De nering van de Russische
immigrant en schrijver Sirin in de Amsterdamse Dapperstraat.
Komkommertijd. En nog eens aanhoudend warm en droog weer ook.
Nog luiere, typografisch meer opgeblazen en opgedirkte artikelen dan gewoonlijk
in de weekendedities van kranten. Zoals vandaag een over maar liefst vier Volkskranttabloidpagina’s
uitgerekte tekst van 2350 woorden over het dalende inkomen van Nederlandse
literaire auteurs, opgeleukt met statistiekjes. Er wordt in dat stuk vooral
veel onbesproken gelaten, zoals de rol van de literaire kritiek in dag- en
weekbladen en, niet in de laatste plaats, de vraag of het nou zo erg is dat weinig literaire
auteurs van hun pen of toetsenbord kunnen leven, en of het beoefenen van een echt
beroep een wezenlijke belemmering is voor kwaliteit en kwantiteit van iemands
literaire geschriften. Franz Kafka heeft mét maar nooit ván zijn pen geleefd.
Maar dat waren andere tijden. De Duitse schrijver Gottfried Benn is zijn hele
leven praktiserend arts geweest. De Amerikaanse schrijver William Carlos
Williams: kinderarts. De Amerikaanse dichter Wallace Stevens: verzekeringsman. Waarvan
leefde Vladimir Nabokov toen hij in Berlijn onder de naam Sirin romans schreef?
Niet van de verkoop van zijn romans Kamera
Obskura en Otchaianie. Witold
Gombrowicz werkte op een bank in Argentinië. Ook dat waren andere tijden. Maar
neem, veel dichter bij huis en bij de huidige tijd, Willem Brakman: die was tot
zijn 63ste arts en hij publiceerde meer dan vijftig boeken,
merendeels romans en veel meer dan de helft ervan tijdens zijn beroepsleven.
Hoe dan ook leden deze schrijvers niet echt ‘armoede’, zomin in financieel als
artistiek opzicht. En rijk hoef je als kunstenaar toch alleen maar in dat
laatste opzicht te zijn?
In het Volkskrantartikel
staat dit: ‘Armoede onder schrijvers is van alle tijden, zo valt tegen alle
noodsignalen in te brengen. Neem begin jaren zestig, toen het gemiddelde
inkomen zo beroerd was dat schrijvers en dichters bijklusten als copywriters of
leraren.’
Van dat
laatste schiet ik onmiddellijk in de weerstand – is dat een correcte uitdrukking?
Wat een vooroordeel, wat een gotspe! Alsof een echt – ik begin dit bijvoeglijk naamwoord te accentueren – en
eerbaar beroep hebben voor een schrijver een kwestie van bijklussen is! Zie hierboven.
En kijk naar mezelf: maar liefst 37 jaar lang gaf ik parttime les en mijn
inkomen kwam en komt nog steeds uit dat beroep dat ik al die tijd met overtuiging,
inzet en plezier heb beoefend! Terwijl ik de productie van bij reguliere
uitgeverijen verschenen boeken van Brakman op de hielen zit.
Ik zou weleens
een omgekeerde, hoewel evenmin beantwoordbare vraag willen stellen. Wat zouden
we van bijvoorbeeld H.H. ter Balkt aan poëzie hebben gehad wanneer de man niet,
na het opgeven van zijn onderwijzersbaan, tientallen jaren lang met subsidies (werk-
of projectbeurzen) van het Fonds voor de Letteren in zijn levensbehoeften zou
zijn ondersteund? Ik heb er een meer dan flauw vermoeden van: ongeveer
evenveel. Maar was Harry dan niet verhongerd, samen met zijn Willemien? In
Nederland…? Kom nou.
Zelf ben ik vier
jaar adviesraadslid van dat Fonds geweest (al staat op de vulpen die ik ten
afscheid kreeg: ‘Huub Beurkens’), lang genoeg om voldoende te weten van ins and
outs evenals van schrijversgedrag en schrijverswangedrag. Begrijp me niet
verkeerd, ik gun de allermeesten heus wel zo’n in cultuurpapier verpakte
uitkering en ik pleit allerminst voor het afschaffen van zo’n fonds (dat
inmiddels anders heet), want dat lijkt me een verkeerd signaal aan verkeerde
mensen. Ik vraag me slechts in alle eerlijkheid af of de kwaliteit van wat er kennelijk
geschreven wil worden zonder die steun zou kelderen.
Zaak van een geboortige
Nederlander en schrijver in de Amsterdamse Dapperstraat.
En nog iets. Zou uit de commerciële neergang van de
verkoopcijfers van literaire boeken niet artistiek munt te slaan zijn? Bij
wijze van natuurlijke selectie? Stel je bijvoorbeeld de grote commerciële
uitgeverijen voor, zoals die al jaren met hangen en wurgen proberen voort te
bestaan: dat die niet alleen nog verder inkrimpen qua poenerige locatie en personeelsbestand,
maar geheel afvallen wegens overrijpheid, en wegrotten… Zou dat niet juist een
kans zijn voor échte idealen, zowel bij auteurs als bij uitgevers? Of zou dat
een ramp zijn? Voor wie? Voor die schrijvers, beslist niet altijd de slechtsten,
van wier boeken niet meer dan duizend exemplaren worden gekocht? (Let
op, ik gebruik hier het werkwoord ‘kopen’, niet ‘verkopen’.)
Stel je dat
sowieso eens voor: hooguit 800 lezers op een wereldbevolking van 7.640.557.975
– voor wie ervan doe je het? In elk geval voor 7.640.557.175 niet. (Anderzijds:
1 Trump of 1 Poetin op dezelfde wereldbevolking die, in de tijd die ik heb
zitten tikken na het invoeren van het eerste cijfer, 7.640.558.543 is gaan
bedragen…)
Ik bedoel:
schrijvers die zich laten afschrikken door dat soort getalsmatige en financiële
inzichten en vooruitzichten, kunnen die echt niet beter een écht
beroep zoeken? En dit alles nog afgezien van digitalisering en ontlezing. 'Achterhaald' zijn in deze, onze huidige wereld: is dat langzamerhand geen voorwaarde voor artistieke vrijheid?