donderdag 28 februari 2013

HET GESLEPEN POTLOOD 2

Elias Canetti had op zijn werktafel altijd een batterij geslepen potloden gereed liggen. Met die potloden maakte hij zijn notities en schreef hij zijn aforismen. Zo nu en dan hier zo'n vertaalde notitie met betrekking tot literatuur.


Waarom begrijpelijk? - Vrees voor zelfzuchtige raadsels.

- 1993

woensdag 27 februari 2013

WAT JE ER NIET VAN ACCEPTEERT


Elias Canetti merkte op dat je je tijd het beste uitdrukt door wat je er niet van accepteert. Veel beeldend kunstenaars en schrijvers, voornamelijk dichters, die zich tot de artistieke voorhoede gerekend willen zien, rennen als hijgende hondjes mee met de nieuwste technische ontwikkelingen op het gebied van wat eufemistisch wordt aangeduid als digitale communicatie en sociale media. Men wil de aansluiting niet verliezen en bij de tijd zijn. Niet bij de tijd zijn betekent in hun optiek afgeschreven zijn. Intussen raken ze meer en meer het zicht kwijt op waar het om zou moeten gaan in hun métier, om dat ouderwetse woord maar eens te gebruiken.
         Het loont wellicht de moeite eens te kijken naar de reacties van kunstschilders op een uitvinding waarvan wij het gebruik als zo vanzelfsprekend ervaren, dat we nauwelijks nog stilstaan bij de impact die het in het midden van de negentiende eeuw heeft gehad: die van de fotografie.

Nadar. Uit Le journal amusant, 1857

Vooral de portretschilderkunst kreeg er een geduchte concurrent bij. Menige portretschilder ging over tot de aanschaf van een camera, om de foto’s tot olieverfschilderij na of zelfs over te schilderen; de zittijd van de geportretteerde werd tot een minimum beperkt en het resultaat was meer ‘levensecht’ dan ooit. Het voert veel te ver alle implicaties van die uitvinding in de tweede helft van die eeuw hier de revue te laten passeren*, maar het spreekt voor zich dat er voor de schilderkunst aan dat soort portretschilders niets verloren ging.
         Veeleer intuïtief dan vanuit een intellectueel doordacht programma vonden echte kunstenaars de artistieke potentie van de schilderkunst als het ware opnieuw uit. Juist door of ten opzichte van de uitvinding van de fotografie. Manet, impressionisten als Monet en Sisley, Dégas, Cézanne, Toulouse-Lautrec, Gauguin, Van Gogh…: zij schilderden al ziend en zagen al schilderend wat de fotografie niet vermocht te zien en weer te geven (en dat allesbehalve omdat die toen nog uitsluitend zwart-wit was). Terwijl traditionele schilders van in races of veldslagen galopperende paarden vaak met schaamrood op de kaken hun werken wilden terugkopen nadat de fotografie had aangetoond dat geen paard vliegend galoppeerde, schilderde Seurat met opzet zo’n vliegend wit carousselpaard in zijn Circus. Dat de meesten er niet bij leven of meteen erkend en welgesteld van werden zal bekend zijn.
         Het was ook beslist niet zo dat deze schilders zich in de tijd terugtrokken, dus teruggrepen naar een stijl van vóór de uitvinding van de fotografie. Wel kreeg men weer oog voor de specifieke métierkwaliteiten van schilders uit vroegere eeuwen ­– te denken is hierbij aan bijvoorbeeld Rembrandt – en uit andere, tot op dat moment fotografievrije culturen – waarvan de belangstelling voor de platte Japanse houtsneden getuigt. Evenmin weigerde men halsstarrig principieel iets van die nieuwe uitvinding mee te pikken wanneer dat voor de schilderkunst goed uitkwam. Al spoedig waren de eerste handzame cameraboxjes ontwikkeld waarmee je kiekjes kon maken, vooral van en in het vlietende stadsleven. Edgar Dégas liet zich er graag door beïnvloeden: middels abrupte afsneden, zoals die kenmerkend waren voor snapshots, gaf hij aan zijn scènes van paardenraces en balletmeisjes de impressie van een momentopname.
         Met andere woorden: de uitvinding van de fotografie heeft, met name in het epicentrum van die noviteit, een schilderkunst opgeleverd van een hervatte métier specifieke frisheid en levendigheid tegenover of in elk geval naast die technisch revolutionaire vernieuwing.** Het loont ongetwijfeld om het besef hiervan intuïtief mee te nemen voor onze artistieke houding ten opzichte van de technische ontwikkelingen in de huidige tijd.

* Voor belangstellenden: lees en zie bijvoorbeeld Aaron Scharf, Art and Photography en Van Deren Coke, The Painter and the Photograph.
** Voortgezet via Pablo Picasso tot op de dag van vandaag door iemand als David Hockney (die, verre van behoudend in zijn materiaal- en techniekkeuze, nog steeds de praktijk van de schouwende schilderkunst ijkt aan wat andere afbeeldingswijzen niet kunnen).

dinsdag 26 februari 2013

HET GESLEPEN POTLOOD 1

Elias Canetti had op zijn werktafel altijd een batterij geslepen potloden gereed liggen. Met die potloden maakte hij zijn notities en schreef hij zijn aforismen. Zo nu en dan hier zo'n vertaalde notitie met betrekking tot literatuur.



De taalbrekers zoeken naar een nieuwe rechtvaardigheid onder de woorden. Die bestaat niet. Woorden zijn ongelijk en onrechtvaardig.

- 1971

vrijdag 22 februari 2013

DIT VIND IK NOU MOOI

Dit vind ik nou mooi:
Achter weilanden weiden, daar weer achter
Dijken, zee en Zweden. Waar zou je heen?

Het zijn de eerste twee regels van het eerste (eigen) gedicht van Marjoleine de Vos in haar nieuwe bundel Uitzicht genoeg. Het beeld verschuift door, samen met en in de woorden zo heerlijk en dan wordt die verschuiving gecounterd met een retorische vraag, want het uitzicht dat is ontstaan is genoeg, het is volledig en volstaat. De herhalingen (Achter, achter; wei, wei), alliteraties (w, w, w, Zw; z, Zw, z) en binnenrijmen (a, a; ei, ei, ij; aa, aa; ee, e, ee) doen hun plezierige werk. Het aaneenschakelend voegwoord en heeft zich ook nog eens vier keer symbiotisch van even zoveel zelfstandige naamwoorden bediend, om het in de tweede zin, in die vraag, voor gezien te houden. Terwijl dat vierlettergrepige vraagzinnetje even natuurlijk het een ander echoot van het voorafgaande.

Mooi aan Marjoleine de Vos’ gedichten in deze bundel vind ik het gebruik van rijm, veelal binnenrijm. Je zou het geraffineerd kunnen noemen, als daarmee niet de indruk zou worden gewekt dat gehaaidheid en gewiekstheid hier aan het werk zijn geweest. Of opzet. Natuurlijk is een en ander zo opgezet, maar dan met de nadruk op dat ‘natuurlijk’. De taal werkt in haar gedichten vaak als iets vanzelfsprekends, als het milieu waarin de menselijke natuur zich geestelijk kan bewegen. ‘Midden in het leven’ is de titel van dit gedicht:
En zo kon het gebeuren, onverwacht
dat het dagelijkse plaatsnaambord
onleesbaar werd. Door sneeuw of mist
of doordat je niet meer wist waar
je was in heden en verleden, niet
wat bodem, wat hemel verbeeldde.
Uitsluitend bestaat wat geleefd is
in de geest, zegt kerkvader A.
Buiten is niets te zien dan het uitzicht,
Volledig veranderd in altijd hetzelfde.

De denkbeelden schijnen zomaar uit elkaar voort te komen, het van elkaar over te nemen, uit mist schuift wist, uit wist komt wat, enzovoort. Het frappante aan dit gedicht vind ik dat me bij het woord verbeeldde op het eind van regel zes, steevast (ik las het inmiddels ettelijke keren) het gevoel overkomt hier een rijm te horen, terwijl het gedicht zich er niet op laat betrappen dat het die eindlettergrepen daadwerkelijk vrouwelijk deelde. Het moet iets van doen hebben met de eraan voorafgaande woorden heden, verleden en hemel, en wellicht ook met die b van bodem
         De wijze waarop de taal te werk gaat sluit ook prachtig aan – hoe zou het anders kunnen? – op de thematiek van Uitzicht genoeg. ‘Spreeuw’:
Nu eeuwig niet bestaat, is uitzicht al genoeg.
Zonlicht, wind, de mensen met hun levend lijf.
Wat wil ik dat ik schrijf? Dat welbehagen
als vanzelf de dagen vult zou wel iets zijn.
Zie toch de spreeuw die, sleutel in zijn rug,
voor lente in zijn vleugels klapt, spikkels
luidkeels op zijn borst. Nu ik. Een spreeuw
die uit het nieuwe nest naar buiten kijkt en zucht.
Om liefde. Om lucht.

Het verlangen in welbehagen deel te hebben aan het alomvattende ‘mechaniek’ der natuurverschijnselen en het besef daartoe slechts één mechaniek ter beschikking te hebben, juist dat wat ons van al het andere levende onderscheidt en scheidt: de taal.

Overigens moest ik tijdens mijn lectuur van deze bundel onwillekeurig weer eens denken aan de publicatie die Hugo Brandt Corstius vorig jaar liet verschijnen, Rijmlijm, waarin hij het rijm ‘dom’ noemt en voor dood verklaart. Niet dat Uitzicht genoeg barst van de eindrijmen, maar bundels als deze laten zien hoe dom Brandt Corstius is met zijn armetierige boekje, waarvoor hij ‘alle Nederlandse poëzie die [hij] bezit’ is ‘gaan herlezen’, waarbij hij ‘elk nieuw aangetroffen rijm [heeft] genoteerd met de twee regels waarin ze achteraan staan’. Zijn even zielloze als nutteloze huisvlijt laat intussen ook nog eens zien hoe schamel de poëzieverzameling van de man is, want wat hij allemaal niet aan poëzie-uitgaven (met rijm) bezit.

dinsdag 12 februari 2013

HOTEL EDEN


september 2013

dinsdag 5 februari 2013

TAKE THAT - ZONDER EN MET HOORNTJES

Recent merkt Johan Velter op zijn weblog iets op over de gevierde kunst van de al even gevierde Belgische kunstenaar Jan Fabre.

'(...) zeker als men weet naar welke kitsch Fabre geëvolueerd is,' zegt hij met een tussenzinnetje.

Het deed me meteen denken aan wat ik, nadat ik een reeks prominent opgestelde bronzen van Fabre in een Brussels museum was tegengekomen, hier altijd nog eens wilde laten zien:

Robbie Williams zonder en met hoorntjes.

RUIGOORD


zaterdag 2 februari 2013

NASCHRIFT MIDDELEN EN DOELEN


Arjen Fortuin weet blijkbaar evenmin dat de uitgever (i.c. de auteur) € 2500,- moet betalen aan de Libris-* en Ako- en Boekenuil-organisaties wanneer het betreffende boek op noodlottige wijze genomineerd wordt. Zie de reglementen. En in België mag je alleen meedoen als de boekenimporteur het werk verspreidt. Zomaar inzenden is verboden. Het Centraal Boekhuis heeft bovendien bepaald dat de afzonderlijke exemplaren op kosten van de inzender naar de juryleden worden gestuurd. De barrières zijn niet te nemen, misschien wel niet te overzien. Mede doordat de literatuurjournalisten hun journalistieke werk niet doen! Bij enige stront aan de knikker in Den Haag of zelfs in de provincie zou een politiek journalist daar als de kippen bij zijn.

*Rectificatie:
N.a.v. uw opmerking in uw blogspot dd 2 februari: bij de Libris Literatuur Prijs behoeven de uitgevers geen € 2500,-  te betalen wanneer het boek genomineerd wordt.
Met vriendelijke groet,
Patty Voorsmit,
organisatie Libris Literatuur Prijs.

vrijdag 1 februari 2013

MIDDELEN EN DOELEN


In zijn wekelijkse column in NRC Handelsblad heeft Arjen Fortuin het vandaag over uitgeverijen die hebben verzuimd boeken in te sturen voor de Librisprijs.
‘Wat is pijnlijker?’ vraagt hij, ‘Dat uitgeverij Meulenhoff vergeet zijn boeken voor de Librisprijs in te zenden, of dat die uitgeverij in de Nederlandse literatuur zo marginaal is dat het niemand opvalt als er geen Meulenhoffboeken bij de Librisinzendingen zitten.’ Zijn eigen antwoord mag blijken uit de slotpunt in plaats van een tweede vraagteken.
Maar als het voor Meulenhoff pijnlijk is dat die uitgeverij blijkbaar zo marginaal is geworden dat het niemand nog opvalt wanneer haar naam ontbreekt op groslijsten – ook ik vind dat het pijnlijk is –, is het dan andersom niet pijnlijk dat voor zo’n Librisprijs alleen uitgaven komen bovendrijven van boekenmakerijen die het commercieel wél goed doen of die in elk geval die schijn zo lang mogelijk willen ophouden?
Verderop in zijn stukje noemt Fortuin nog een paar andere voorbeelden van boeken waarvan het volgens hem pijnlijk is dat ze door de uitgeverij ervan niet zijn ingezonden. Een van Fortuins voorbeelden is de unieke roman De stok van Schopenhauer van P.C. Hooftprijswinnaar H.C. Ten Berge: ‘niet ingezonden door uitgeverij Nieuwe Doelen’.
Zou het niet vooral iets zeggen over het instituut van zulke prijzen zelf en over de huidige stand van zaken in de literatuur en de cultuur in het algemeen, dat zo’n boek nooit en te nimmer ingezonden zal, want kan worden voor zo’n prijs, zoals er ook nooit en te nimmer meer dan een paar recensie-exemplaren van zo’n uitgave zal, want kan worden verstuurd?
Juist in dürftiger Zeit, zoals de huidige, zullen meer en meer schrijvers voor de uitgave van hun werk hun toevlucht moeten nemen in de marge, c.q. tot investering uit de eigen broekzak. En dat is en wordt derhalve nooit vetpot.
Het gelijkstellen van een ‘uitgeverij’ als Nieuwe Doelen met commerciële uitgeverijen als Meulenhoff en Atlas Contact (waar ze ook wel eens wat vergeten, aldus Fortuin) is volkomen misplaatst en zelfs pijnlijk. Uitgerekend Atlas Contact, waar Ten Berge’s vorige twee boeken nog verschenen, durfde en wilde de uitgave van De stok van Schopenhauer niet aan. Money! Ook op enkele andere adressen ving Ten Berge vervolgens bot. Wat hem ertoe noopte de uitgave geheel en al uit eigen middelen te bekostigen, waarbij hij in het productieproces zo veel mogelijk werd geholpen door enkele vrienden-bewonderaars, dus kosteloos. Op die manier kwam de boekuitgave van De stok van Schopenhauer ook aan de imprint Nieuwe Doelen. En niet anders. Uit nood geboren, zou je kunnen zeggen. De uitgaven van Nieuwe Doelen worden door niets en niemand anders gefinancierd en eigenhandig de wereld ingestuurd dan door de auteur(s) in kwestie, zonder financieel winstoogmerk. Dat er in zo’n marge, zowel qua geld als qua werk, niet ook nog ruimte is en kan zijn om recensie-exemplaren te versturen met meer garantie ze ongelezen terug te vinden in moderne antiquariaten dan ze besproken te zien op een literatuurpagina of in een programma, zoals het insturen van telkens meerdere onbetaalde exemplaren (uit een oplage die in enkele dozen past) voor meerdere literatuurprijzen zo goed als zeker het weggooien van eigen, met veel moeite verworven geld is, is evident. Hier valt niets te compenseren met de opbrengsten van goed verkopende boeken van anderen.
         Intussen zou het overigens best eens kunnen dat werkelijk interessante literatuur op die manier juist weer gedijt en tot bloei komt, namelijk op plekken die door het vigerende selectiesysteem van en voor onder meer commerciële prijzen simpelweg over het hoofd (moeten) worden gezien. Het artistieke bloed zal kruipen waar het niet gaan kan.