‘Zeer attent van de koppenmakers van NRC
Handelsblad dat zij met het oog op de naderende Sinterklaasviering het woord
'surprises' boven de recensie (****) van mijn bloemlezing hebben gezet.’ –
Il Pfff, Facebook, 19 november om
8.20 uur
Il Pfff is beroemd of bezig beroemd te worden.
En dat allesbehalve tegen wil en dank. Hij is een beroemdheid van het prototype
zoals Elias Canetti dat beschrijft in Masse
und Macht: ‘(...) essentieel is alleen dat de naam uitgesproken wordt. (…) De massa van de roemzuchtige
bestaat uit schimmen (…). Maar wat deze schimmen verder doen, hun grootte, hun uiterlijk,
hun eten, hun werk laat de beroemdheid onverschilliger dan lucht. Zolang eentje
zich bezighoudt met de dragers van die naamzeggende monden, ze vleit, ze
omkoopt, ze opzweept of afranselt, is hij nog niet echt beroemd. Hij is er dan
pas mee bezig de troepen voor zijn latere leger van schimmen te drillen. Hij heeft
de roem pas bereikt wanneer hij het zich kan veroorloven ze allemaal te laten
vallen zonder er iets bij te verliezen.’
Voor
dat bereiken van roem kunnen allerlei middelen worden ingezet. Belangrijk
daarbij is een grenzeloze aanmatiging te menen boven de partijen te kunnen en te
mogen staan middels het aanbrengen van hiërarchieën, zoals het indelen in uitverkorenen
en verstotenen. De meeste uitverkorenen zullen er niet over prakkiseren het op
te nemen voor de afgewezenen en de afgewezenen zouden stiekem maar wat graag
bij de uitverkorenen hebben gehoord, al was het maar een heel klein beetje,
ergens achteraan. De weinige principiële weigeraars onder de uitverkorenen
worden simpelweg doodgezwegen, die wilden immers zelf niet voor het hun
aangeboden voetlicht treden. Maar binnen de schare der uitverkorenen dient ook
verdeeldheid te worden aangebracht. Zo moeten natuurlijk ook uit de jongste
generatie vazallen voor de toekomst worden gerecruteerd. En ook kan het
voorkomen dat de machthebber iemand om de een of andere reden op een zodanige
wijze in het licht zet, dat zo’n bofkont eigenlijk veel liever tot de
verstotenen zou hebben behoord.
Laat ik concreter worden. In zijn bloemlezing
heeft Il Pfff de dichter Driek van Wissen opgenomen, t.w. met één gedichtje van
vier regels: ‘driek van wissen 1943-2010
Wie vakkundig kan beslissen… Uit: Actiepen dichter des vaderlands, 2004.’
Ik
heb me door iemand die het kan weten laten vertellen dat Van Wissen het versje
op een pen had laten zetten die hij uitdeelde als reclamemateriaal bij zijn
poging om Dichter des Vaderlands te
worden. Hoe ver kan een mens zinken? Maar ik kan om zoiets nog wel gniffelen.
Dat kan ik echter allerminst om hetzelfde gedichtje in een toch als
canoniserend bedoelde bloemlezing. Want wat een prul is dit, zeg!
Wie
vakkundig kan beslissen
in
de jaren des verstands
is
ervoor dat Driek van Wissen
Dichter
wordt des Vaderlands.
Waarom in vredesnaam moet ik dit lezen, moet
de natie, moet Vlaanderen dit lezen? Voorstanders van zulk soort bloemlezingen
komen steevast met het argument dat erin opgenomen gedichten lezers ertoe
kunnen aanzetten om meer van een bepaalde dichter te gaan lezen. Welnu, deze
keuze zal dan tot precies het tegendeel aanzetten, vrees ik! Maar wat ik nog
meer vrees is dat dit precies de opzet is van de samensteller: een dichtertje
lijkt even voor het bord te mogen komen om een aai over zijn bolletje te
krijgen, maar wordt daarmee juist volkomen te kakken gezet door die naar de
klas grijnzende smeerlap van een schoolmeester.
Het
werk van Van Wissen ken ik overigens niet, ik weet dus ook niet of hij
gedichten heeft geschreven die boven dit niveau uitkomen, maar ik kan me nauwelijks
voorstellen dat zulks niet het geval zal zijn geweest. Of zou Il Pfff een
goudeerlijke kwant zijn en gewoon de ballen verstand van poëzie hebben? Van
culturele machtspolitiek heeft hij in elk geval kaas gegeten.
In
een ander, soortgelijk geval van moedwillige humiliatie weet ik pertinent zeker
dat de uitverkorene heel wat meer in zijn mars had en wellicht nog heeft dan
dit ene als beste of voor de kwaliteit van de dichter kenmerkend gepresenteerde
gedicht:
present
Opa
Bosvelt, altijd present
waar
werd gebouwd, met
stenen
gesjouwd, handen
op
de rug liep hij harder
dan
wie ook uren ver
door
bossen en velden
alsof
zijn leven er vanaf hing
en
dat deed het ook, want
eenmaal
goed verkouden
was
het afgelopen.
Zonder de maker ervan te willen beledigen:
een anekdote, een flitsje, iets wat uitdooft voordat het poëzie heeft kunnen
worden, een nogal matig spelletje met lopen, liep, afgelopen. De bloemlezer
heeft het dan ook niet uit het ‘corpus’ van het eigenlijke werk van de dichter
geplukt, maar uit een boekje van een studentenblad, Citroen, citroen. (‘Loof de Heer’ is Kampioen), ‘een selektie van
gedichten uit Propria Cures 1964-1972’. T. van Deel publiceerde het in 1968 in
dat blad, hij was toen drieëntwintig en zijn debuutbundel moest nog
verschijnen. Wat Il Pfff met deze keuze dus in feite beweert is: Kijk, dit is
iets van T. van Deel die na 1968 niets beters voortbracht. Uit welingelichte
kringen weet ik trouwens dat de dichter ook niet om toestemming voor opname van
dit ene gedicht van hem is gevraagd; hij zou uiteraard subiet hebben geweigerd.
Alleen al deze twee voorbeelden lijken me
reden genoeg om de complete oplage van Il Pfffs Poehawerk te shredderen. En dan
is er uiteraard nog de vraag hoe het kan, in vredes-, hemels- of godsnaam, hoe
iemand het kan: al die oeuvres lezen, honderden. Stel je dat eens voor… Denk alleen
maar eens aan het oeuvre van Gerrit Kouwenaar of dat van Lucebert! Dat lees je
toch niet even weg als een dikke weekendkrant? Zo lees je überhaupt toch nooit
en te nimmer poëzie als je van goede kunst houdt…! Dagen, weken, jaren, want,
als het goed is, telkens weer en wie weet steeds weer anders. Maar toch niet
koppensnellend? Zo geef je in feite toch het tegendeel van het goede voorbeeld?
Te meer wanneer je zegt zelf een dichter te zijn. Meer dan wie dan ook zou een
dichter moeten weten dat het zo niet zou moeten, dat het zo niet zou moeten
kunnen, dat het zo nooit en te nimmer zou mogen.
Wat
kan zo iemand anders nog bezielen dan roemzucht?
Maar
doe ik, een van het kleine aantal stellige weigeraars, nu dan niet hier ook
juist weer mee aan het vestigen en bevestigen van diens roem? Want Canetti zegt
ook dat het de roemzuchtige in feite helemaal niets kan schelen wat er over hem
wordt gezegd, ‘essentieel is alleen dat de
naam uitgesproken wordt.’ Ik ken collega-dichters die dit als argument
gebruiken om het maar te laten gebeuren. Of die gewoon geen zin hebben in ‘gedoe’.
Of die in hun handjes knijpen vanwege het in vergelijking hoge aantal gedichten
dat van hen is opgenomen.
Zou
ik zelf hebben getwijfeld wanneer ik toestemming had moeten geven voor opname van
een stuk of tien of misschien zelfs twaalf gedichten? Evenmin een moment, en
dat is niet makkelijk praten omdat het nu eenmaal niet zo is gegaan, maar wel
omdat het qua principe hetzelfde blijft en dus zo klaar als een klontje is.
Solidariteit
onder dichters kun je sowieso niet verwachten. Als iemand dat weet en juist
daarop bouwt is het wel een bloemlezer als deze of als diens voorganger.
Zelf
beschouw ik bijeenkomsten met of van schrijvend volk als te vermijden waar en
wanneer het even kan. Maar dat betekent allerminst dat ik me ooit door iemand zou
willen laten verheffen terwijl hij tegelijk anderen vertrapt. En individueel:
wat heb je als dichter (pfff!) te
verliezen, behalve persoonlijk eergevoel zolang je je dat nog niet hebt laten ontfutselen?
Verder
verwijs ik graag, zoals vaker, naar Witold Gombrowicz’ dagboekaantekeningen ‘Tegen
de dichters’.