ik wil een chateau bij Bordeaux
flikker op zeg met je flexplek
een stevig piramidevormig model
van zandkleurig katoen met ruim
interieur het is een beetje zoals
met de begeerde Birkin bag
als een Franse zomerstorm
in de volksmond overtrekt
wip ik nog even langs
op een jumbotronhuwelijk
met mijn bodycam voor op sociale media
er zullen scherpschutters aanwezig zijn
om tegen elkaar te zeggen die vrouw
weet niet veel van naveltruitjes
en visnetjurkjes één tui die breekt
en het is voorbij
wat alle succesgoeroes ook zeggen
neem dan een huisdier met een vacht
waarin je hartstochtelijk uithuilen kan
‘Dit
gedicht herken je meteen als van wie het is. Haar teksten bestaan over het
algemeen uit een opeenhoping van zinnen en uitroepen. Die zijn dikwijls gevat,
verrassend, of lijken vaagweg bekend omdat ze doen denken aan gemeenplaatsen.
De zinnen van deze poëzie zouden het prima doen als raadselachtige tweets of
tegendraadse Instagram-poëzie. Geen titels, geen interpunctie. Deze poëzie is
weliswaar in hoge mate associatief – de betekenisdichtheid is hoog – maar
steeds zwaait de deur even open. Deze poëzie is niet bang zeer hedendaags en
actueel te zijn. “Flexplek”, “Birkin bag”, “jumbotron”, “bodycam”,
“naveltruitje” – iemand die er over honderd jaar op stuit, heeft er nog een
flinke kluif aan.’
*
Soms, nee, steeds vaker vraag ik me af of ik
er nog wel bij hoor en waar alles gebleven is of buiten welke tijd en grenzen
ik ben beland. Als dichter en als lezer van poëzie. De vraag is natuurlijk of
ik ‘er’ ooit wél ‘bij’ heb gehoord. Een halfbakken antwoord daarop is dat ik er
op zijn minst ooit bij gehoord zou willen hebben, althans bij een deel ervan, maar
dat die behoefte of dat verlangen er nu niet meer zijn, integendeel zelfs, want als
het zó moet...
Leeftijd,
volgende generaties, nieuwe tijden en daarmee andere vormen van perceptie en beleving.
Natuurlijk, in meerdere betekenissen van het woord! Maar zou het zo simpel
zijn? Zelf hield ik al op vrij jonge leeftijd van ook het werk van bijvoorbeeld
de oudere Picasso, Rembrandt, Titiaan – en hoe! Zoals ik het nieuwste werk van
David Hockney, inmiddels 80, met meer dan grote belangstelling blijf volgen. En
schrijvers, dichters heb ik eveneens nooit kwalitatief op productieleeftijd of
tijdsgewricht geselecteerd. Enkele voorbeelden volstaan, lijkt me: toen de
Duitse dichter Gottfried Benn, van wie ik naderhand het een en ander vertaalde,
overleed was ik zes, de Amerikaanse dichter Wallace Stevens schreef zijn beste
poëzie na zijn vijftigste en Gerrit Kouwenaar was 79 toen zijn fraaie bundel Totaal witte kamer verscheen.
Ik
stel me onwillekeurig die cultuurnatuurlijke outcast-vraag bij een gedicht als het bovenstaande. Je kunt
daar zo veel kanten mee op, lijkt me, dat er geen werkelijk zinnige richting
meer overblijft. Typisch van en voor deze tijd? Moet ik de tekst benaderen, plaatsen en voorts positief
waarderen zoals dat gebeurt in de door mij cursief gezette beschouwende opmerkingen
eronder? En me dan wagen aan de interpretatie als dat hier een verzet te lezen
is tegen kapitalistische manipulatie (verzet tegen de ‘flexplek’), een
verlangen naar een soort nieuwe romantiek, waarbij echter niet gestreefd wordt
naar vastigheid of vastgoed, maar veeleer naar een bedoeïnenachtig woestijnbestaan,
en dat overal het gevaar, de (staats)terreur op de loer ligt (de
‘scherpschutters’) in onze door registratie (‘bodycam’, ‘sociale media’),
modefetisjisme (‘Birkin bag’) en sentimentaliteit (slotregels) beheerste
maatschappij? Of betekenen de twee slotregels ‘dat we ondanks de neergang hoop moeten houden, tegen beter weten in’?
Moet ik de cultuurkritische insteek van dit gedicht weten te herkennen, erkennen
en waarderen? En zo ja, wat dan? Of wat dan nog? Leidt dat me tot een nieuw,
dieper of veranderd inzicht? Kan ik niet veel beter een begrijpelijke
journalistieke uiteenzetting in een goede krant lezen?
Gooi het maar in mijn Birkintas! Artistiek
aandoende warrigheid – het spijt me, maar ik kan er noch meer noch minder in zien. Elias
Canetti is het met me eens. ‘Associaties, alleen interessant als je van zes
tussenschakels er vijf onderdrukt,’ aldus Canetti. Maar of dat vandaag de dag nog telt? Hij was in
de zestig toen hij dit noteerde, en dat is al bijna zestig jaar geleden!
Als ik híer bij moet horen, hoor ik er niet meer bij, kan en wil ik er niet
meer bij horen. Zo’n tekst, die zich afficheert als gedicht of als poëzie, is en
blijft niets dan kunstzinnig ogende warrigheid voor mij. En ik kan het weten.
Want ik heb dit ‘gedicht’ simpelweg zelf vervaardigd, dat wil zeggen, ik heb
het in een kwartiertje eigenhandig digitaal geknipt en geplakt, met behulp van een
paar willekeurige digitale krantenstukjes van vandaag. En ook wat er cursief
onder is gezet heb ik grotendeels geknipt, verknipt en geplakt, en wel uit de bespreking
van een nieuwe poëzie-uitgave van Astrid Lampe door Alfred Schaffer in De Groene Amsterdammer van deze week.
Van
die bespreking snap ik al net zomin iets als van de besproken poëzie. Omdat ik
er gewoonweg niet meer bijhoor, neem ik aan, zowel qua plaats en tijd, uitsluitend
ik, want ik hoor of lees verder niemand over dit, dus mijn probleem. Ik bedoel,
niets in die bespreking maakt me
duidelijk dat ‘ik wil een chateau bij Bordeaux’ klinkklare onzin is en dit,
geciteerd in genoemde en gebruikte recensie, kennelijk allesbehalve:
we slaan een jas over een jas
in de casco tempel
onze gedichten zijn af alleen de Taliban
is nog niet opgeleverd
muurkanker omarmt de slapende cel
de trilspin weeft warrige bidmatjes
de sleutelkoning van de hakkenbar
blijft in gebed
cultuur trekt zich op
aan deze faunapassage
waar het frisse groen
tegen de muren opjojoot
we kennen geen winterstop
dieren op doortocht spuiten hun graffiti
alle kleuren girlpower van je land
duiken tijdelijk onder in dit duinhagedisje
dat van identiteit haar beroep gaat maken
viriel zon zoekt
PS Vindt u mijn
gedicht stiekem niet toch net ietsje beter? O, ijdelheid der ijdelheden!