[Hier voor deel 1]
Tom Lanoye roemt Gerrit Komrij om diens ‘eloquente
scheldstukken’. Voor mij heeft Zijne Eloquentie met zijn gescheld en gekrenk er
vooral sterk toe bijgedragen dat we in Nederland ook op cultureel gebied in
onhoffelijke tijden terecht zijn gekomen. Wat te denken van bijvoorbeeld het
stuk, handenwrijvend geselecteerd voor De
Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken, over een roman van een
Vlaamse schrijfster, waarin de grote dictaatdoorbreker zich al meteen eloquent
introduceert met het dubbelzinnige gebruik van het woord ‘gleuf ’ in de
allereerste zin, en waarin het vervolgens heet dat de schrijfster op de omslagfoto
eruit ziet ‘als een soort oppertrol’, voorts als een ‘poeslieve gifmengster’,
waarna de volgende, artistiek prangende vragen worden gesteld: ‘Hoe krijgt een
trol zo’n dik boek vol?’ en ‘Zou het mens paardentanden hebben?’
Smeerlap, denk ik dan. Gaat het
eigenlijk, uiteindelijk, feitelijk, wezenlijk wel eens om iets anders dan privéoorlogjesgedoe,
vanuit een stelling die is afgedekt door het camouflegenet van de literatuur,
vraag ik me af. Want laten we wel wezen, met zijn eigen creatieve productie
op het gebied van proza en poëzie was Komrij niet veel meer dan een aardige kletskoekjesbakker,
en beslist niet wat Hare Majesteit van hem mag beweren, een ‘groot dichter’.
[Is vervolgd]
[Is vervolgd]