dinsdag 18 juni 2013

EVA ROSEN

'Of the rest, none had any claims to nymphetry except Eva Rosen.' - Lolita, deel 2, h. 9

In haar boek The Secret History of Vladimir Nabokov, dat ik onlangs al ter sprake bracht, schrijft Andrea Pitzer op pagina 249 over een vriendin van Lolita, Eva Rosen, die in het boek Lolita wordt omschreven als een 'displaced little person from France', dat ze een Brooklynaccent heeft, waarbij Nabokov het feit onvermeld laat dat 'that accent was so recognizably stigmatized as Jewish in mid-century America that Brooklyn Jews who could afford to do so attended elocution lessons (often in vain) in attempt to hide it.'

Wat ik nu helemaal niet meer kan nalaten - wetend hoe dol Nabokov was op anagrammen én dat Véra Nabokov-Slonim joods was - is deze naam, Eva Rosen, stigmatiserend te lezen als Vera Nose...
      Waarbij nog kan worden aangetekend dat die naam fonetisch weer makkelijk kan worden uitgesproken en (mis)verstaan als 'Vera knows'.

'Unfortunately, despite "that French kid's uncle" being "a millionaire," Lo dropped Eva for some reason before I had had time to enjoy in my modest way her fragrant presence in the Humbert open house.' - idem

Reactie van Andrea Pitzer an mij dd 18.06.2013:

In terms of Eva Rosen, it is true that Nabokov liked to play with anagrams, and it would not surprise me a bit if he were playing with inserting Vera's name into Lolita at that point. He operated on many levels at the same time, which is part of what makes his books such a joy to read.

I believe he layered the history into the literary allusions into the games and personal references so intricately that we will be able to chase down his brilliance for decades to come. I'm so pleased that you have your own ideas about what he was up to (and that you were rereading INVITATION, which is one of my favorites).

vrijdag 14 juni 2013

ZICH OMDRAAIEN IN HET GRAF


Und als ich euch meine Schmerzen geklagt,
Da habt ihr gegähnt und nichts gesagt;
Doch als ich sie zierlich in Verse gebracht,
Da habt ihr mir groβe Elogen gemacht.

Heinrich Heine 1823

Und als ich euch zierliche Verse gemacht,
Da habt ihr gegähnt und nichts gesagt;
Doch als ich euch meine Schmerzen geklagt,
Da habt ihr mich ein groβer Dichter gedacht.

Heinrich Heine 2013

zondag 9 juni 2013

'DRAAI HEM OM, DRAAI HEM OM, OP ZIJN BUIK...'


‘Arme, kleine Cincinnatus. Terwijl hij zich afdroogde, probeerde hij wat afleiding te vinden in zijn eigen lichaam, en hij bekeek steeds weer zijn aderen en moest er onwillekeurig aan denken hoe hij spoedig ontkurkt zou worden en alle inhoud eruit zou lopen.’

Onthoofding. Walgelijke praktijk. En het ook nog filmen ervan en die opname dan voor heel de wereld online zetten. En de lugubere verstaanbaarheid van daderwoorden erbij, doordat die eens niet Arabisch maar Nederlands/Vlaams zijn: ‘Draai hem om, draai hem om’, ‘Op zijn buik’.

Toevallig net Uitnodiging voor een onthoofding herlezen. Een van de Nabokovvertalingen van Coutinho (De Bezige Bij 1970/BZZTôH 1981), die ik vanwege stijl en toon vaak prefereer boven nieuwere vertalingen door anderen. Verplichte close-readingkost met pittige overhoringen voor de daders als ze ooit gepakt en veroordeeld kunnen worden.

De schrijver Vladimir Nabokov heeft zich altijd verre gehouden van politiek en hij heeft zoveel mogelijk vermeden publiekelijk uitspraken over politieke kwesties te doen. Comfortabel zelfzuchtig leven, zou je denken (en denkt men graag): geboren in een grootgrondbezittersfamilie met nogal wat personeel, weliswaar met het gezin het land moeten ontvluchten vanwege het roodkleurige gevaar, maar uiteindelijk vlinderprofessor in de V.S. geworden en vervolgens miljonair dankzij een schandaalroman over een oudere man en een klein meisje, en daardoor met zijn vrouw tot aan zijn dood kunnen vertoeven in een privé-appartement van het luxueuze hotel Montreux Palace aan het Lac Léman. Nee, dan zijn achttien jaar jongere collega Russische schrijver Aleksandr Solzjenitsyn: kind uit een sappelend arbeidersgezin, acht jaar in een werkkamp, De Goelag Archipel en andere verslagen van wantoestanden in de Sovjet Unie, door zijn land met Nobelprijs en al uitgewezen, via Zwitserland uiteindelijk in de V.S. beland.

Andrea Pitzer begint haar net verschenen boek The Secret History of Vladimir Nabokov (Pegasus Books, New York 2013) met het hoofdstuk ‘Waiting for Solzhenitsyn’: ‘On October 6, 1974, Russian novelist Vladimir Nabokov and his wife Véra sat in a private dining room of the Montreux Palace Hotel, waiting for Alexander Solzhenitsyn to join them for lunch. The two men had never met.’
En ze eindigt haar boek met hoofdstuk veertien, opnieuw ‘Waiting for Solzhenitsyn’ geheten, waarin ze, 313 bladzijde na haar twee openingszinnen, schrijft: ‘The Nabokovs waited at the table for more than an hour before rising to go. The two men never met.’

Wat was er gebeurd? Voelde Solzjenitsyn zich ongemakkelijk bij het aanschouwen van de luxe locatie, vraagt Pitzer zich af? Was hij bang dat Nabokov, die geen jonge man meer was, ziek en krakkemikkig was? Wat zijn overwegingen ook waren, Solzjenitsyn kwam de auto niet uit, hij ging niet met zijn vrouw Natalia naar de privé ruimte die in het hotelrestaurant voor de ontmoeting was gereserveerd. In plaats ervan reed Solzjenitsyn weg over de Grand Rue, in noordelijke richting, om af te slaan in de Rue du Lac en Montreux te verlaten.

En wat is er gebeurd in de tussenliggende hoofdstukken? Wat Pitzer daarin onder meer heeft duidelijk gemaakt is dat het met dat niet (politiek of sociaal) geëngageerd zijn van Nabokov en diens werk nogal anders zat en zit dan dat algemeen wordt aangenomen en uit zijn werk wordt gelezen. Niet ‘zelfs’ maar ook in Lolita. ‘History lurked in Lolita, too, shedding light on the most pressing matters of Nabokov’s day and going to the heart of the principles that were his father’s legacy. But almost all of that history, the moral center of Lolita, went unnoticed.’

Geconcentreerd, secuur lezen, als het ware over- en meeschrijven, dat verwachtte Nabokov van lezers, zowel van die van het werk van Gogol, Kafka, Flaubert en anderen, als van die van zijn eigen werk. In het detail gaan God en duivel schuil. Dat is overigens op zich ook al een morele boodschap of les.
Niet alleen wordt bij nauwlettende lezing duidelijk hoe in Lolita telkens weer het racisme en antisemitisme mede een context van het verhaal vormen, maar neem alleen al de basisfrustratie van Humbert Humbert, Annabel Leigh, zijn kindgeliefde toen hij zelf ook nog kind was. Deze Annabel Leigh – Pitzer laat onvermeld dat ze, literair gezien, meer dan opvallend lijkt op Edgar Allan Poe’s Annabel Lee – overleed in 1923, toen Humbert dertien was, op Corfu aan tyfus. Dat lijkt een makkelijke manier voor een schrijver om dat jeugdliefje van Humbertje te dumpen en hem zodoende met een levenslange hunkering op te zadelen. Maar hoe zag het er in 1923 eigenlijk uit op Corfu?
‘Op dat moment,’ aldus Andrea Pitzer, ‘was het eiland de helse plek waar meerdere echte epidemieën woedden (…). Duizenden vluchtelingen hadden hun toevlucht gezocht in kampen op Corfu, ontheemd door oorlog en de Armeense genocide. Hulporganisaties openden weeshuizen voor kinderen wier ouders geëxecuteerd of tijdens het transport omgekomen waren. Tyfus en pokken heersten het hele jaar door in wat toen werd gezien als de grootste humanitaire crisis in de geschiedenis.’
Met andere woorden, Nabokov laat Annabel Leigh niet toevallig in dat jaar op Corfu doodgaan: Corfu 1923 is een van de kieren, scheurtjes en gapingen waardoor, wanneer je het eenmaal in de gaten hebt, de tragiek van de wereldgeschiedenis het literaire werk infiltreert en er een menselijk lot vult en dirigeert.
         Of neem Pnin, het boek dat Nabokov schreef toen Lolita nog de immigratiepapieren voor de V.S. werden geweigerd: de ietwat wereldvreemde, verstrooide (… diasporistische), uit Rusland in Amerika verzeild geraakte professor Timofey Pnin, die van zijn hospita de wasmachine niet meer mag gebruiken nadat hij er een paar schoenen in heeft laten meedraaien, wordt niet alleen nog dagelijks gekweld door de dood van zijn beide ouders, die allebei in 1917 aan tyfus stierven, maar vooral door het verlies van zijn eerste liefde, Mira Belochkin, een joods meisje dat werd omgebracht in Buchenwald.
         Even terug nu ook naar het krabbelschetsje van Vladimir Nabokovs eigen leventje, om dat wat meer in- en aan te vullen. 1917: Vladimirs moeder vlucht met haar kinderen naar Gaspra op de Krim; zijn vader komt later na en neemt als minister van justitie zitting in de nationalistische Krimregering. Twee jaar later vlucht het hele gezin via Griekenland naar Zuid-Frankrijk en vandaar naar Engeland. Uiteindelijk komen ze terecht in Berlijn. Op 28 maart 1922 wordt zijn vader tijdens een politieke bijeenkomst in de Berliner Philharmonie doodgeschoten. Vladimir is dan nog net geen 23. En naderhand, op 10 januari 1945, komt gevangene nummer 28631 om in kamp Neuengamme: Sergei, Vladimirs homoseksuele broer.
         Gebeurtenissen en mensen die kunnen rekenen op ademgaten en -kieren in Vladimir Nabokovs werk. Of, afhankelijk van hoe je het bekijkt, op schroei- en pijnplekken. ‘De menselijke geschiedenis,’ zegt Pnin, ‘is de geschiedenis van pijn.’ Maar in tegenstelling tot de meeste romanschrijvers is Nabokov er niet op uit om een algemeen beeld van de geschiedenis van zijn of andermans tijd te geven en daar geschikte dramatis personae bij te creëren: hij is in eerste en laatste instantie alleen geïnteresseerd in de tragiek van een individueel leven (dat van Humbert Humbert, dat van Pnin) of in het leven van hooguit een paar individuen (dat van Ada en Van, van John Shade en Charles Kinbote), maar zonder die daarbij los te (kunnen) maken van die wereldgeschiedenis van de pijn, van de voortdurende folteringen die mensen elkaar hebben aangedaan en blijven aandoen. Geen van Nabokovs hoofdpersonen is er niet door getekend en heeft er geen ooghoeken voor, maar elk voor zich probeert wel eraan te ontkomen, vergeefs overigens of er zich zelfs uiteindelijk nog meer kwellingen mee op de hals halend – maar voor de duur van dat proces houdt het trauma zich schuil in de bosjes, dat wil zeggen, in het struweel langs de fraai aangelegde weg van de vertelling. Die weg is dus geen weg door niemandsland (zelfs wanneer het land van handeling fictief is, zoals Demonia of Antiterra in Ada en Zembla in Pale Fire), maar door die wereld(geschiedenis) van de pijn.
         Andrea Pitzer wijst in The Secret History of Vladimir Nabokov allerlei verscholen historische pijnduivels in Lolita aan. Zoals ‘Kamp Q’, de naam die Humbert verzint voor het zomerkamp waar Lolita heen gaat. Die Q kan natuurlijk staan voor Quilty, Humberts rivaal (of dubbelganger), maar Camp Q was ook de naam van een interneringskamp in de bossen van Ontario, waar tussen 1940 en 1946 duizenden mensen terechtkwamen, zowel uit Oostenrijk en Duitsland gevluchte joodse burgers als gearresteerde anarchisten en communisten, en gevangengenomen nazi-officieren… Rond 1943 waren er meer dan twintig van zulke concentratiekampen in Canada. Humbert Humbert vertelt in Lolita dat hij, na te zijn gevlucht uit Frankrijk en te zijn opgenomen in de V.S., eerst een korte reis maakte naar het noorden van Canada. Ook Carl Junghans, de partner van Sonia Slonim, zus van Nabokovs echtgenote Véra, werd korte tijd door de Amerikaanse overheid geïnterneerd. (Zie ook Andrea Pitzer, ‘Meet Carl Junghans: informer, propagandist, and… literary inspirationfor Nabokov?)
         Wanneer hij terugdenkt aan zijn tijd in en vlucht uit Europa ziet Humbert een rij voor zich van twintig soldaten die allen wachten op hun beurt om te verkrachten, en in zijn nachtmerries ziet hij de bruine pruiken van oude vrouwen die net vergast zijn. Het woord ‘Jood’ of ‘joods’ komt geen enkele keer voor in Lolita, maar van alles wijst op de tragische aanwezigheid ervan. Zo mag er gerust van worden uitgegaan dat Eva Rosen, een vriendinnetje van Lolita dat wordt beschreven als een ‘displaced little person from France’, joods is.
         Het hotel The Enchanted Hunters waar Humbert Humbert tijdens zijn autotocht met Lolita belandt, laat duidelijk weten ‘NO DOGS’ toe te laten en zich ‘NEAR CHURCHES’ te bevinden. Voor de goede verstaander in die tijd betekende ‘No Dogs’ simpelweg dat joden en negers ongewenst waren. Humbert merkt gewiekst op dat hij wel degelijk een hond in de lobby heeft gezien en hij vraagt zich af of die dan gedoopt was, want ‘Near Churches’ betekende nogmaals dat joden niet welkom waren.
         Enzovoort. De vraag is zelfs wat de ‘eigenlijke’ achtergrond of identiteit van Humbert Humbert is. Charlotte, Lolita’s moeder, vermoedt ‘a certain strange strain’ in Humberts familie, en ze dreigt ermee zelfmoord te plegen als ze er ooit achter mocht komen dat hij geen christen is.
Bij dit alles speelt op de achtergrond natuurlijk ook nog dat Vladimir Nabokovs secretaresse en typiste, zijn vrouw Véra joods was en daar ook trots voor uit kwam.

Het is niet onwaarschijnlijk dat zonder Lolita het eraan voorafgaande werk van Nabokov vrij onbekend zou zijn gebleven en dat ik zulke geweldige romans als Een lach in het donker, Wanhoop en Uitnodiging voor een onthoofding nooit (en zeker in Nederlandse vertaling)  onder ogen had mogen krijgen.
         Uitnodiging voor een onthoofding (Priglasjenije na kazn’) verscheen in 1935-1936 in feuilletonvorm in een Russisch emigrantentijdschrift en werd in 1938 in Parijs in boekvorm uitgegeven, om pas eenentwintig jaar later in Engelse vertaling als Invitation to a Beheading beschikbaar te zijn.
         Het boek is een verslag van de dagen die Cincinnatus C. in gevangenschap doorbrengt in afwachting van de dood die hem ‘overeenkomstig de wet (…) op fluistertoon’ is aangezegd. En daarmee is het meteen qua ‘engagement’ van een heel ander kaliber dan Lolita en de er nog op volgende boeken. Hier staat de terreur, het lijden aan de pijn van de wreedheid van de menselijke samenleving en geschiedenis van begin tot eind in het licht dat door de tralies van een gevang binnenvalt in een of ander door een fundamentalistisch en dictatoriaal regime bestuurd land. ‘Hij probeerde – voor de honderdste keer – de tafel te verschuiven maar, helaas, de poten waren sinds eeuwen verankerd.’ De verteller weet echter zelfs dit schamel stuk wereld en leven nog kostbaar voor hem te maken: ‘Het lelijke raampje bleek toegankelijk voor de zonsondergang; op de zijmuur verscheen een vurig parallellogram. De cel was tot het plafond gevuld met de olieverven van de schemering die uitzonderlijke pigmenten bevatten.’ Alleen al vanwege zulke waarnemingen, is het een schande en onvergefelijke misdaad om het leven van een medemens te beëindigen. En daarbij doet het er niet toe of de veroordeelde zelf gruweldaden op zijn kerfstok heeft of, zoals Cincinnatus, is ‘beschuldigd van de allerverschrikkelijkste misdaad, gnostische verdorvenheid, zo zeldzaam en zo onuitsprekelijk dat men genoodzaakt was tot omschrijvingen als “ondoorgrondelijkheid”, “ondoorschijnendheid”, “afsluiting”.’
         Natuurlijk wanhoopt de tot de dood door onthoofding veroordeelde ook aan het bestaan, dreigt hij zijn hoofd al te verliezen voordat het fysiek van zijn romp wordt gescheiden: ‘Ik ben hier door een vergissing – niet speciaal in deze gevangenis – maar in deze gehele verschrikkelijke, gestreepte wereld, een wereld die geen slecht voorbeeld van amateuristisch vakmanschap lijkt, maar in feite een ramp is, een verschrikking, een waanzin, een vergissing (…).’ En hij herinnert zich hoe ‘het snel donker [werd] als je naar huis liep na het sleeën… Wat een sterren, wat een gedachten en een droefheid daarboven, en wat een onwetendheid beneden.’ Maar het is precies de rijkdom van die melancholie die men hem zal afhakken of -snijden. Vandaar ook dat een van de voorschriften voor gevangenen luidt: ‘Het is wenselijk dat de bewoner geen dromen heeft, of – indien hij ze toch heeft – dat hij onmiddellijk die dromen onderdrukt welker inhoud onverenigbaar kan zijn met de conditie en de status van de gevangene, zoals: luisterrijke landschappen, uitstapjes met vrienden, familiedineetjes, alsook seksuele omgang met personen die in het werkelijke leven en in wakende toestand geen benadering van genoemd persoon zouden dulden, welk persoon derhalve bij de wet schuldig geacht zal worden aan verkrachting.’ Met andere woorden: verbeelding en fictie verboden!
         Nabokov zou Nabokov niet zijn als hij die verbeelding en fictie op het einde niet aan de beul zou laten ontkomen. Cincinnatus’ verbeelding staat als het ware in de gedaante van Cincinnatus, uit, in en met diens naam op (vergeef me hierbij een minieme, maar volkomen passende vertaalvariant):

         ‘(De vierkante, zwarte snuiten van de fotografen zwenkten en verstarden.)
         “Geen opwinding, geen drukte, alsjeblieft,” zei M’sieur Pierre. “Om te beginnen trekken wij ons overhemdje uit.”
         “Alleen,” zei Cincinnatus.
         “Flinke vent. Neem dat overhemdje weg, mannen. Nu zal ik je laten zien hoe je gaat liggen.”
         M’sieur Pierre liet zich op het blok vallen. Het publiek gonsde.
         “Is dat duidelijk?” vroeg M’sieur Pierre (…).
         “Alleen, alleen,” zei Cincinnatus en hij ging liggen met zijn gezicht omlaag, zoals hem dat was voorgedaan, maar onmiddellijk bedekte hij zijn nek met zijn handen.
         “Wat een dwaze jongen,” zei M’sieur Pierre van boven. “Als je dat doet, hoe kan ik dan… (ja, geef ’m hier; en straks, onmiddellijk erna, de emmer). En waarom span je je spieren zo? Er mag helemaal geen spanning zijn. Volkomen op je gemak. Neem je handen weg, alsjeblieft… (geef ’m me nu aan). Je helemaal ontspannen en hardop tellen.”
         “Tot tien,” zei Cincinnatus.

(…) één Cincinnatus telde, maar de andere Cincinnatus sloeg al geen acht meer op het geluid van het overbodige tellen dat vervaagde in de verte, en met een helderheid die hij nooit tevoren had ervaren – eerst bijna pijnlijk, zo plotseling kwam ze, maar toen hem boordevol vervullend van blijdschap, dacht hij: waarom ben ik hier? Waarom lig ik hier zo? En dan, nadat hij zichzelf deze eenvoudige vragen had gesteld, beantwoordde hij ze door op te staan en om zich heen te kijken.
         Overal om hem heen heerste een vreemde verwarring. Door de nog zwaaiende heupen van de beul was het hekwerk te zien. (…) Cincinnatus klom langzaam van het podium en liep weg door het verschuivende puin. Hij werd ingehaald door Roman, die nu vele malen kleiner was en tegelijkertijd Rodrig was: “Wat doe je!” kraste hij, op en neer springend. “Dat kun je niet doen, dat kun je niet doen! Dat is onfatsoenlijk tegenover hem, tegenover iedereen… Kom terug, draai je om, draai je om, ga liggen, op je buik, op je buik – je lag toch al, alles was gereed, alles was klaar!” Cincinnatus schoof hem opzij en (…) te midden van het stof en de vallende voorwerpen en de fladderende decors baande Cincinnatus zich een weg in de richting waar, te oordelen naar de stemmen, wezens stonden die aan hem verwant waren.’

 

donderdag 6 juni 2013

TOBIAS EN DE VIS


In 2001 publiceerden Huub Beurskens en Wiel Kusters in het tijdschrift Tirade een poëtische vierspraak onder de titel Tobias en de vis.
Zie:

dinsdag 4 juni 2013

DE SCHRIJVER UITHANGEN

Het is natuurlijk van eeuwen: beweren dat wat in de cultuur kennelijk na je aan het opkomen is beschouwen als en beschuldigen van verval. Het apocalyptische zevenkoppige beest uit zee en dat met de hoorns uit de aarde, waren er altijd al, aldus Gottfried Benn, die Berlijn meemaakte in de cabareteske jaren twintig en dertig, tijdens de oorlog, volkomen aan puin erna en tijdens de wederopbouw onder Adenauer. Toen Bertus Aafjes alarm sloeg omdat volgens hem met Lucebert en consorten de SS de Nederlandse poëzie was binnengemarcheerd, had hij het, zeker met zijn woordkeuze, bij het verkeerde eind. Toch gaan alle culturen ten einde, toch zijn er duidelijk fasen van beschavingsneergang aan te wijzen, en ooit heeft iemand dus wel degelijk gelijk wanneer hij een neergang meent te signaleren.
         Of het om een algemene neergang gaat, weet en hoop ik niet, maar van uitermate bedenkelijk allooi is in elk geval de situatie van de Nederlandse literaire cultuur zoals die wordt opgehemeld door bijvoorbeeld ene Henk van Straten in De Volkskrant van zaterdag 1 juni jongstleden. Dat iemand met een groene huid en paarse ogen wordt geboren, kan de persoon in kwestie te nimmer worden aangerekend, en daar mogen bijgevolg ook nooit conclusies uit worden getrokken met betrekking tot iemands integriteit. Henk van Straten echter heeft zelf zijn lijf, zoals internet foto’s tonen, laten smukken met Barcardigothic, kamikazetijdperknamaakjapannerieën en pubermeisjesartisticiteit. Dat mag hem dus worden aangerekend; eventuele excuses met betrekking tot opvoedingstrauma’s worden beschouwd als uitvluchten en dus niet aanvaard.



Dat iemand met zo’n, slechts met langdurige en kostbare laserbehandelingen uit te wissen subcutaan kitschbehang ruimte krijgt in een grote landelijke krant om daarnaast nog meer cultureels uit te dragen, zegt wellicht al heel wat over de stand van de cultuur. Deze Van Straten bericht in De Volkskrant, als een bange, maar voorbeeldvalken en -haviken naar de ogen ziend zichzelf bekladdend uilskuiken ('En dan met name Tommy Wieringa. Als die man mij straks een keer aankijkt, met die zelfverzekerde haviksogen van hem, dan kruip ik meteen onder een tafel.'), over een of andere literaire manifestatie die werd gehouden in Amsterdam. (Ik woon zelf al heel lang in die stad: de stad wist en weet er praktisch niets van. De grachtengordelcultuur is een provinciale mythe die binnen de grachtengordel kan dobberen als een ingebeeld drijfsijsje dat zich een slagschip in het bruine water waant, zonder dat een Amsterdammer zich erom bekommert, laat staan wil weten hoe die vogel echt heet; niet voor niets trekt de grachtengordelcultuur voornamelijk provincialen.) In zijn artikel heeft Van Straten het met geen woord over literatuur. Waar hij het wel over heeft, van begin tot eind, is het de schrijver uithangen van schrijvers, zichzelf incluis. En ik moet bekennen dat ik hem daarvoor dankbaar ben, want hij heeft me, waarschijnlijk zonder dat zijn Barcardibicepsvleermuis, zijn armkarper en zijn halspubermeisje er samen met hun drager erg in hadden, een nieuw, uitermate treffend, onvergetelijk beeld aangereikt van hoe het eruit ziet wanneer iemand de schrijver uithangt: ‘Dautzenberg fluistert naar zijn collega-auteurs: “Ik haal m’n pik uit m’n broek. Doe mee, dat is lachen.” De andere drie zien dat echter niet zo zitten. Dautzenberg trekt zich daar weinig van aan: hij laat zijn penis uit z’n geopende gulp hangen en praat vervolgens rustig verder tot de dames het in de gaten krijgen en vol van afschuw de lift in rennen.’


maandag 3 juni 2013

EXAMENVOORSTEL

In een schrijven aan de onderwijsspecialisten van de Tweede Kamer spreken neerlandici en taalkundigen van verschillende universiteiten hun zorg uit over de eindexamens Nederlands zoals deze momenteel in scholen voor vwo, havo en vmbo afgenomen worden. Ze ‘hebben [er] grote twijfels [over] of de opleiding tot het huidige eindexamen iets bijdraagt aan de daadwerkelijke kennis van taal of de taalvaardigheid van de leerlingen. Tegelijkertijd staat het onderzoek naar taal en tekststructuur in Nederland op een internationaal zeer hoog niveau,’ schrijven ze, en: ‘Het is jammer dat hiervan niets doordringt tot het examen.’
Ik denk dat ze helemaal gelijk hebben. Wat derhalve te denken van een examen in een vorm als deze: de leerlingen krijgen twee artikelen uit een Nederlandse kwaliteitskrant voorgelegd en een rood schrijvende pen erbij waarmee ze zo veel mogelijk redactioneel aan de slag moeten?
         De voorpagina van NRC Handelsblad van vandaag bijvoorbeeld heeft slechts twee artikelen, maar allebei zouden ze uitermate geschikt materiaal voor een dergelijk examen zijn:

Tekst A
„Tayyip, treed af’’, [komma?] was de meest gehoorde slogan rond Taksim dit weekend. Maar premier Recep Tayyip Erdogan gaf in zijn toespraken en interviews geen millimeter toe aan de demonstranten die Istanbul en 67 andere steden in het land op zijn kop zetten. „Ik wijk niet voor een stel bandieten[komma]”, sprak hij gisteren nog. Twitter was een bedreiging voor de hele samenleving, echode [foutief werkwoordgebruik] hij de gevallen leiders ten zuiden van de Middellandse Zee.
De opstand kwam misschien even onverwacht als die in Noord-Afrika ruim twee jaar geleden, maar dit is geen Turkse lente. Erdogan is de meeste succesvolle Turkse leider sinds Mustafa Kemal Atatürk. Nooit won een regering zo eenvoudig driemaal verkiezingen op een rij. Nooit met zo’n grote meerderheid: 50 procent. Nooit groeide de economie van het land zo hard en was het contrast tussen Turkije en de Europese Unie zo pijnlijk. Geen enkele andere leider durfde nationalistisch Turkije te dwingen tot het veelbelovende vredesproces met de Koerdische PKK, dat grote kans maakt [dubbelop: veelbelovend maakt grote kans] een einde te maken aan dertig jaar strijd.
Maar in dat succes zit ook de zwakte van deze leider, onderstreept [hoezo onderstreept?] Hugh Pope, analist voor de International Crisis Group. „Deze man kwam tien jaar geleden aan de macht tegen alle verwachtingen in. Hij had echt iets anders te bieden: een eerlijke, conservatieve overheid met een resolute leider. Maar diezelfde leiderschapskwaliteiten maken dat hij nu niet in staat is te luisteren naar de paukenslagen [?] die waarschuwen: luister naar andere adviezen.”
De onverbiddelijkheid van Erdogan en zijn regering voedt de demonstranten. Het gaat niet enkel om de bomen van het laatste streepje [reepje] groen in het hart van de stad, maar om het patroon waarmee in dit land op alle verzet gereageerd wordt. Met traangas, pepperspray, plastic kogels, of gevangenisstraf voor een ieder die anders wil [dubbelop: verzet en anders willen]. Journalisten, oppositieleden, generaals. Veel demonstranten komen uit de middenklasse die profiteerde van de onstuitbare groei van de Turkse economie. Het is ze goed gegaan. Maar het voelde niet goed.
Dat gevoel is geworteld in de kloof die dwars door de Turkse samenleving loopt en waarvan Tayyip Erdogan het product is. Hij klom op van theejongen naar burgemeester van Istanbul en vervolgens naar premier, in een tijd waarin de oude seculiere elite plaats moest maken voor de conservatieve middenklasse van het Turkse platteland. In het heetst van die strijd eindigde Erdogan eind jaren negentig tien maanden in de cel [kun je tien maanden eindigen?] voor het reciteren van een gedicht dat het seculiere karakter van de republiek zou bedreigen.
Erdogan is een vechter, maar ook een pragmaticus. De onderhandelingen die hij startte met de PKK zijn daarvan [van wat, vechter of pragmaticus?] het beste bewijs. Hij staat aan de vooravond van een verkiezingsseizoen dat volgend jaar losbarst [dubbelop: vooravond van volgend jaar]. Hij hoopt president te worden. Nu vasthouden aan een onwrikbare positie [onwrikbaar vasthouden kan wél, dit niet] kan hem veel kosten en hij weet het. „Erdogan draait nooit bij, totdat hij het plotseling toch doet”, zegt Hugh Pope. Het optreden van de politie is daarvoor de beste metafoor [verkeerd gekozen woord – wás het maar slechts een metafoor…]: hard maar gecontroleerd en vooralsnog niet dodelijk. Pope: „Dat mag een wonder heten. Dat is echt een stuk beter dan hoe het [er] vroeger [aan] toe ging.”

Tekst B
Minister Dijsselbloem (Financiën, PvdA) vertraagt het stopzetten van het Fyra-project. De Nederlandse Spoorwegen wil [willen] af van de trein [haha, ongewild komisch! díe trein, neem ik aan…], zo bevestigen [hoezo bevestigen? Wie of wat? Melden!] bronnen bij het bedrijf, maar Dijsselbloem wil eerst meer duidelijkheid over de consequenties en de risico’s. Vanochtend overlegden de NS en de betrokken ministeries [met elkaar, neem ik aan…].
Vandaag werd ook bekend dat NS-topman Meerstadt vertrekt. Meerstadt zegt toe te zijn aan „een nieuwe stap” en legt zelf geen verband met [tussen… en] de problemen met de Fyra. Uit onderzoek van deze krant blijkt dat Meerstadt in 2003 door technici is gewaarschuwd voor de aankoop van de Italiaanse Fyra. In een groepsraad [is een groepsraad een overleg?], een half jaar voor de definitieve aankoop, is hem voorgehouden dat de techniek van AnsaldoBreda zich niet bewezen had en dat het onderhoud veel ingewikkelder zou zijn dan de Italianen beweerden. Een van de [toen] aanwezigen zegt nu: „Letterlijk zeiden we: dit wordt een drama.” Meerstadt, destijds projectleider, schoof de kritiek terzijde.
Meerstadt wordt bij [de; zie boven en ook volgende zin] NS opgevolgd door Timo Huges, nu topman bij de bloemenveiling van Aalsmeer. De NS wilde dat vorige week al bekendmaken, maar Dijsselbloem wilde eerst een gesprek met Huges. Dat gesprek was [praattaal] afgelopen donderdag.
Als enig[e] aandeelhouder heeft het Rijk zeggenschap over grote investeringen en benoemingen van [de] NS. Dijsselbloem heeft tegen [de] NS gezegd niet zomaar akkoord te gaan met de beslissing om de zestien bestelde V250-treinen terug te sturen. Volgens een woordvoerder wil de minister „nauwer betrokken zijn bij dit soort grote beslissingen en hij wil zich eerst beter laten informeren”. Wat het departement betreft, wordt vandaag geen besluit genomen en vindt komende tijd nog overleg plaats [Fyra-achtig rammelende zinsconstructie].
Als [de] NS definitief stopt met de Fyra, kost dat het bedrijf en daarmee mogelijk ook de staat honderden miljoenen euro’s. Bovendien heeft dat gevolgen voor de exploitatie van de hogesnelheidslijn tussen Amsterdam en Brussel. De aanleg van die lijn kostte zo’n 7 miljard euro. Afgelopen vrijdag werd al bekend dat de Belgische vervoerder NMBS haar drie bestelde Fyra’s niet meer wil hebben.

*
In welhaast elk artikel in NRC Handelsblad tref je taalfouten en -slordigheden aan. ‘De prijs wil De Maegd niet exact noemen,’ lees ik (nog steeds in de uitgave van vandaag) in een snipper over de Biënnale van Venetië, in plaats van ‘De exacte prijs wil…’ ‘Zijn eigen Reflections op muziek van David Lang is minder ‘aanstootgevend’. Integendeel, het is…,’ staat eronder in een door een warhoofd bij elkaar geharkt stukje over moderne dans: ‘minder’ en dan ‘integendeel’ – is min maal min niet plus?

Heeft zo’n krant dan geen tekstredacteuren? Het lijkt van niet. Het meest treurig makend vond ik een tijdje terug de wijze waarop men er de schrijver Hafid Bouazza volkomen aan zijn lot had overgelaten. Ik las wat een tekstredacteur allemaal had nagelaten aan- en op te merken vóór het plaatsen van Bouazza's tekst op de site van NRC Handelsblad, waar men tot de troonswisseling elke dag een Brief voor de Koning geschreven door een literair auteur publiceerde. Dus op http://www.nrc.nl van 26 april jongstleden stond Bouazza er daardoor zo gekleurd op:

Hoogheid,
Laten we het over vrouwen hebben. Dit kan vreemd overkomen, omdat de troon na lange tijd weer bestegen wordt door een man, namelijk u, maar het belang van het onderwerp zal wel duidelijk worden.
In dit ontegenzeggelijk gefeminiseerde land geldt nu eenmaal dat een man is wat een vrouw van hem maakt. Geen wezen van rede kan iets hebben tegen de gelijkwaardigheid van de vrouw; echter, de overmacht van de ene biologische entiteit over de tegenpool ervan lijdt!! onvermijdelijk tot ethische scoliose?. Feminiene of masculiene samenlevingen, patriarchaat of matriarchaat: het is lood om oud ijzer. Macht wordt enkel bevestigd door misbruik en beweging –welke? Elke? is het teken bij uitstek van vitaliteit - van wat?.
Ondergetekende gelooft niet dat de vrouw iets intrinsiek vrouwelijks heeft wat de politiek al dan niet? ten goede kan komen. In machtsstructuren speelt geslacht geen enkele rol – is dat wel zo? Abstract gezien wellicht. Ambitie en machtswellust zijn geslachtloos. Zoals altijd had Shakespeare (1546-1616) het bij het juiste einde toen hij Lady Macbeth de volgende woorden in de mond legde: Come, you spirits / That tend on mortal thougts, unsex me here,/ And fill me from the crown to the toe top-full/ Of direst cruelty!
Hiermee is de vaak gehoorde en ongefundeerde bewering dat een vrouwelijke heerschappij minder geweld en oorlog met zich mee zou brengen meteen gelogenstraft.Lekker kort door de bocht… Er heerst blijkbaar? een opvatting dat vrouwen van nature teder zijn en compassie bezitten. Tederheid? Compassie? Laat me niet lachen. Rechtgeaarde feministen zouden hierdoor-door wat, dat lachen of … beledigd moeten zijn, omdat het kenmerken zijn die mannen aan hen toeschreven [verleden tijd?]. (En bespaar me-? Mij of die feministen?  de evolutionaire verklaringen van grot en jager.)
Niet dat ik niet geloof – kun je daar dan überhaupt NIET in geloven? - in biologische verschillen tussen mannen en vrouwen, integendeel -!! Haha!. Kwebbelen en anekdotes zonder een pointe vertellen kan de vrouw heel goed. - Over vooroordelen gesproken… Een vrouw is ook heel goed in –V- het bloed onder je nagels vandaan zuigen – zuigen?, je buik open te rijten en je darmen met een vork op te rollen, terwijl ze hete tranen plengt en je ervan probeert te overtuigen dat dit allemaal háár zo intens veel pijn doet. – idem!!!
Ik zou dit echter niet als een – een? biologische of fysiologische kwaliteit willen beschrijven – beschrijven? ;, eerder is dit een sociaal of zelfs strategisch construct. Het is verdomde gehaaid. ???
Ik vrees namelijk een beetje voor u, ik vrees dat u overschaduwd zult worden door uw vrouw, die de titel koningin zal dragen. En mijn vrees is niet geheel ongegrond, aangezien zij na de abdicatie van uw moeder al zei dat het een eer voor haar is om haar schoonmoeder op te volgen. Hoewel ik geen enkele affiniteit heb met het koningshuis en het mij worst zou moeten wezen wat zich daar – alsof het echt binnen in een woning is… afspeelt, kan ik het niet nalaten u aan te spreken – ja, als man. (V: Omdat ik ervoor gevraagd ben door NRC en er geld voor krijg.) Uit compassie. U bent het toch die de koningin zal opvolgen? U bent deze elleboog - ?, ook al is deze van een vrouw, niet waard. – Niet ‘waard’? Volgens mij bedoelt hij het tegenovergestelde.
Een man is wat een vrouw van hem wil -? maken – hoe kom je erbij!? - en nergens wordt dit zo duidelijk als in gemengde huwelijken. Het heeft mij altijd verbijsterd hoe mannen die een allochtone vrouw aan de haak slaan – die jagers met die grot…- onherroepelijk aan vertebrale verweking lijden. Wat Nederlandse vrouwen niet lukt bij hun landgenoten lukt buitenlandse vrouwen altijd bij inheemse X-en-Y-gechromosoomden. De slappe sukkels! De sukkelende sappelaars!
Zulke deculturalisatie van de man is een vorm van castratie. In uw geval – in welk ander geval? ging uw gemalin wel heel ver, door te stellen dat uw Nederlandse nationaliteit niet eens zou bestaan! Met andere woorden: zij wordt dus de koningin van een non-entiteit. Ergo, zij is – maar nee, deze conclusie zal ze niet trekken en u [V-zinsconstructiefout] blijkbaar ook niet. U liet haar zelfs begaan. U corrigeerde haar niet.
Waarom niet? Ik durf de stelling aan dat u behoort tot de mensen die onder cultuur een dans, een plant en een specerij verstaan (het liefst in een dictatuur). Cultuur in hun visie is alles wat zich buiten Nederland afspeelt. Cultuur in deze optiek is folklore en folklore is niets anders dan nationale kitsch. – wat is het verband met het voorgaande?
Nu is het koningshuis de ultieme folklore, dat weet ik wel, maar dat is toch geen vrijbrief om een heel gastvrij volk te schofferen? Is ze nu helemaal belatafeld? Zij schaart zich hiermee onder andere allochtonen die denken het privilege van morele superioriteit te hebben, omdát ze allochtoon zijn, en Nederlanders (mijn beste vrienden) de les te kunnen lezen. Deze onzin moet eens afgelopen zijn. En als iets bewijst dat er wel degelijk zoiets bestaat als een Nederlandse identiteit (voor zover we al bewijs nodig hebben – kennelijk wel, waartoe anders dit gelul?), is het wel de laconieke reactie van de Nederlanders op deze niet al te snuggere uitspraak.
Uwe majesteit, zet haar op een dieet van de abele spelen, P.C. Hooft, Multatuli, Gerard Reve en Martin Bril: slankheid mag dan wel het fysieke schoonheidsideaal zijn voor vrouwen, maar een weldoorvoede geest is oneindig beter. Wees een man. Neem een voorbeeld aan uw grootvader. – Pardon? Bernard, de schuinsmarcheerder!? En draag die hermelijnen mantel. < Bernard heeft nooit een hermelijnen mantel gedragen…
Hoogachtend,
Hafid Bouazza