zondag 15 februari 2015

FLAMINGOKNIEËN



Moet een dichter bioloog zijn? Die vraag stelde ik onlangs in een stukje over een ‘wolk muggen’. ‘Nee,’ antwoordde ik daar onmiddellijk zelf op. Geen dichter is gedwongen om iets over een bepaald dier of een bepaalde plant te schrijven, maar wanneer hij dat toch doet en daarbij dat dier of die plant bepaalde eigenschappen toedicht, mag dat geen biologische of anatomische onzin zijn. Met andere woorden, ik vind dat zo’n dichter zich goed moet hebben geïnformeerd en zijn informatie vooral moet hebben gehaald uit geïnteresseerde en dus aandachtige waarneming. Het argument van de zogenaamde dichterlijke vrijheid is in zulke gevallen een slappe uitvlucht.
Vaak ervaar ik een waarnemingsgebrek in een gedicht zelfs als storender en meer leesgenot bedervend dan een grammaticale fout. Ben ik een scherpslijper? Is het schrijven van gedichten, dus het plaatsen van vaak niet meer dan enkele tientallen woorden op een pagina, niet ook een kwestie van scherpslijpen?

In een boekhandel sloeg ik benieuwd een debuutbundel van een mij nog onbekende jonge dichteres open. Op een pagina met een gedicht getiteld ‘Flamingo’. Dat gedicht begint zo
:
Ik slaap zoals flamingo’s staan:
met één been gestrekt, het andere
bij de knie geknakt tegen de onderbuik
als een opgeplooide blindenstok.

Voor het aannemen van zo’n slaaphouding door een mens is schier onmogelijke acrobatiek vereist. Het dijbeen (femur) van vogels is in verhouding tot de rest van het been en de voet vrij kort. Bij flamingo’s is het zelfs erg kort. Mede door het verenkleed zie je de knie van flamingo’s dan ook niet. Voor zover je de benamingen van het menselijk skelet kunt toepassen op die van het nogal afwijkende skelet van vogels: de ‘knobbel’, daar waar het lange onderbeen (bij vogels tibiotarsus) en het bijna net zo lange loopbeen (tarsometatarsus) bij elkaar komen, is nog het best te vergelijken met onze enkel. Daar kan het loopbeen met de tenen dus voorwaarts klappen – en niet naar achteren: het is geen omgedraaide knie!
Bij het invouwen van een van zijn stelten, legt de flamingo dus niet zozeer zijn boven(beentje) als wel zijn onder- en loopbeen tegen buik en borst.
            Ik vrees dat de dichteres een 'enkel' voor een knie heeft aangezien. Overigens is het ook een beetje raar om eerst de eigen benen in slaaphouding te vergelijken met die van een staande flamingo om die op hun beurt weer te vergelijken met een blindenstok, nog afgezien van het feit dat zulke taststokken meestal uit vier of vijf segmenten bestaan.
De derde strofe van het gedicht gaat opnieuw over het gedrag en uiterlijk van flamingo’s:

Flamingo’s veroveren elkaar synchroon
een hoofse paringsdans, minstens twaalf
wimperblikken een monogaam leven lang.

Goed, hier is op zijn minst Wikipedia geraadpleegd. Maar vogelblikken met ‘wimpers’? Zijn we hier in My Little Pony Land?
Teleurgesteld heb ik de poëzie-uitgave als te licht bevonden teruggelegd. Mogelijk dat ik daarmee onrecht deed aan andere gedichten, maar het zal me zwaar vallen de bundel nog eens op te pakken.