donderdag 2 november 2017

ENTHOUSIASTE POTLODEN EN EEN KORTE BROEK


Ik heb te veel potloden in huis. Je kunt beter veel huisdieren hebben, die kun je nog allemaal praktisch tegelijk verwennen en verzorgen en bezighouden, je kunt met een aantal katten of honden of marmotten tegelijk spelen. Maar ik kan met slechts één geslepen potlood tegelijk schrijven en strepen zetten. En toch breng ik van tijd tot tijd iets mee naar huis waar ze stuk voor stuk enthousiast mee, dat wil zeggen, in bezig zouden willen zijn: een boek waarvan ik weet dat het om tekstonderstrepingen, en om uitroeptekens en notities in de marge vraagt.

Vandaag is dat Paul Valéry, Cahiers - vertaald en ingeleid door Jan Fontijn, uitgegeven door De Buitenkant, Amsterdam. Valérynotities, dat betekent gegarandeerd grafietfeest. En bij de tweede en volgende lectuur streep je weer andere dingen aan dan tijdens de voorafgaande (bij onder meer de notities van Elias Canetti of in de dagboeken van Franz Kafka heb ik dat ook), waardoor al dat gestreep op een gegeven moment zinloos oogt, simpelweg omdat ten slotte zo goed als alles onderstreept is geraakt.

Fontijn heeft de door hem geselecteerde en vertaalde (ochtend)notities van Valéry ondergebracht in drie afdelingen: een over poëzie, een over literatuur en een derde over ‘de aard der gevoelens’.
            Allereerst struinend plukkend in de afdeling over poëzie – dit soort notities moet je in bescheiden doses, maar van tijd tot tijd tot je nemen –, valt het mijn uitverkoren potlood op hoe Valéry voortdurend manoeuvreert om niet in of door het geschrevene vast te komen zitten. Zo benadrukt hij steeds weer het belang van vaste vormelementen in de poëzie, maar wijst hij ook bij herhaling op de gevaren of nadelen ervan.
            ‘Het aardige van rijm is – zoals bij elke conventionele restrictie – dat het een menigte ideeën kan oproepen, dat wil zeggen, combinaties waaraan men nooit gedacht zou hebben,’ noteert hij ergens. Maar ergens anders staat dit: ‘Poëtische regels blokkeren de inspiratie.’ En zo ging volgens hem de poëzie van de zogenaamde dichters van de Parnassus ten onder ‘aan een zekere gemakzucht, voortkomend uit haar duidelijke moeilijkheid’, dat wil zeggen aan de strikt gehanteerde regels. ‘Alle keren dat het mooie zo bepaald wordt, wordt het oppervlakkig; en het doorbreken van regels wint aan waarde,’ legt hij uit. Om nadien weer te noteren: ‘Rijm is het signaal dat je in een toestand van het vers bent.’ Of: ‘Eeuwige roem voor de uitvinder van het sonnet.’
            Het kan niet anders of ik moet veel van Paul Valéry hebben geleerd. Voor zover ik nu kan nagaan moet ik hem voor mezelf hebben ontdekt toen ik net 25 jaar was geworden: niet alleen schafte ik toen een Gallimard-pocketuitgave van zijn Poésies plus een kleine Larousse-uitgave van Charmes aan, ook of vooral kocht ik een uitgave met beschouwingen van Valéry over kunst in Duitse vertaling (een taal die ik heel wat makkelijker aankon). En daar is het uiteraard niet bij gebleven.
            Neem dat rijmen, dat ik als dichter op een gegeven moment ‘weer’ ben gaan doen en nog steeds met plezier praktiseer: het zoeken naar een passend rijm heeft meer dan eens tot iets geleid wat ik zonder dat zoeken niet had gevonden. Wat niet wil zeggen dat ik ook altijd een passend rijm heb kunnen vinden, want dat nooit koste wat kost, het rijm werd en wordt derhalve wel eens feestelijk bedankt voor de hulp maar daarmee ook meteen als onbruikbaar, want redundant afgedankt.
            Zoiets als deze praktijk ken ik ook: ‘Ik werk op een strofe – tien, twintig maal ben ik niet tevreden, maar door het onophoudelijk weer op te nemen raak ik vertrouwd niet met mijn tekst, – maar met zijn mogelijkheden, zijn harmonische tonen.’ (Is dit, dat al doende leren kennen, niet wat Merleau-Ponty ‘praktognosie’ noemde?)
            En zo is van alles en nog wat kaasje voor mijn potlood.

Maar kijk, nu zet dat potlood toch een fiks vraagteken in de marge: ‘Poëzie duldt middelmatigheid veel minder dan schilderkunst en proza.’
            Dat lijkt me onzin die getuigt van een onderwaardering van een andere kunstdiscipline en een ander literair genre. Of van een overwaardering van de poëzie. Ja, nee, Paul Valéry moet niet veel van verhalend proza hebben en al helemaal niet van de roman. In zijn optiek is proza inferieur aan de poëzie. Meer dan eens geeft hij daar uiting aan.
            Vertaler Jan Fontijn verklaart in zijn inleiding ‘Valéry’s verbeten kritiek op het genre van de roman’ vanuit de literatuurhistorische context ‘waarin hij zijn scherpe kritiek spuide.’ Het gaat dus om verzet tegen de naturalistische roman, tegen de roman waar de taal alleen maar werd ‘gebruikt’ als vehikel om een verhaal met een intrige naar een plot te kunnen laten lopen. In dat proza kun je volgens Valéry de taal ‘annuleren op het moment dat het begrepen is’.
            Zulke romans bestaan overigens nog steeds, ze zijn zelfs ver in de meerderheid, want worden maar al te gretig gelezen.* Maar intussen hebben we James Joyce gehad, Samuel Beckett, Witold Gombrowicz, Alain Robbe-Grillet, om er slechts enkelen te noemen. En zou Valéry iets van Franz Kafka hebben gekend? Wellicht zijn de prozaboeken die zij schreven zelfs geen ‘romans’ in de oorspronkelijke of negentiende-eeuwse zin te noemen, en duiden we ze alleen zo aan bij gebrek aan een deugdelijk alternatief. Hoe dan ook, toen ik hierboven opmerkte dat ik veel van Paul Valéry moet hebben geleerd, bedoelde ik dat niet alleen als dichter, maar ook als prozaschrijver… Veel van wat Valéry met betrekking tot poëzie opmerkt, geldt namelijk bijna net zo voor artistiek proza, voor de artistieke ‘roman’.
            Inleider Fontijn blijft trouwens eveneens enigszins vasthouden aan een essentieel of fundamenteel onderscheid tussen dichters en prozaïsten. ‘De wijze waarop poëzie en proza tot stand komen is zeer verschillend,’ schrijft hij, ‘en daarom verschillen dichters en romanschrijvers soms erg van elkaar. Geen van onze grote dichters (Gorter, Leopold, Kloos, Nijhoff, Achterberg, Gezelle) waren [was] tevens [een] grote prozaschrijvers […s].’
            Mag ik voorzichtig wijzen op ‘onze’ schrijvers die zowel iets voorstellen op het vlak van de dichtkunst als dat van het proza, op Simon Vestdijk bijvoorbeeld, op Hugo Claus? Ik ken zowel poëzie als proza van Remco Campert, van Willem van Toorn, Kees Ouwens, J. Bernlef, H.C. ten Berge, Stefan Hertmans. In andere talen: Jorge Luis Borges, Pier Paolo Pasolini, Gottfried Benn, Vladimir Nabokov… De vraag of zo’n schrijver eigenlijk, dus beter dichter dan prozaïst is of omgekeerd, vind ik nogal irrelevant; Carl Lewis kon het snelste sprinten en het verste springen. Zoals ik ook niet geïnteresseerd ben in een antwoord op de vraag of Rembrandt eigenlijk tekenaar of schilder was. De nachtwacht is in allerlei opzichten een imposant meesterwerk, maar Rembrandts etsje van het pissende vrouwtje, dat qua beeldoppervlak meer dan 3117 keer in De nachtwacht past, neemt zeker evenveel (prominente) plaats in mijn beeldgeheugen in. Of je kunt ook iets als dit zeggen: wie het proza van Vladimir Nabokov niet leest zoals je goede poëzie zou moeten lezen, doet dat werk en zichzelf onrecht.** En waarom had Witold Gombrowicz de schurft aan DE dichters? Laat ik het antwoord op deze vraag nog even voor me uitschuiven…
            Hoe dan ook, Valéry’s literatuurhistorische context is er een van honderd jaar geleden en is de mijne niet meer. Derhalve lees ik menige opmerking van Valéry over poëzie ook als met betrekking op hedendaags artistiek proza.
– ‘Poëzie [proza] (als kunst) begint zodra het fysieke aspect van de taal opgeroepen wordt zich met het betekenisaspect te verenigen om een effect tot stand te brengen.’
– ‘Voor een dichter [prozaïst] gaat het er niet om te zeggen: Het regent. Het gaat erom… de regen te scheppen.’
– ‘Het werk van de dichter [prozaïst] is misschien van alle werken datgene waar het grootste ongeduld wezenlijk de grootste mate van geduld behoeft.’
– ‘Grootheid der dichters [prozaïsten] – met woorden te kunnen vatten wat ze slechts in hun geest in een glimp zagen.’
– ‘Poëzie [proza] moet geen ideeën uitdragen. Ideeën (in de gewone zin van het woord) zijn uitdrukkingen of formules. […] Dus moet ze [het] een toestand scheppen of overbrengen die onder-intellectueel of pre-ideeënachtig is en deze opnieuw vormen als een spontane functie, met alle kunstmatigheden daarbij.’
            Enzovoort.
            De haast sacrale exclusiviteit die Valéry toekent aan DE poëzie, de boven alles verheven zuiverheid ervan die hij lijkt na te streven – terwijl niets zuiver is, ook de kunst, zeker de taalkunst niet –, begint na enige leestijd in de Cahiers ook wel te irriteren. Dan is het tijd om Witold Gombrowicz tevoorschijn te halen. Onder meer dit staat namelijk in Gombrowicz Dagboek onder de kop ‘Tegen de dichters’:
‘We zouden bijvoorbeeld heel wat moois ontdekken als we probeerden na te gaan in hoeverre iemand die enthousiast is over Bach daar eigenlijk wel toe in staat is, dat wil zeggen, in staat is iets van Bachs muziek te begrijpen. […] Wat een geluk dat diegenen die op Valéry’s verheven wijze over kunst discussiëren, zich niet tot dergelijke confrontaties verlagen. Wie langs deze weg onze esthetische mis nadert, zal zonder moeite ontdekken dat dit koninkrijk van schijnbare rijpheid juist het meest onrijpe hofje der mensheid is, waar bluf, mystificatie, snobisme, valsheid en domheid regeren. En voor ons stijve denken zal het een goede gymnastiek zijn, als wij ons van tijd tot tijd Paul Valéry persoonlijk als kapelaan van de onrijpheid voorstellen, als priester op blote voeten en in korte broek.’
Familie van me, allebei, oom Paul en oom Witold, maar elk van een andere tak, de ene van mijn vaderskant, de andere van mijn moederskant, of andersom.
            Op naar de afdeling over ‘Literatuur’.


*        De reden van het appreciëren van zulke romans is bij menige lezer dezelfde als die van het niet kunnen waarderen van andersoortige romans: niet echt literair, dus niet ad litteram lezen. Of laat ik het vergoelijkend stellen door de bal elders te leggen: gebrek aan literaire leeseducatie.

**            Momenteel werk ik aan de integrale vertaling van Vladimir Nabokov, Collected Poems, onder de titel ‘Verzamelde gedichten’, in de loop van 2018 te verschijnen bij Uitgeverij Koppernik.