Uit Wenen de Duitse vertaling van
Witold Gombrowicz’ Kronos
meegebracht, dat wil zeggen van de door weduwe Rita Gombrowicz-Labrosse voor
publicatie vrijgegeven chronologische, door de Poolse auteur met de hand
geschreven, deels uit de herinnering genoteerde persoonlijke feiten. Veelal
niet meer dan aaneenschakelingen van steekwoorden. Zeer lapidair dus. Zoals:
[1945 - I] ‘La Falda. Met Z. Taureleco en
Canoveri (van de telefoons) schaken. Mais. Wandelingen in het Valle Hermoso,
langs de rivier. Eerste grijze haren – rimpels. “El Diariero”, Valle Hermoso,
‘El Lavacopas” (2).’
Voorbeeldig
uitgegeven, met veel verhelderende voetnoten, foto’s, facsimiles van
handschriften, een voorwoord door Rita Gombrowicz, twee nawoorden van even
zoveel Gombrokenners, register. Maar het is een uitgave slechts voor lezers van
romans en literaire dagboeken van Gombrowicz, en dan nog alleen voor de
bezetenen onder hen. (Op Het Moment
zijn zowel een kleine, door Paul Beers gemaakte selectie
uit dit ‘intieme dagboek’, als het voorwoord
van Rita Gombrowicz in Nederlandse vertaling te lezen.)
Ik
denk niet dat ik zelf tot die bezetenen behoor. Feit is wel dat de roman Kosmos van Gombrowicz een van de
allerlaatste boeken is die ik me zou willen laten afpakken – ik heb er
meerdere, van elkaar verschillende uitgaven van – en dat ik overweeg om een
‘nieuw’ antiquarisch exemplaar aan te schaffen van Dominique de Roux’ Gesprekken met Witold Gombrowicz, omdat
het mijne vanwege veelvuldige consultatie uiteen dreigt te vallen. Bovendien
bezoek ik nogal eens Vence, de Zuid-Franse plaats waar de schrijver de laatste
jaren van zijn leven doorbracht, en hoewel ik daar dan allerminst ben als
pelgrim, bezoek ik er steevast zijn graf. Een volgende keer zal ik dat met een
iets ander gevoel doen, omdat ik me dan een voyeur ben gaan voelen door het
lezen van Kronos. Ik ben overigens
nog bezig in het boek, want op een gegeven moment heb ik de chronologie even
gelaten voor wat ze was, om direct door te gaan naar de Vencejaren (1964-1969).
Wat
lees ik tot nu toe zoal? Dat Witold voortdurend tobt over zijn gezondheid en
dat daartoe ook alle aanleiding blijkt te zijn. Er wordt nogal wat medicinaals geïnjecteerd
en geslikt in zijn leven, en zeker in die laatste jaren. In lichamelijk opzicht
was hij zwak, hoewel hij op de meeste foto’s een sterke, of laat ik zeggen,
eigenzinnige indruk maakt. Probeert te maken, denk ik nu. Maar in tegenstelling
tot wat het literaire Dagboek (grotendeels
door hemzelf gepubliceerd en heel andere kost dan Kronos dus) en de romans over hun auteur suggereren (een sterk boek
suggereert een sterke auteur), was hij ook geestelijk zeer gevoelig voor
attaques, zowel van buitenaf als van binnenuit. Veel en gauw depressies.
maandag
Ik.
dinsdag
Ik.
woensdag
Ik.
donderdag
Ik.
Dit begin van zijn literaire Dagboek wekt de indruk van egocentrisme.
Maar de notities in het ‘intieme’ dagboek laten zien dat dit ge-ik zeker niet
altijd een pretje was voor datzelfde ik. En dan zou je denken dat hij als man
van in de zestig in zijn handjes kon knijpen met zijn ruim dertig jaren jongere
Rita. ‘Gemeenschap met Rita. Bezorgd vanwege mijn hart. Ik sluit het trans-Atlantische
dagboek af, werk aan Kosmos,’ noteert
hij in november 1964. In dezelfde maand: ‘Eerste ontstemmingen met Rita.’ En
dan: ‘Met Rita, minder, om de drie dagen een keer (…).’ Waarom, vraag ik me af,
laat een weduwe zoiets zo’n vijftig jaar later transcriberen en uitgeven? Maart
1965: ‘Erotische afkoeling met Rita.’ Mei 1965: ‘Met Rita al een hele tijd
niets.’ Nee, echt boteren doet het niet tussen die twee in de Villa Alexandrine
aan de Place Grand-Jardin in Vence. Nog wat voorbeelden? ‘Heibel met Rita
vanwege haar hysterie.’ ‘Crisissen met Rita, dat leidt uiteindelijk tot een
sterke depressie (…).’ ‘Opnieuw heibel met Rita, wat me behoorlijk woedend
maakte.’ ‘Pissig op Rita, ik stap uit de auto (…).’ Genoeg.
Wat
me ook opvalt, is Gombrowicz’ onwankelbaar lijkend geloof in zijn eigen werk. En
een daarbij horende ijdelheid, die leidt tot zijn hoop op of zelfs verwachting van de Nobelprijs. ‘De Nobelprijs binnen handbereik,’ schrijft hij in 1968. Dat
jaar is die nog aan hem voorbijgegaan: ‘Op de 17de de Nobelprijs:
Kawakama of zoiets.’ Deze Kawakama of zoiets was Yasunari Kawabata. Wat zou
Kawabata in Japan hebben gedacht als niet hij maar Gombrowicz de prijs had
gekregen? ‘Gobromczim of zoiets’?
Eerlijk
gezegd vind ik Gombrowicz geen geschikte kandidaat voor die prijs. Vanwege de
dwarsheid, het smoelwerk van zijn oeuvre. Maar vooral omdat ik er blij om ben
dat een van mijn favoriete buitenlandse auteurs die prijs niet heeft gekregen.
Het zou hem, dat wil zeggen zijn werk, hebben vervormd, verbogen, ook voor mij.
Ik lees Modiano (die ik waardeer) na de Nobelprijs anders dan ervoor. Met
minder spanning, minder ontdekkingslust. Heeft eigenlijk een van mijn favorieten
wél die prijs gekregen? Kafka niet, Rilke niet, Benn niet, Nabokov niet… Maar
Canetti wel, en Camus ook. Grote onzin dus wat ik zeg.
[wordt misschien vervolgd]