In 1978 publiceerde Le Soleil Noir
in Parijs een boekwerk onder de titel Wozu
– voluit: Wozu Dichter in dürftiger Zeit?
A quoi bon des poètes en un temps de manque? Why poets in a hollow age? Het thema voor dit ouvrage collectif werd ingegeven door
een regel uit het gedicht ‘Brot und Wein’ van Friedrich Hölderlin. In het
voorwoord van de samenstellers wordt de zevende strofe van dit gedicht
geciteerd in het Duits en in een Franse vertaling. De thematische vraag komt
voort uit deze passus:
Donnernd kommen sie drauf. Indessen dünket
mir öfters
Besser zu schlafen, wie so ohne Genossen zu
sein,
So zu harren, und was zu tun indes und zu
sagen,
Weiß ich nicht, und wozu Dichter in
dürftiger Zeit?
In het Frans luidt de laatste zin
dan: Je ne sais, et purquoi des poètes en
un temps de manque?
Mag ik me allereerst wat ijdelheid
veroorloven? Het is een uitgave waarin een bijdrage van mij (28 jaar toen) is
opgenomen naast een inzending van Samuel Beckett (71)![*] Mijn
bijdrage, in het Duits onder de titel Prismen
und Apfelsinen (met Franse vertaling erachteraan) drijft sterk op de lectuur
van Gottfried Benn, Martin Buber en Maurice Merleau-Ponty, en is typisch voor
een jonge schrijver die zich wil doen gelden. Zoiets heeft de oude, gerenommeerde
Beckett natuurlijk niet nodig. Hij stuurt simpelweg een visitekaartje als
antwoord. Waartoe? Hij heeft geen flauw idee, schrijft hij. Sorry. En dat
kaartje vormt vervolgens uiteraard zijn bijdrage – wie weet kreeg hij er ook
nog een honorarium voor.
Dit wil daarbij ook nog even worden
gezegd: had ik op die wijze geantwoord, dan was mijn kaartje meer dan
waarschijnlijk niet in de uitgave terechtgekomen… Maar Beckett heeft gelijk.
Zijn respons is de beste in het hele boek. Gottfried Benn, had die toen nog
geleefd, zou ook met iets dergelijks hebben geantwoord: ‘Unbeantwortbar.’
Overigens wist
ik destijds nog niet dat de samenstellers van het boek bewust of onbewust
tekstschennis hadden gepleegd. Het antwoord op de vraag wordt namelijk al door
Hölderlin zelf gegeven, simpelweg door er géén vraagteken achter te zetten,
maar een punt!
Ik moest hieraan denken bij het
lezen van Franz Kafka, een boek over
de gelijknamige schrijver, van Saul Friedländer. Het verscheen in 2012 in het
Engels onder de titel Franz Kafka. Poet
of Shame and Guilt. Ik las het in Duitse vertaling, want wanneer Kafka
wordt geciteerd – en dat gebeurt veelvuldig – wil je dat niet in het Amerikaans
lezen. Friedländer (1932) is een historicus die zich voornamelijk richt op de
geschiedenis van het Jodendom en de Holocaust. Hij werd als kind van een
Duitstalig (niet religieus) joods gezin geboren in Praag, waar zijn vader
rechten had gestudeerd en bij een verzekeringsmaatschappij werkte. Na de Duitse
bezetting van Tsjecho-Slowakije vluchtte de familie naar Frankrijk. Maar niet
iedereen wist daar aan deportatie te ontkomen; Saul Friedländers ouders werden
hoogstwaarschijnlijk omgebracht in Auschwitz. Enzovoort. ‘Geschikter’ om Kafka
te lezen en te begrijpen dan deze, in Los Angeles wonende Saul Friedländer
lijkt bijna niemand anders. Maar helaas lijkt hij eerder naar de Kindergarten
in de Weense Berggasse te zijn geweest, dan ergens in de Praagse Altstadt, want
Friedländer psychologiseert er lustig op los.
Hij
geniet ervan als een door Sigmund zelf geconditioneerde speurhond het volgens
hem homo-erotische spoor in Kafka’s leven te volgen. Over een verhaalachtig
dagboekfragment over een ‘grote lange veldheer’, dat min of meer begint met de
opmerking ‘Nieuwe aanval van G.’, geeft Friedländer probleemloos opheldering. Wat raadselachtig is, is voor hem meteen klinkklaar: ‘Dit geheimzinnige, agressieve “G.” betekent: “Geslacht”.’
Het valt te raden waar die grote, lange veldheer dan voor staat!
Praktisch een heel hoofdstuk wordt besteed aan het op die wijze uitvlooien van Kafka’s verhaal Ein Landartzt. In dat verhaal zegt de zieke jongen op een gegeven moment: ‘Met een mooie wonde kwam ik op de wereld.’ ‘Wat de jongen hier beschrijft,’ zegt Friedländer, ‘is de erfzonde.’ Zo simpel is dat! Nee, zo ridicuul. Hoe lachwekkend mank het is om Kafka’s proza psychoanalytisch te reduceren, laat Friedländer ongewild (of noem het onbewust) zien wanneer hij de vlucht van de arts op het laatst duidt. Bij zijn haastige vlucht neemt de arts weliswaar zijn jas mee (‘In het eerste deel van het verhaal vervulde de bontjas de beschermfunctie van de schijn, van de geaccepteerde leugens van het wereldlijke bestaan.’), maar het lukt hem niet de jas goed in de wagen te gooien. Friedländer kort maar zelfverzekerd door de bocht: ‘Hij heeft het doel gemist, een trieste samenvatting van zijn hele leven.’ De kans op een terugkeer naar ‘het gemoedelijke leven van de wereld van de schijn’ is volgens Friedländer voorgoed verkeken, want niet alleen is de arts niet meer in staat om bij zijn jas te komen, een en ander wordt ‘nog verscherpt door de manke pas van de paarden’ – en nu komt het, weliswaar tussen haakjes: ‘(als oude mannen – na de coïtus)’! Haha! Ik kijk in elk geval nu anders naar manke oude mannetjes dan voorheen en ben zelf extra voorzichtig om mijn voet niet te verstuiken.
Praktisch een heel hoofdstuk wordt besteed aan het op die wijze uitvlooien van Kafka’s verhaal Ein Landartzt. In dat verhaal zegt de zieke jongen op een gegeven moment: ‘Met een mooie wonde kwam ik op de wereld.’ ‘Wat de jongen hier beschrijft,’ zegt Friedländer, ‘is de erfzonde.’ Zo simpel is dat! Nee, zo ridicuul. Hoe lachwekkend mank het is om Kafka’s proza psychoanalytisch te reduceren, laat Friedländer ongewild (of noem het onbewust) zien wanneer hij de vlucht van de arts op het laatst duidt. Bij zijn haastige vlucht neemt de arts weliswaar zijn jas mee (‘In het eerste deel van het verhaal vervulde de bontjas de beschermfunctie van de schijn, van de geaccepteerde leugens van het wereldlijke bestaan.’), maar het lukt hem niet de jas goed in de wagen te gooien. Friedländer kort maar zelfverzekerd door de bocht: ‘Hij heeft het doel gemist, een trieste samenvatting van zijn hele leven.’ De kans op een terugkeer naar ‘het gemoedelijke leven van de wereld van de schijn’ is volgens Friedländer voorgoed verkeken, want niet alleen is de arts niet meer in staat om bij zijn jas te komen, een en ander wordt ‘nog verscherpt door de manke pas van de paarden’ – en nu komt het, weliswaar tussen haakjes: ‘(als oude mannen – na de coïtus)’! Haha! Ik kijk in elk geval nu anders naar manke oude mannetjes dan voorheen en ben zelf extra voorzichtig om mijn voet niet te verstuiken.
Een schrijver weet niet waartoe hij
zou moeten schrijven. Hij hoeft zich de vraag ernaar niet eens stellen. En degene die
er een antwoord op weet kan beter nooit meer proberen iets te schrijven en zijn tijd eindelijk nuttig gaan besteden.
Maar dat wil
niet zeggen dat een schrijver niet zou hoeven weten wát en hoe hij schrijft.
Franz Kafka was zeer reflexief over zijn schrijverij, zoals blijkt uit zijn
dagboeken en brieven. En Kafka kende ook het werk of het denken van Sigmund
Freud. Welke zich serieus nemende literaire schrijver van de laatste honderd
jaar was of is trouwens niet op de hoogte van het freudiaanse denken?
Max Brod noteerde in zijn biografie van zijn vriend dat Franz Kafka over de slotzin van Das Urteil (‘In diesem Augenblick ging über die Brücke ein geradezu unendlicher Verkehr.’) tegenover hem opmerkte: ‘Weet je wat die slotzin betekent? – Ik heb daarbij aan een hevige ejaculatie gedacht.’ Haha, die Franz! Of, waarschijnlijker, die Max! Ik zou me wél kunnen voorstellen dat het via je pen uit je handen vloeien van die zin, van zó’n zin een haast geestelijk orgastisch gevoel bewerkstelligt, een soort breinpriapisme veroorzaakt. Bij het lezen ervan overkomt je al bijna zoiets…
Max Brod noteerde in zijn biografie van zijn vriend dat Franz Kafka over de slotzin van Das Urteil (‘In diesem Augenblick ging über die Brücke ein geradezu unendlicher Verkehr.’) tegenover hem opmerkte: ‘Weet je wat die slotzin betekent? – Ik heb daarbij aan een hevige ejaculatie gedacht.’ Haha, die Franz! Of, waarschijnlijker, die Max! Ik zou me wél kunnen voorstellen dat het via je pen uit je handen vloeien van die zin, van zó’n zin een haast geestelijk orgastisch gevoel bewerkstelligt, een soort breinpriapisme veroorzaakt. Bij het lezen ervan overkomt je al bijna zoiets…
Nee, een echt
literaire schrijver kan niet anders meer dan Freud in zijn werk binnenlaten, maar
dan niet om aan diens hand de omtreklijntjes van zijn verhalen en romans dieptepsychologisch
in te kleuren, maar om zich waar en wanneer mogelijk van die hand los te rukken
en aan de droomduider te ontkomen. Waarbij de ellende overigens is dat die zich
door ongrijpbaarheid eens te meer uitgedaagd voelt om de achtervolging in te
zetten en daarbij op bijval kan rekenen van het merendeel van het lezerspubliek
dat niets liever verneemt dan bijvoorbeeld dit: dat Franz Kafka het er nergens
over heeft, dus voor de eierzoekers van Psychopasen heeft verstopt waarom Georg
in Das Urteil ‘Georg’ heet.
Friedländer: omdat dit ‘ook de naam was van de eerste van zijn twee jongere
broers, die allebei als kind overleden (Georg stierf in december 1886.) Zoals
Kafka’s biograaf Peter-André Alt vermoedt, moet het sterke verdriet van de
moeder bij het overlevende kind “angst, schuldgevoel, jaloezie” hebben
opgeroepen. Dit soort zondige gevoelens,’ aldus Friedländer, ‘zullen een extra
rechtvaardiging zijn geweest voor de door de vader opgelegde straf, die Georgs
oudere, door schuldgevoelens geplaagde broer, zijn alter ego in het verhaal,
namelijk Franz, bereidwillig accepteerde.’
Wat een hutspot van wat Kafka zo naarstig van elkaar probeerde te blijven scheiden, leven en ... Sst, wat hoor ik? Iemand die zich, zo’n zevenhonderd kilometer zuidoostelijk van hier, in zijn graf omdraait. Schreef hij DAZU?
Wat een hutspot van wat Kafka zo naarstig van elkaar probeerde te blijven scheiden, leven en ... Sst, wat hoor ik? Iemand die zich, zo’n zevenhonderd kilometer zuidoostelijk van hier, in zijn graf omdraait. Schreef hij DAZU?
[*]
Maar ook onder meer René Char, Lawrence Ferlinghetti, Allen Ginsberg, Julien
Gracq, Peter Handke, Julia Kristeva, Michel Leiris, Jim Dine, Ronald Topor. Die
eer had ik te danken aan mijn uitgever.