel wordt wel duidelijk, met de oorlog. Wat is er precies gebeurd? Beurskens beperkt zich tot enkele suggesties, die de lezer een bepaalde richting opsturen, zonder dat de gewekte vermoedens gelegenheid krijgen in zekerheden te veranderen. Zijn Jacques, Ilse en hun moeder joden, die tijdens de oorlog hebben moeten onderduiken? Is hun vader een Duitser geweest? Of was het precies andersom? In elk geval schijnt hij vermoord te zijn, maar door wie en onder wat voor omstandigheden, wordt niet vermeld. Waarom fantaseert Jacques over goederenwagons vol reizigers met koffers en tassen? Een verwijzing naar de deportaties tijdens de Tweede Wereldoorlog? Waarom droomt Ilse van het soort wetenschappelijke experimenten dat toentertijd in concentratiekampen werd verricht? Kennelijk heeft Beurskens het niet de moeite waard gevonden de lezer op deze punten van solide informatie te voorzien. Daaruit kan men afleiden dat het hem niet om zulke historische of realistische gegevens te doen is geweest. Zijn verhaal laat zich niet tot een herkenbare geschiedenis reduceren; er wordt alleen gebruik gemaakt van historische gegevens, die mogen fungeren als kristallisatiepunten voor de verbeelding of beter nog, als herkenningstekens op de innerlijke landkaart die zijn personages onder het oog van de lezer openvouwen.
Bij monde van zijn hoofdpersonen exploreert Beurskens een emotionele impasse, waarvan beide sprekers zich pas tijdens hun verhaal ten volle bewust lijken te worden. In het relaas van Jacques wordt deze impasse gesymboliseerd door de tunnel waarvoor de noodzakelijke doorbraak maar niet gerealiseerd kan worden. In Ilses verhaal komt een berg voor waar zij als een vlinder overheen probeert te vliegen - een beeld ontleend aan háár voornaamste hartstocht, de entomologie of insektenleer.
Beelden zijn in De verloving allesbepalend. Vandaar dat de grens tussen werkelijkheid, droom en hallucinatie nergens scherp kan worden getrokken. Jacques identificeert zich met de gedeporteerden die zijn goederenwagons vullen en heeft uit de stof van twee overhemden een davidster geknipt. Ilse wurgt haar minnaar van een nacht met zijn eigen broekriem. Maar gebeurt dat allemaal echt? De lezer komt er niet achter. Jacques en Ilse laten zich moeiteloos meeslepen door hun associaties, hun angsten en verlangens, die alleen in de taal die zij gebruiken werkelijkheid worden. Als personages bestaan zij voor zover zij voor zichzelf woorden hebben weten te vinden.
Dat lijkt niet meer dan een vanzelfsprekendheid, maar de nadruk is hier toch op zijn plaats omdat zo het typisch literaire karakter van de tekst beter tot uiting komt. Net zo min als de geschiedenis kan de psychologie worden aangewezen als het eigenlijke onderwerp van deze novelle. De vraag "waar het boek over gaat", valt daarom nauwelijks te beantwoorden. De tekst moet worden gezien als een geheel, dat met gebruikmaking van historische en psychologische elementen een bepaald esthetisch en emotioneel effect probeert teweeg te brengen. Om die reden geeft het ook niet, dat zoveel onopgehelderd blijft.
Het beoogde effect is immers onmiskenbaar, dank zij de vele mooie beelden, en een simpele, zorgvuldige stijl die het verhaal met zijn vele raadsels uitstekend tegenwicht biedt. Een goed voorbeeld is de volgende alinea:

"In het begin was ik er vast overtuigd dat de mensheid veel van de insektenwereld zou kunnen leren, van de wijze waarop de bijen, de hommels en de mieren hun staten inrichten bijvoorbeeld. De natuur was goed, de mens niet, daar kwam mijn opvatting simpel gezegd op neer. Toen ik als schoolmeisje helemaal overstuur door het bos van La Grange rende en op een vermolmde tronk viel die in stukken brak, zag ik overal in het hout bleke, lichtschuwe, onbeholpen keverlarven bewegen. Dat beeld achtervolgt me nog steeds. Ik moet er nooit met afschuw maar altijd met een gevoel van schuld aan denken."

Hier wordt veel gezegd, maar nog meer gesuggereerd, en juist dat laatste geeft de tekst zijn overtuigingskracht. Dat neemt niet weg dat in Beurskens'' proza veel andere literatuur, vooral van buitenlandse grootheden, op de achtergrond meeklinkt. Bij de fantastische, naar het groteske neigende verhalen van zijn vorige boek Badhok (1989) zou je bijvoorbeeld aan Kafka of aan Cortázar kunnen denken; bij De verloving werd ik af en toe sterk herinnerd aan Samuel Beckett, vanwege de techniek van het dubbele verhaal (waarvan Beckett in Molloy zo geraffineerd gebruik heeft gemaakt) en vanwege de onbeschroomde aandacht voor fysieke details, met name in het relaas van Jacques. Een zin als

"Daar heb je het al: tranen. Tranen en, alsof het niet op kan, nog enkele druppels urine ook..."

had moeiteloos uit de mond van Molloy of Malone kunnen komen.
Van epigonisme, laat staan van plagiaat zou ik overigens niet willen spreken, want er blijven nog altijd genoeg verschillen met Becketts werk. Beurskens is kennelijk iemand die niet te beroerd is te leren van wat hij bij andere schrijvers tegenkomt, hij maakt gebruik van wat het moderne avantgardistische of experimentele proza zich de afgelopen eeuw aan technieken en mogelijkheden heeft verworven, zonder dat bij hem zelf het experiment als zodanig een opvallende rol speelt. Daar lijkt mij niets op tegen; de in de Nederlandse literatuur nog altijd dominante realistische traditie kan wel wat concurrentie gebruiken.
Het enige bezwaar dat je tegen Beurskens zou kunnen aanvoeren is dat zijn werk en ook deze nieuwe novelle, ongetwijfeld mede vanwege de vele invloeden waarvoor hij zich heeft opengesteld, een ietwat onpersoonlijke indruk maakt. Waarom moest uitgerekend dit verhaal worden geschreven? Ik heb eerlijk gezegd geen idee. Aan de verder beslist niet irritante duisternis in De verloving voegt dat een dimensie toe die beter had kunnen ontbreken.

 

***

 

Broer met een missie

DOOR JANET LUIS GEPUBLICEERD in NRC Handelsblad OP 04-05-1990

Wie houdt van sprookjes, houdt vast ook wel van de verhalen van Huub Beurskens. Het is nog niet zo eenvoudig te zeggen wat er zo aantrekkelijk is aan de meeste verhalen uit zijn vorige bundel Badhok (1988), maar het sprookjesachtige karakter ervan draagt er zeker toe bij. Ze zijn betrekkelijk eenvoudig van opzet, maar tegelijk ook aangenaam mysterieus. Huub Beurskens doet, vermoed ik, graag een beroep op het kind in de mens, op de stiekeme liefhebber van stoute schoenen en stoutste dromen. Zijn personages, simpele zielen vaak, streven dingen na die niet mogen of niet geacht worden te kunnen. De held uit het titelverhaal van badhok, een zwijgzame zonderling, probeert letterlijk en figuurlijk aan zijn menselijke staat te ontstijgen. Met behulp van opgeplakte kippeveren en -vleugels probeert hij als een engel van de hoogste trans van de Sint Pieter te vliegen, naar de hemel waarschijnlijk. Zijn onderneming is wat halfslachtig, want een kop is zoals bekend maar een onbeholpen fladderaar en zeker geen begenadigd vlieger. Het loopt dan ook slecht met hem af. Wat Beurskens van een verwante schrijver als Stefan Hertmans onderscheidt, is zijn nuchtere, vaak nogal droogkomische stijl, die ervoor zorgt dat zijn verhalen, hoe bizar soms ook, niet zweverig worden. Toch kleeft er wel een gevaar aan dit genre. In het psychologische schiet het bizarre verhaal nogal eens tekort, zodat er een groot beroep gedaan moet worden op de fantasie en de welwillendheid van de lezer. Een rechtgeaard sprookjeslezer zal natuurlijk ook niet voor ieder ongewoon verschijnsel een verklaring eisen, of wakker liggen van een verhaalfiguur zonder neus maar met eeuwige heugd, of van een handelaar in dekens die transformeert tot stier. Echte sprookjes schrijft Beurskens intussen niet, daarvoor eindigen zijn verhalen te vaak ongelukkig. Ze stemmen desondanks zeker niet alleen somber. Verzet tegen de normale gang van zaken, ook al levert het niets op, is altijd te prefereren boven kalme berusting - dat is geloof ik wat Beurskens wil overdragen. De verloving, zijn nieuwe novelle, is in veel opzichten gewoner dan de meeste van zijn verhalen. Er gebeurt niets dat niet zou kunnen en er is ook niet overdreven veel denkkracht en voorstellingsvermogen vereist om te begrijpen hoe de novelle in elkaar steekt. Verzet is er intussen wel, maar dan vooral in de geest. De toon van de vijftigjarige man die in De verloving het meest aan het woord komt, doet kinderlijk opstandig aan. Hij verzet zich - en al in de eerste zin maakt hij de lezer tot zijn medeplichtige ("vindt u ook niet?") - tegen de knellende banden met zijn moeder en zus. Hij zint op een definitieve bevrijding, maar slaagt er niet in de juiste woorden of middelen te vinden om zich van hen los te maken. Dat is ook geen wonder, want hij vormt met zijn moeder en zus een bijzonder gezin. Zij zijn namelijk de enige drie van een joodse familie die de oorlog hebben overleefd. Het zal wel niet teovallig zijn dat deze novelle zo vlak voor de dodenherdenking en de bevrijdingsdag uitkwam, al speelt het verhaal zich niet in Nederland, maar in Frankrijk af. Wel vraag ik me af of de oorlog als voor- of of als achtergrond fungeert, om zo te zeggen. Zoals de verhalen in Badhok in zekere zin door het niets bedreigd worden, zo bezwijkt deze novelle soms bijna onder een teveel aan suggestieve verwijzingen naar ''donkere locs'', adelaars, veewagens, gele driehoeken en vrijdagavonden waarop niet gewerkt mag worden. Ik denk dat Beurskens iets te krampachtig woorden als joods, sabbath en deportatie heeft willen vermijden. Hier wringt iets tussen een toch vooral iteraire behoefte aan mysterie en het zware gewicht van de geschiedenis. Toch is hij erin geslaagd, afgezien van het wat pathetische slotakkoord, een mooie synthese tot stand te brengen tussen heden en verleden en tussen zijn lichtvoetige stijl en de tragische ondertoon van de novelle. Angst In De verloving laat Beurskens zien hoe broer en zus - de moeder is niet meer dan een fletse figurant - proberen met hun gevoelens van schuld en gêne in het reine te komen. Uit angst voor de gorte boze wereld neemt de broer zijn toevlucht tot de modelspoorbouw, de zus tot de wondere wereld der insekten, maar zelfs in deze mini-werelden dringt de oorlog binnen. De broer speelt eerst nog vrij simpel oorlogje met zijn treinen, maar al gauw begint zich een heuse missie op te dringen, die hem dwingt tot het ontwerpen van een solide systeem: "Wekelijks kwamen er groepen bij, zwijgend stonden ze opeengepakt, mannen, vrouwen, kinderen, ouderen, vaak in lange jassen, midden in de zomerse warmte op de perrons, niet alleen op de reguliere perrons voor het personenvervoer, merendeels zelfs op de goederenterreinen." Ruim veertig jaar na de oorlog stelt hij zich ten doel de treinen met gedeporteerde joden te onderscheppen en de inzittenden hun vrijheid terug te geven. Een taak die zelfs in het zeer klein onuitvoerbaar blijkt. Je kunt hem als een idealist beschouwen, die hoe dan ook hoop heeft op verbetering. Zelfs heeft hij het plan opgevat om met een verloofde, die hij alleen nog even moet zien te vinden, een nieuw leven te beginnen . Zijn zus daarentegen is, zoals dat heet, wijzer geworden en realistischer ingesteld. Je kunt haar ook gedesillusioneerd noemen. Geïnspireerd door de insekten die ook niet zo lief zijn voor elkaar, en onder het wat afgezaagde motto "ieder van ons doodt degene die hij liefheeft" besluit zij een minnaar van één nacht te doden, alleen al om zelf eens een keer zo''n zinloze daad te kunnen verrichten. "Een onderdeel van een eeuwige metamorfose, atomen en atomen , wat charme, dat is alles, dat is het warmte uitstralende, slapende lijf naast me, verder niets, ik noem het André maar weet zelfs niet of het zijn echte naam wel is". of André er ook werkelijk aan moet geloven blijft in het ongewisse, al valt het ergste te vrezen. Leven en dood houden elkaar in deze novelle toch al niet helemaal in evenwicht. Dat kan zelfs een schrijver zich 45 jaar na de bevrijding niet permitteren.