donderdag 24 november 2016

VERBRANDE VIJGEN



Afgelopen middag in boekhandel Martyrium in mijn handen een publicatie van Mario Molengraaf: De Griek weet wat blauw is – Vijftig Nederlandse en Vlaamse schrijvers over Griekenland.

         Wist van niets. Toen zomaar twee pagina's n.a.v. een (klein) gedicht uit een reeks. Ben niet om toestemming gevraagd. Enfin, met een beetje goede of slechte wil – ligt er maar aan hoe je het ziet – kan dit vallen onder het ‘citeerrecht’. Bovendien schijnt Molegraaf kennis te hebben van een editie met een oplage van slechts 94 exemplaren, wat absoluut voor hem pleit. Dus beroep ik me nu ook even op mijn citeerrecht [klik op de pagina-afbeeldingen voor een leesbaar beeld]:


maandag 21 november 2016

KOPPENMAKERS VOOR EEN KOPPENSNELLER - DE ANTIANTHOLOGIST



Zeer attent van de koppenmakers van NRC Handelsblad dat zij met het oog op de naderende Sinterklaasviering het woord 'surprises' boven de recensie (****) van mijn bloemlezing hebben gezet.’ – Il Pfff, Facebook, 19 november om 8.20 uur

Il Pfff is beroemd of bezig beroemd te worden. En dat allesbehalve tegen wil en dank. Hij is een beroemdheid van het prototype zoals Elias Canetti dat beschrijft in Masse und Macht: ‘(...) essentieel is alleen dat de naam uitgesproken wordt. (…) De massa van de roemzuchtige bestaat uit schimmen (…). Maar wat deze schimmen verder doen, hun grootte, hun uiterlijk, hun eten, hun werk laat de beroemdheid onverschilliger dan lucht. Zolang eentje zich bezighoudt met de dragers van die naamzeggende monden, ze vleit, ze omkoopt, ze opzweept of afranselt, is hij nog niet echt beroemd. Hij is er dan pas mee bezig de troepen voor zijn latere leger van schimmen te drillen. Hij heeft de roem pas bereikt wanneer hij het zich kan veroorloven ze allemaal te laten vallen zonder er iets bij te verliezen.’
            Voor dat bereiken van roem kunnen allerlei middelen worden ingezet. Belangrijk daarbij is een grenzeloze aanmatiging te menen boven de partijen te kunnen en te mogen staan middels het aanbrengen van hiërarchieën, zoals het indelen in uitverkorenen en verstotenen. De meeste uitverkorenen zullen er niet over prakkiseren het op te nemen voor de afgewezenen en de afgewezenen zouden stiekem maar wat graag bij de uitverkorenen hebben gehoord, al was het maar een heel klein beetje, ergens achteraan. De weinige principiële weigeraars onder de uitverkorenen worden simpelweg doodgezwegen, die wilden immers zelf niet voor het hun aangeboden voetlicht treden. Maar binnen de schare der uitverkorenen dient ook verdeeldheid te worden aangebracht. Zo moeten natuurlijk ook uit de jongste generatie vazallen voor de toekomst worden gerecruteerd. En ook kan het voorkomen dat de machthebber iemand om de een of andere reden op een zodanige wijze in het licht zet, dat zo’n bofkont eigenlijk veel liever tot de verstotenen zou hebben behoord.

Laat ik concreter worden. In zijn bloemlezing heeft Il Pfff de dichter Driek van Wissen opgenomen, t.w. met één gedichtje van vier regels: ‘driek van wissen 1943-2010 Wie vakkundig kan beslissen… Uit: Actiepen dichter des vaderlands, 2004.’
            Ik heb me door iemand die het kan weten laten vertellen dat Van Wissen het versje op een pen had laten zetten die hij uitdeelde als reclamemateriaal bij zijn poging om Dichter des Vaderlands te worden. Hoe ver kan een mens zinken? Maar ik kan om zoiets nog wel gniffelen. Dat kan ik echter allerminst om hetzelfde gedichtje in een toch als canoniserend bedoelde bloemlezing. Want wat een prul is dit, zeg!
Wie vakkundig kan beslissen
in de jaren des verstands
is ervoor dat Driek van Wissen
Dichter wordt des Vaderlands.
Waarom in vredesnaam moet ik dit lezen, moet de natie, moet Vlaanderen dit lezen? Voorstanders van zulk soort bloemlezingen komen steevast met het argument dat erin opgenomen gedichten lezers ertoe kunnen aanzetten om meer van een bepaalde dichter te gaan lezen. Welnu, deze keuze zal dan tot precies het tegendeel aanzetten, vrees ik! Maar wat ik nog meer vrees is dat dit precies de opzet is van de samensteller: een dichtertje lijkt even voor het bord te mogen komen om een aai over zijn bolletje te krijgen, maar wordt daarmee juist volkomen te kakken gezet door die naar de klas grijnzende smeerlap van een schoolmeester.
            Het werk van Van Wissen ken ik overigens niet, ik weet dus ook niet of hij gedichten heeft geschreven die boven dit niveau uitkomen, maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat zulks niet het geval zal zijn geweest. Of zou Il Pfff een goudeerlijke kwant zijn en gewoon de ballen verstand van poëzie hebben? Van culturele machtspolitiek heeft hij in elk geval kaas gegeten.
            In een ander, soortgelijk geval van moedwillige humiliatie weet ik pertinent zeker dat de uitverkorene heel wat meer in zijn mars had en wellicht nog heeft dan dit ene als beste of voor de kwaliteit van de dichter kenmerkend gepresenteerde gedicht:
present

Opa Bosvelt, altijd present
waar werd gebouwd, met
stenen gesjouwd, handen
op de rug liep hij harder
dan wie ook uren ver
door bossen en velden
alsof zijn leven er vanaf hing
en dat deed het ook, want
eenmaal goed verkouden
was het afgelopen.

Zonder de maker ervan te willen beledigen: een anekdote, een flitsje, iets wat uitdooft voordat het poëzie heeft kunnen worden, een nogal matig spelletje met lopen, liep, afgelopen. De bloemlezer heeft het dan ook niet uit het ‘corpus’ van het eigenlijke werk van de dichter geplukt, maar uit een boekje van een studentenblad, Citroen, citroen. (‘Loof de Heer’ is Kampioen), ‘een selektie van gedichten uit Propria Cures 1964-1972’. T. van Deel publiceerde het in 1968 in dat blad, hij was toen drieëntwintig en zijn debuutbundel moest nog verschijnen. Wat Il Pfff met deze keuze dus in feite beweert is: Kijk, dit is iets van T. van Deel die na 1968 niets beters voortbracht. Uit welingelichte kringen weet ik trouwens dat de dichter ook niet om toestemming voor opname van dit ene gedicht van hem is gevraagd; hij zou uiteraard subiet hebben geweigerd.

Alleen al deze twee voorbeelden lijken me reden genoeg om de complete oplage van Il Pfffs Poehawerk te shredderen. En dan is er uiteraard nog de vraag hoe het kan, in vredes-, hemels- of godsnaam, hoe iemand het kan: al die oeuvres lezen, honderden. Stel je dat eens voor… Denk alleen maar eens aan het oeuvre van Gerrit Kouwenaar of dat van Lucebert! Dat lees je toch niet even weg als een dikke weekendkrant? Zo lees je überhaupt toch nooit en te nimmer poëzie als je van goede kunst houdt…! Dagen, weken, jaren, want, als het goed is, telkens weer en wie weet steeds weer anders. Maar toch niet koppensnellend? Zo geef je in feite toch het tegendeel van het goede voorbeeld? Te meer wanneer je zegt zelf een dichter te zijn. Meer dan wie dan ook zou een dichter moeten weten dat het zo niet zou moeten, dat het zo niet zou moeten kunnen, dat het zo nooit en te nimmer zou mogen.
            Wat kan zo iemand anders nog bezielen dan roemzucht?
            Maar doe ik, een van het kleine aantal stellige weigeraars, nu dan niet hier ook juist weer mee aan het vestigen en bevestigen van diens roem? Want Canetti zegt ook dat het de roemzuchtige in feite helemaal niets kan schelen wat er over hem wordt gezegd, ‘essentieel is alleen dat de naam uitgesproken wordt.’ Ik ken collega-dichters die dit als argument gebruiken om het maar te laten gebeuren. Of die gewoon geen zin hebben in ‘gedoe’. Of die in hun handjes knijpen vanwege het in vergelijking hoge aantal gedichten dat van hen is opgenomen.
            Zou ik zelf hebben getwijfeld wanneer ik toestemming had moeten geven voor opname van een stuk of tien of misschien zelfs twaalf gedichten? Evenmin een moment, en dat is niet makkelijk praten omdat het nu eenmaal niet zo is gegaan, maar wel omdat het qua principe hetzelfde blijft en dus zo klaar als een klontje is.
            Solidariteit onder dichters kun je sowieso niet verwachten. Als iemand dat weet en juist daarop bouwt is het wel een bloemlezer als deze of als diens voorganger.
            Zelf beschouw ik bijeenkomsten met of van schrijvend volk als te vermijden waar en wanneer het even kan. Maar dat betekent allerminst dat ik me ooit door iemand zou willen laten verheffen terwijl hij tegelijk anderen vertrapt. En individueel: wat heb je als dichter (pfff!) te verliezen, behalve persoonlijk eergevoel zolang je je dat nog niet hebt laten ontfutselen?
            Verder verwijs ik graag, zoals vaker, naar Witold Gombrowicz’ dagboekaantekeningen ‘Tegen de dichters’.

woensdag 16 november 2016

TEGELIJK SPELEN MET JE EIGEN AUTOBIOGRAFIE



Je zult toch genomineerd zijn voor de VSB Poëzieprijs door een jury die onderstaande tekst aflevert! Rood, vet en onderstrepingen van mij; na drie alinea’s heb ik het niet meer zo nauw genomen…

***
‘Je zou verwachten dat in een tijd van pessimisme en illusieloosheid [Wie bepaalt dit? Is iedereen ter wereld of in het Nederlandse taalgebied momenteel een pessimist? En waarom is het hebben van illusies iets positiefs?], met een zware economische crisis [Wat hebben Nederland en Vlaanderen of de Nederlander en de Vlaming daar eigenlijk echt van gemerkt?] die blijft na rimpelen [Een crisis die blijft narimpelen?], de publicatie van dichtbundels niet de grootste prioriteit [Prioriteit voor wie of wat? En wanneer had dat dan wél ooit zo’n prioriteit? En hoezo ‘grootste’, prioriteit der prioriteiten?] heeft. De 134 inzendingen voor de VSP Poëzieprijs 2017 spreken die vermoedens [verwachten = vermoeden?] echter tegen. [Dus ‘de publicatie van dichtbundels’ heeft wél ‘de grootste prioriteit’?]

Poëzie lijkt opnieuw [Dat is dus ook al eerder gebeurd?] haar vroegere urgentie [Wanneer was poëzie dan zo maatschappelijk, artistiek of wat dan ook urgent? En wat is dat eigenlijk, die ‘urgentie’ van poëzie?] op te zoeken, en naast de gevestigde uitgevers zijn er heel wat jonge, vitale spelers op de markt. [Hoezo deze nevenschiking? En ‘spelers op de markt’: is dat geen hol managersjargon? Zijn ‘gevestigde uitgevers’ niet ‘vitaal’?] Niet langer is poëzie voorbehouden aan het gedrukte blad [Kan moeilijk op het ongedrukte blad. Blad = tijdschrift? Of ook boekvorm?], ze leeft [!] ook op allerlei kleine en grote [dubbelop] podia [Is een tijdschrift geen podium?]. Het resultaat van die recente [Hoe ‘recent’?] ontwikkelingen is een bijzonder divers, maar [Hoezo ‘maar’?] uitermate rijk en boeiend palet [Poëtisch cliché.].

Opmerkelijk is vooral [Hoezo ‘vooral’ na reeds ‘opmerkelijk’?] de drang van veel dichters, jongeren maar ook oudere [Overbodig, aangezien er geen jonge routiniers zijn.] routiniers, om midden in hun tijd [Waar of wat is dat? Canetti: Je zegt het meeste over je tijd door wat je er niet van accepteert?] te staan. Ze zijn zich sterk bewust van de uitdagingen waar wij ons met z’n allen in de 21ste eeuw [De 22ste kan moeilijk.] voor gesteld zien [Gemeenplaats.], en willen hun eigen [Niet die van een ander, neem ik aan.] (poëtische [Wat anders?]) stem bewust laten meeklinken [Welke dichter wil dat niet?].
De vluchtelingenproblematiek, migratievraagstukken en de economische crisis zijn opvallend aanwezige thema’s. Parallel aan deze maatschappelijke wending [‘Deze’? ‘Wending?’ Naar wat wordt verwezen?] wordt er tegelijk [‘Parallel’ en ‘tegelijk’: moeilijk anders voorstelbaar.] intens gezocht naar nieuwe vormen van intimiteit en bescherming, naar nieuwe rituelen. De hedendaagse poëzie is extravert en tegelijkertijd zoekt ze naar een nieuwe huiselijkheid.
Een en ander heeft ook gevolgen op het vlak van stijl en taal. Zo valt op hoeveel dichters spelen met hun eigen [SIC!] autobiografie, ironisch maar tegelijk oprecht. Ze verwerken in hun gedichten vaak allerlei concrete data en gebeurtenissen, noemen hun eigen naam en die van bestaande collega's.

Even opmerkelijk [Dus evenzeer ‘vooral’.] is de manier waarop poëzie haar formele bedding verlaat [Is die er dan (nog)?] : sommige gedichten zijn dialogen, in andere gevallen wil het vers nadrukkelijk een verhaal vertellen, en typisch is de manier waarop sommige bundels een roman in dichtvorm, een soort encyclopedie of een portrettengalerij willen zijn. [Van alles zijn legio voorbeelden te vinden in de poëzie van de 20ste eeuw en eerder.] Ook wordt er geëxperimenteerd met allerlei tekstgenres, nieuwe media en nieuwe vormen van typografie. [Idem.]
De Nederlandstalige poëzie heeft in 2016 meer gedaanten dan ooit. Ze is vertrouwd en tegelijk ook bevreemdend. En zo is het goed. [Genesis1 - Amen]’
***
En dan de tekstjes bij de afzonderlijke nominaties: wie is toch die ongetwijfeld van een gevestigde uitgeverij ingehuurde blurbroutinier die werd aangetrokken om zo ronkend en tegelijk hol mogelijk te schrijven, zoals in het onderstaande?

‘Een verbluffende debuutbundel met geen enkel zwak gedicht. Trefzekerder kun je niet weifelen. Hannah van Binsbergen zoekt in 'Kwaad gesternte' verbeten naar houvast, niet als uniek individu maar als onbeduidend radertje in het systeem. Tegenover de grimmige buitenwereld plaatst ze een boze binnenwereld, maar zijn die twee niet eigenlijk één? Dit is poëzie die klieft en beklijft, geschreven in en voor een tijd waarin rechtlijnige principes een zeldzaamheid zijn geworden. Het goede, het ware, het schone, allemaal hangen ze uitgeput in de touwen. Dat in een klein hoekje nog deze bloemen van het kwaad ontluiken, mag een klein wonder heten.’

      Of dit:

‘Het is koud in deze gedichten. De bundel 'Koelkastlicht' van Rodaan Al Galidi is een zachte wanhoopskreet van een mens die tegen beter weten in dapper het allermoeilijkste probeert te doen wat er is: leven. Er klinkt een eenzame stem uit op die grimassend om eenzaamheid probeert te glimlachen en die het geloof levend wil houden in een vreedzaam samenleven met zichzelf. En dan is er ook de mensheid nog, die nodig gered moet worden en die de mens maar niet met rust laat. We denken misschien dat we om deze verzen mogen lachen en de dichter zal ons niet tegenspreken. Maar in deze broze gedichten zijn de meest naakte gevoelens bevroren in taal, helder en scherp als ijspegels. 'Koelkastlicht' is moedig in zijn thematiek en oprechtheid.’

        Ach, het zal wellicht onbegrip en kift van mijn kant zijn, want over die Koelkastgedichten schreef ik zelf iets heel anders. En zelf heb ik natuurlijk ook ooit gewoon het geluk aan mijn kant gehad met zo’n jury.

dinsdag 15 november 2016

VLEUGELS

Inhoud van de map Vleugels - zes gedichten plus vier litho's, oplage 33, Baarn 1984.
(Incl. klein schoonheidsfoutje: Beckman i.p.v. Beckmann.)