‘Die Scharte’:
de hazenlip is waarschijnlijk ‘vanzelf’ ontstaan bij het ‘worstelend’ werken
naar een foto.
Kort na de opening van de grote
tentoonstellingen van werken van Marlene Dumas in het Stedelijk Museum, waagde
Sander van Walsum het om in
De Volkskrant vraagtekens te zetten bij het schilderen naar foto’s (iets
wat Dumas ontegenzeggelijk en allerminst stiekem doet). Geeft niet dat er niet
naar de waarneming wordt geschilderd, als er maar met het beeld wordt ‘geworsteld’:
dat is volgens Van Walsum het vigerende criterium.
Zijn
vragen en kanttekingen zijn hem niet in dank afgenomen. In
dezelfde krant reageerde onder meer cultuurfilosoof Maarten Doorman fel.
Volgens Doorman kent Van Walsum simpelweg de spelregels van de moderne en
hedendaagse kunst niet, of wil hij die niet kennen. Van Walsum levert met zijn ‘zo
kinderlijk over kunst (…) schrijven’ (…) ‘opnieuw munitie aan het gezonde
volksgevoel dat wat niet meteen te begrijpen is het liefst vernielt.’
Dát
vind ik nou nog eens een staaltje van elitaire angst! Dus omdat je kritiek
denkt te hebben of probeert te formuleren die het plebs wel eens plezierig in
de oren zou kunnen klinken, moet je je mond houden?
Kom
zeg, laten we écht wel wezen: het is een stuk – wat zeg ik? –, stukken
makkelijker om een portret te schilderen naar voorbeeld van een foto, dan
wanneer je letterlijk oog in oog met je model zit of staat. Alleen: wanneer je
zo’n foto zo echt mogelijk ‘namaakt’, ziet het werk er zo weinig
schilderkunstig, want zo fotoachtig (lees: levenloos) uit. De artistieke
oplossing (lees: truc) voor dat probleem? De ‘worsteling’, dat wil zeggen, je
verf structuren en effecten geven die een foto nooit heeft. De zo ‘geportretteerde’
gaat er dan bijna vanzelf expressief of getormenteerd of anderszins interessanter
uitzien, en wordt Gefundenes Fressen voor elitaire cultuurfilosofen.
‘De Catalaan’:
expressief geschilderd mannenportret, overduidelijk naar een foto (hoogstwaarschijnlijk
van Antoni Tàpies).
Dumas doet het. Luc Tuymans doet
het. Jan Vanriet doet het. Michaël Borremans doet het. Francis Bacon deed het. Alleen ging die laatste
daarnaast ook nog persoonlijk, meer dan eens zelfs zeer intiem, om met zijn
slachtoffers – en volgens mij is dat te zien in zijn portretten ook! Maar
Marlene Dumas heeft nooit omgang gehad met Pier Paolo Pasolini en diens moeder,
terwijl er toch portretjes van beiden in het Stedelijk hangen, elk naar een
foto dus. Ik heb daar mijn bedenkingen en vraagtekens bij, ondanks dat ik zie
en vind dat Dumas ‘lekker’ met de verf kan doen en laten.
Bijna altijd bij genoemde schilders
– maar er zijn er veel meer – blijf ik de foto, of ik die nu ken of niet,
tussen het schilderij en de geportretteerde zien. En als je je oog er een
beetje op oefent, zie je vrijwel meteen dat er naar een foto is gewerkt.
Bijvoorbeeld door de blik, de pose, door de proporties, door het cyclopische
oog waarmee de camera de persoon heeft gefixeerd, terwijl wij, als we écht
kijken, met twee ogen zien, bewegend kijken. Zoals je omgekeerd aan een portret
van Rembrandt ziet dat de schilder zich werkelijk in dezelfde ruimte en tijd
bevond als de geportretteerde, en dat hij zelfs niet door een camera obscura of een
andere constructie met een projecterend lensje heeft gespiekt.
‘Soldaat’: zo
poseert iemand niet voor een schilder maar voor een camera; maar een camera is
dan weer te vlekkeloos. Bovendien is de geportretteerde uit een heel andere tijd dan de portrettist…
Niet iedereen kan het natuurlijk,
zo ‘worstelend’ of expressief naar foto’s werken, misschien zelfs lang niet
iedereen. Maar voor wie gevoel heeft voor valse streken (en die dus naar
believen vermijdt of juist inzet) en de huid van verf, doek of papier, is het
eigenlijk een vrij koud kunstje…
De
vraag is of je daar vraagtekens bij mag zetten. Waarom eigenlijk niet?
‘Jong en verleden’: de (verf)huid van het verdriet had de foto niet.