Mijn laatste twee gedichtenbundels zijn niet in reguliere
handelsedities verschenen. Hoe deed Han
Shan dat dan (25 gedichten plus 5 digitale prenten) verscheen in eenmalige
oplage van 88 exemplaren als bibliofiele uitgave van Atalanta Pers (Baarn
2014) en De warmte van een hondje (26
gedichten) verscheen in een exclusieve oplage van 125 exemplaren in eigen
beheer (Amsterdam 2015). Ook voor mijn lopende poëzieproject, t.w. een lang
gedicht, zal ik naar alle waarschijnlijkheid geen beroep op een commerciële
uitgeverij doen.
Er zijn meerdere
redenen hiervoor. Een niet onbelangrijke reden is dat ik van mijn huidige
uitgeverij onmogelijk kan verwachten dat die mijn literaire
productie met uitgaven ervan zal kunnen en moeten bijhouden. Het plezier van
het eigenhandig (mee) maken van uitgaves speelt eveneens een rol. Nostalgie naar de beginnersjaren als dichter op de middelbare school en in de
studententijd wellicht ook. Maar zonder meer de belangrijkste reden is:
gemoedsrust. Of (zelf)bescherming.
Eigenlijk wil ik
gewoon niet meer het risico lopen dat mijn gedichten als een prooi in handen
vallen van bepaalde lieden, dat ze door die lui of volkomen genegeerd of
verscheurd worden. Dat besefte ik vandaag weer eens goed toen ik een van hen
aan het werk zag in De Groene
Amsterdammer van deze week (nr. 7, 2016).
Piet Gerbrandy
besluit zijn bespreking van de poëziebundel Slordig
met geluk van Menno Wigman als volgt:
‘Toch mooi dat
dit / gedicht niet nodig is’, schrijft hij [Menno Wigman dus] in Geluk heeft een adres. Dat is een
behartenswaardige uitspraak.’
Van dit soort
cynische gevatheid draait mijn maag om.
Och, merkt hij
dan op: ‘Het komt wel weer goed met Wigmans poëzie, maar met deze bundel had
hij beter nog wat kunnen wachten.’
Daar begrijp ik
dan weer niets van. In zijn hele stuk heeft Gerbrandy nergens aangegeven zelf
veel waardering te hebben voor Wigmans eerdere poëzie. Wel noteert hij: ‘Zijn
werk wordt al twintig jaar gekenmerkt door tobberigheid, ergernis, zelfhaat en
lethargie, maar wist door zijn strakke versvorm, elegante formuleringen en
vooral toegankelijkheid een groot publiek aan zich te binden.’ En op grond van
die door hem genoemde aspecten, zegt hij ook over Wigmans nieuwe bundel: ‘Het
zal hem geen windeieren leggen, want zo zien we dichters graag: als romantische
dromers die zich in eenzaamheid bijna dood drinken.’
Let op de door Gerbrandy in deze laatste zin gebruikte truc: ‘we’ zegt hij en we weten allemaal dat hij daarmee ‘die daar’ bedoelt…
En hoezo had Wigman beter kunnen wachten? Tot Sint-Juttemis, wanneer Gerbrandy er rijp voor zou zijn?
Let op de door Gerbrandy in deze laatste zin gebruikte truc: ‘we’ zegt hij en we weten allemaal dat hij daarmee ‘die daar’ bedoelt…
En hoezo had Wigman beter kunnen wachten? Tot Sint-Juttemis, wanneer Gerbrandy er rijp voor zou zijn?
‘Zelden is een
titel minder van toepassing geweest op een bundel of een oeuvre,’ beweert hij ook.
Hoezo dat dan? Uitleg is zoek.
Hij citeert de
laatste regels van het gedicht ‘Intensive care’:
Twee weken in
mijn eigen graf gekeken,
zo diep dat
ik het grondwater zag staan –
mijn borstkas
blafte, o, ik ging eraan.
Twee weken in
mijn eigen graf staan staren.
De dood die,
toen ik keek, van water leek.
‘Wat moeten we hier verder nog over zeggen? Bij zoveel
explicitering heeft de lezer niets meer te doen.’ Pardon? Deze lezer,
ondergetekende, vraagt zich bij die regels nog wel degelijk het een en ander
af, zoals of dat water hetzelfde is als dat van ‘het natte graf dat mijn
geboorte was’, zoals het een aantal regels hogerop heet…
Quatsch is het
ook te stellen dat de gedichten in deze bundel ‘te weinig verbindingen met
elkaar aan [gaan] om een coherent verhaal te kunnen vertellen.’
Enfin. [Vergelijk
mijn bespreking van Slordig met geluk
op De
Reactor.]
Wat ik dus wilde zeggen of, beter, wilde laten zien: een van de redenen om als dichter niet dichtend, maar wel publicerend mijn snor te drukken, wordt gevoed door kritieken als die van deze criticus. Je werk wordt erdoor verneukt en zelf word je er geheid een dag lang vreselijk ongelukkig en wie weet een paar dagen volstrekt onproductief van...
Wat ik dus wilde zeggen of, beter, wilde laten zien: een van de redenen om als dichter niet dichtend, maar wel publicerend mijn snor te drukken, wordt gevoed door kritieken als die van deze criticus. Je werk wordt erdoor verneukt en zelf word je er geheid een dag lang vreselijk ongelukkig en wie weet een paar dagen volstrekt onproductief van...
PS Toen mijn bundel Hotel Eden bij uitgeverij Nieuw Amsterdam uitkwam, heb ik daar met klem verzocht géén recensie-exemplaar naar De Groene te sturen.