maandag 28 november 2016
donderdag 24 november 2016
VERBRANDE VIJGEN
Afgelopen middag in boekhandel Martyrium in mijn handen een
publicatie van Mario Molengraaf: De Griek weet wat blauw is – Vijftig
Nederlandse en Vlaamse schrijvers over Griekenland.
Wist van
niets. Toen zomaar twee pagina's n.a.v. een (klein) gedicht uit een reeks. Ben niet
om toestemming gevraagd. Enfin, met een beetje goede of slechte wil – ligt er
maar aan hoe je het ziet – kan dit vallen onder het ‘citeerrecht’. Bovendien
schijnt Molegraaf kennis te hebben van een editie met een oplage van slechts 94
exemplaren, wat absoluut voor hem pleit. Dus beroep ik me nu ook even op mijn
citeerrecht [klik op de pagina-afbeeldingen voor een leesbaar beeld]:
maandag 21 november 2016
KOPPENMAKERS VOOR EEN KOPPENSNELLER - DE ANTIANTHOLOGIST
‘Zeer attent van de koppenmakers van NRC
Handelsblad dat zij met het oog op de naderende Sinterklaasviering het woord
'surprises' boven de recensie (****) van mijn bloemlezing hebben gezet.’ –
Il Pfff, Facebook, 19 november om
8.20 uur
Il Pfff is beroemd of bezig beroemd te worden.
En dat allesbehalve tegen wil en dank. Hij is een beroemdheid van het prototype
zoals Elias Canetti dat beschrijft in Masse
und Macht: ‘(...) essentieel is alleen dat de naam uitgesproken wordt. (…) De massa van de roemzuchtige
bestaat uit schimmen (…). Maar wat deze schimmen verder doen, hun grootte, hun uiterlijk,
hun eten, hun werk laat de beroemdheid onverschilliger dan lucht. Zolang eentje
zich bezighoudt met de dragers van die naamzeggende monden, ze vleit, ze
omkoopt, ze opzweept of afranselt, is hij nog niet echt beroemd. Hij is er dan
pas mee bezig de troepen voor zijn latere leger van schimmen te drillen. Hij heeft
de roem pas bereikt wanneer hij het zich kan veroorloven ze allemaal te laten
vallen zonder er iets bij te verliezen.’
Voor
dat bereiken van roem kunnen allerlei middelen worden ingezet. Belangrijk
daarbij is een grenzeloze aanmatiging te menen boven de partijen te kunnen en te
mogen staan middels het aanbrengen van hiërarchieën, zoals het indelen in uitverkorenen
en verstotenen. De meeste uitverkorenen zullen er niet over prakkiseren het op
te nemen voor de afgewezenen en de afgewezenen zouden stiekem maar wat graag
bij de uitverkorenen hebben gehoord, al was het maar een heel klein beetje,
ergens achteraan. De weinige principiële weigeraars onder de uitverkorenen
worden simpelweg doodgezwegen, die wilden immers zelf niet voor het hun
aangeboden voetlicht treden. Maar binnen de schare der uitverkorenen dient ook
verdeeldheid te worden aangebracht. Zo moeten natuurlijk ook uit de jongste
generatie vazallen voor de toekomst worden gerecruteerd. En ook kan het
voorkomen dat de machthebber iemand om de een of andere reden op een zodanige
wijze in het licht zet, dat zo’n bofkont eigenlijk veel liever tot de
verstotenen zou hebben behoord.
Laat ik concreter worden. In zijn bloemlezing
heeft Il Pfff de dichter Driek van Wissen opgenomen, t.w. met één gedichtje van
vier regels: ‘driek van wissen 1943-2010
Wie vakkundig kan beslissen… Uit: Actiepen dichter des vaderlands, 2004.’
Ik
heb me door iemand die het kan weten laten vertellen dat Van Wissen het versje
op een pen had laten zetten die hij uitdeelde als reclamemateriaal bij zijn
poging om Dichter des Vaderlands te
worden. Hoe ver kan een mens zinken? Maar ik kan om zoiets nog wel gniffelen.
Dat kan ik echter allerminst om hetzelfde gedichtje in een toch als
canoniserend bedoelde bloemlezing. Want wat een prul is dit, zeg!
Wie
vakkundig kan beslissen
in
de jaren des verstands
is
ervoor dat Driek van Wissen
Dichter
wordt des Vaderlands.
Waarom in vredesnaam moet ik dit lezen, moet
de natie, moet Vlaanderen dit lezen? Voorstanders van zulk soort bloemlezingen
komen steevast met het argument dat erin opgenomen gedichten lezers ertoe
kunnen aanzetten om meer van een bepaalde dichter te gaan lezen. Welnu, deze
keuze zal dan tot precies het tegendeel aanzetten, vrees ik! Maar wat ik nog
meer vrees is dat dit precies de opzet is van de samensteller: een dichtertje
lijkt even voor het bord te mogen komen om een aai over zijn bolletje te
krijgen, maar wordt daarmee juist volkomen te kakken gezet door die naar de
klas grijnzende smeerlap van een schoolmeester.
Het
werk van Van Wissen ken ik overigens niet, ik weet dus ook niet of hij
gedichten heeft geschreven die boven dit niveau uitkomen, maar ik kan me nauwelijks
voorstellen dat zulks niet het geval zal zijn geweest. Of zou Il Pfff een
goudeerlijke kwant zijn en gewoon de ballen verstand van poëzie hebben? Van
culturele machtspolitiek heeft hij in elk geval kaas gegeten.
In
een ander, soortgelijk geval van moedwillige humiliatie weet ik pertinent zeker
dat de uitverkorene heel wat meer in zijn mars had en wellicht nog heeft dan
dit ene als beste of voor de kwaliteit van de dichter kenmerkend gepresenteerde
gedicht:
present
Opa
Bosvelt, altijd present
waar
werd gebouwd, met
stenen
gesjouwd, handen
op
de rug liep hij harder
dan
wie ook uren ver
door
bossen en velden
alsof
zijn leven er vanaf hing
en
dat deed het ook, want
eenmaal
goed verkouden
was
het afgelopen.
Zonder de maker ervan te willen beledigen:
een anekdote, een flitsje, iets wat uitdooft voordat het poëzie heeft kunnen
worden, een nogal matig spelletje met lopen, liep, afgelopen. De bloemlezer
heeft het dan ook niet uit het ‘corpus’ van het eigenlijke werk van de dichter
geplukt, maar uit een boekje van een studentenblad, Citroen, citroen. (‘Loof de Heer’ is Kampioen), ‘een selektie van
gedichten uit Propria Cures 1964-1972’. T. van Deel publiceerde het in 1968 in
dat blad, hij was toen drieëntwintig en zijn debuutbundel moest nog
verschijnen. Wat Il Pfff met deze keuze dus in feite beweert is: Kijk, dit is
iets van T. van Deel die na 1968 niets beters voortbracht. Uit welingelichte
kringen weet ik trouwens dat de dichter ook niet om toestemming voor opname van
dit ene gedicht van hem is gevraagd; hij zou uiteraard subiet hebben geweigerd.
Alleen al deze twee voorbeelden lijken me
reden genoeg om de complete oplage van Il Pfffs Poehawerk te shredderen. En dan
is er uiteraard nog de vraag hoe het kan, in vredes-, hemels- of godsnaam, hoe
iemand het kan: al die oeuvres lezen, honderden. Stel je dat eens voor… Denk alleen
maar eens aan het oeuvre van Gerrit Kouwenaar of dat van Lucebert! Dat lees je
toch niet even weg als een dikke weekendkrant? Zo lees je überhaupt toch nooit
en te nimmer poëzie als je van goede kunst houdt…! Dagen, weken, jaren, want,
als het goed is, telkens weer en wie weet steeds weer anders. Maar toch niet
koppensnellend? Zo geef je in feite toch het tegendeel van het goede voorbeeld?
Te meer wanneer je zegt zelf een dichter te zijn. Meer dan wie dan ook zou een
dichter moeten weten dat het zo niet zou moeten, dat het zo niet zou moeten
kunnen, dat het zo nooit en te nimmer zou mogen.
Wat
kan zo iemand anders nog bezielen dan roemzucht?
Maar
doe ik, een van het kleine aantal stellige weigeraars, nu dan niet hier ook
juist weer mee aan het vestigen en bevestigen van diens roem? Want Canetti zegt
ook dat het de roemzuchtige in feite helemaal niets kan schelen wat er over hem
wordt gezegd, ‘essentieel is alleen dat de
naam uitgesproken wordt.’ Ik ken collega-dichters die dit als argument
gebruiken om het maar te laten gebeuren. Of die gewoon geen zin hebben in ‘gedoe’.
Of die in hun handjes knijpen vanwege het in vergelijking hoge aantal gedichten
dat van hen is opgenomen.
Zou
ik zelf hebben getwijfeld wanneer ik toestemming had moeten geven voor opname van
een stuk of tien of misschien zelfs twaalf gedichten? Evenmin een moment, en
dat is niet makkelijk praten omdat het nu eenmaal niet zo is gegaan, maar wel
omdat het qua principe hetzelfde blijft en dus zo klaar als een klontje is.
Solidariteit
onder dichters kun je sowieso niet verwachten. Als iemand dat weet en juist
daarop bouwt is het wel een bloemlezer als deze of als diens voorganger.
Zelf
beschouw ik bijeenkomsten met of van schrijvend volk als te vermijden waar en
wanneer het even kan. Maar dat betekent allerminst dat ik me ooit door iemand zou
willen laten verheffen terwijl hij tegelijk anderen vertrapt. En individueel:
wat heb je als dichter (pfff!) te
verliezen, behalve persoonlijk eergevoel zolang je je dat nog niet hebt laten ontfutselen?
Verder
verwijs ik graag, zoals vaker, naar Witold Gombrowicz’ dagboekaantekeningen ‘Tegen
de dichters’.
woensdag 16 november 2016
TEGELIJK SPELEN MET JE EIGEN AUTOBIOGRAFIE
Je
zult toch genomineerd zijn voor de VSB Poëzieprijs door een jury die onderstaande
tekst aflevert! Rood, vet en
onderstrepingen van mij; na drie alinea’s heb ik het niet meer zo nauw genomen…
***
‘Je zou verwachten dat in een tijd van pessimisme en
illusieloosheid [Wie bepaalt dit? Is iedereen ter
wereld of in het Nederlandse taalgebied momenteel een pessimist? En waarom is
het hebben van illusies iets
positiefs?], met een zware economische crisis [Wat hebben Nederland en Vlaanderen of de Nederlander en de
Vlaming daar eigenlijk echt van gemerkt?] die blijft na rimpelen
[Een crisis die blijft
narimpelen?], de publicatie
van dichtbundels niet de grootste prioriteit [Prioriteit
voor wie of wat? En wanneer had dat dan wél ooit zo’n prioriteit? En hoezo ‘grootste’,
prioriteit der prioriteiten?] heeft. De 134 inzendingen voor de VSP
Poëzieprijs 2017 spreken die vermoedens [verwachten
= vermoeden?] echter tegen. [Dus ‘de publicatie
van dichtbundels’ heeft wél ‘de grootste prioriteit’?]
Poëzie lijkt opnieuw [Dat is
dus ook al eerder gebeurd?] haar vroegere urgentie [Wanneer was poëzie dan zo maatschappelijk, artistiek of wat
dan ook urgent? En wat is dat eigenlijk, die ‘urgentie’ van poëzie?] op
te zoeken, en naast de gevestigde uitgevers zijn er heel wat jonge, vitale spelers op de markt. [Hoezo deze nevenschiking? En ‘spelers op de markt’: is dat
geen hol managersjargon? Zijn ‘gevestigde uitgevers’ niet ‘vitaal’?]
Niet langer is poëzie voorbehouden aan het gedrukte blad [Kan moeilijk op het ongedrukte blad. Blad = tijdschrift? Of
ook boekvorm?], ze leeft [!] ook op allerlei kleine en grote [dubbelop]
podia [Is een tijdschrift geen podium?]. Het resultaat
van die recente [Hoe ‘recent’?] ontwikkelingen
is een bijzonder divers, maar [Hoezo ‘maar’?]
uitermate rijk en boeiend palet [Poëtisch cliché.].
Opmerkelijk is vooral
[Hoezo ‘vooral’ na reeds ‘opmerkelijk’?] de
drang van veel dichters, jongeren maar ook oudere [Overbodig, aangezien er geen jonge routiniers zijn.]
routiniers, om midden in hun tijd [Waar of wat
is dat? Canetti: Je zegt het meeste over je tijd door wat je er niet van
accepteert?] te staan. Ze zijn zich sterk bewust van de uitdagingen
waar wij ons met z’n allen in de 21ste eeuw [De
22ste kan moeilijk.] voor gesteld zien [Gemeenplaats.], en willen hun eigen [Niet die van een ander, neem ik aan.] (poëtische
[Wat anders?]) stem bewust laten
meeklinken [Welke dichter wil dat niet?].
De vluchtelingenproblematiek, migratievraagstukken en de
economische crisis zijn opvallend aanwezige thema’s. Parallel aan deze
maatschappelijke wending [‘Deze’? ‘Wending?’ Naar
wat wordt verwezen?] wordt er tegelijk
[‘Parallel’ en ‘tegelijk’: moeilijk anders
voorstelbaar.] intens gezocht naar nieuwe
vormen van intimiteit en bescherming, naar nieuwe rituelen. De hedendaagse
poëzie is extravert en tegelijkertijd
zoekt ze naar een nieuwe huiselijkheid.
Een en ander heeft ook gevolgen op het vlak van stijl
en taal. Zo valt op hoeveel dichters spelen
met hun eigen [SIC!] autobiografie, ironisch maar tegelijk oprecht. Ze verwerken in hun
gedichten vaak allerlei concrete
data en gebeurtenissen, noemen hun eigen
naam en die van bestaande collega's.
Even opmerkelijk
[Dus evenzeer ‘vooral’.] is de manier waarop
poëzie haar formele bedding verlaat [Is die er
dan (nog)?] : sommige gedichten zijn dialogen, in andere gevallen wil
het vers nadrukkelijk een verhaal vertellen, en typisch is de manier waarop
sommige bundels een roman in dichtvorm, een soort encyclopedie of een
portrettengalerij willen zijn. [Van alles zijn legio
voorbeelden te vinden in de poëzie van de 20ste eeuw en eerder.]
Ook wordt er geëxperimenteerd met allerlei
tekstgenres, nieuwe media en nieuwe vormen van typografie. [Idem.]
De Nederlandstalige poëzie heeft in 2016 meer gedaanten dan
ooit. Ze is vertrouwd en tegelijk
ook bevreemdend. En zo is het goed. [Genesis1 - Amen]’
***
En
dan de tekstjes bij de afzonderlijke nominaties: wie is toch die ongetwijfeld
van een gevestigde uitgeverij ingehuurde blurbroutinier die werd aangetrokken
om zo ronkend en tegelijk hol
mogelijk te schrijven, zoals in het onderstaande?
‘Een verbluffende debuutbundel met geen enkel zwak gedicht. Trefzekerder
kun je niet weifelen. Hannah van Binsbergen zoekt in 'Kwaad gesternte' verbeten
naar houvast, niet als uniek individu maar als onbeduidend radertje in het
systeem. Tegenover de grimmige buitenwereld plaatst ze een boze binnenwereld,
maar zijn die twee niet eigenlijk één? Dit is poëzie die klieft en beklijft,
geschreven in en voor een tijd waarin rechtlijnige principes een zeldzaamheid
zijn geworden. Het goede, het ware, het schone, allemaal hangen ze uitgeput in
de touwen. Dat in een klein hoekje nog deze bloemen van het kwaad ontluiken,
mag een klein wonder heten.’
Of dit:
‘Het is koud in deze gedichten. De bundel 'Koelkastlicht'
van Rodaan Al Galidi is een zachte wanhoopskreet van een mens die tegen beter
weten in dapper het allermoeilijkste probeert te doen wat er is: leven. Er
klinkt een eenzame stem uit op die grimassend om eenzaamheid probeert te
glimlachen en die het geloof levend wil houden in een vreedzaam samenleven met
zichzelf. En dan is er ook de mensheid nog, die nodig gered moet worden en die
de mens maar niet met rust laat. We denken misschien dat we om deze verzen
mogen lachen en de dichter zal ons niet tegenspreken. Maar in deze broze
gedichten zijn de meest naakte gevoelens bevroren in taal, helder en scherp als
ijspegels. 'Koelkastlicht' is moedig in zijn thematiek en oprechtheid.’
Ach, het zal wellicht onbegrip en kift
van mijn kant zijn, want over die Koelkastgedichten
schreef ik zelf iets
heel anders. En zelf heb ik natuurlijk ook ooit gewoon het geluk aan mijn
kant gehad met zo’n jury.
dinsdag 15 november 2016
Abonneren op:
Posts (Atom)