Even een schoolvoorbeeldje van perfiditeit: A.H.J.
Dautzenberg in NRC Handelsblad van 4 januari 2013 over In en onder het dorp van Wiel Kusters.
– Speculeren op het onderbuikgevoel van de lezer / het volk,
door te beginnen met op te merken dat het boek indirect tot stand is gekomen
met overheidsgeld, de uitgave vervolgens af te kraken en te betitelen als een
‘oubollig en gemakzuchtig egodocument’, en het als een staaltje van overheidsgeldverkwisting (‘Limburgse’ – dan
weet je het wel…) neer te zetten: ‘Het “dank aan de subsidiënten” achterin
krijgt daardoor iets wrangs,’ aldus de bespreker, die nalaat erbij te vermelden
dat hij voor eigen schrijverij overheids- dus andermans belastinggeld ontvangt.
– Vermelden van het voor de inhoudelijke bespreking (van niet
eens 700 woorden) voor de betreffende uitgave weinig of niet relevante gegeven
dat de auteur als hoogleraar Nederlandse letterkunde verbonden was aan de
Universiteit Maastricht.
– Het vermelden van die voormalige keurige baan voorts
gebruiken om de auteur te kunnen bestempelen als ‘opgeklommen mijnwerkerszoon’
die zichzelf als zodanig en dus over de hoofden van de mijnwerkers die ‘hun
serviliteit koesterden’, middels zijn boek ‘in het zonnetje’ zet.
– Vervolgens louter omwille van het laten doorklinken van
dedain vragen: ‘Waar schijft de emeritus hoogleraar over?’ Op zich een
nodeloze, krappe tekstruimte verslindende vraag, aangezien een antwoord erop
prompt door de vraagsteller wordt meegeleverd. Op meer dan 30% van de
bespreking van dit boek, is Kusters’ voormalige baan al drie keer aan de orde
geweest! Dat vertelt op zijn minst al evenveel over de obsessies van de
bespreker als over die van de besprokene (die ‘trots is op zijn wortels’ zoals
we al weten ‘sinds zijn debuut als dichter in 1978’). Alleen lijken die van de
bespreker van een meer psychische oorsprong.
– Staat dat vermelden van trots zijn op zijn wortels
trouwens niet in rare verhouding tot de aantijging dat Kusters zichzelf over de
hoofden van de mijnwerkers in het zonnetje zet?
– Beweren dat ‘de interessantste passages’ die zijn waar de auteur ‘aangehaalde citaten’ (?) gebruikt (‘soms paginalange’ – Allemachtig!) van anderen, en het presteren niet één van de gedichten van Kusters zelf te noemen, laat staan er een te belichten, gedichten die een essentieel onderdeel vormen van de compositie en die hier nu voor het eerst tegen hun achtergrond en in een buitenliteraire context te lezen zijn. Je zou er op zijn minst even met andere ogen naar hebben kunnen kijken.
– Daarentegen zelf de geleerde uithangen door Kusters te
berispen vanwege diens gebrek aan geleerdheid: ‘Hij had op zijn minst de
romantische schrijver E.T.A. Hoffman (!) kunnen aanhalen, die met zijn verhaal
“Die Bergwerke zu Falun” (…).’ Wat een armetierig staaltje pedanterie, waaruit
blijkt dat de bespreker het werk van Kusters helemaal niet kent, al geeft hij
de onwetende krantenlezer een andere indruk. Al in 1984 had Kusters het over
HoffmanN en het Zweedse Falun (in Een
bezoek aan de leermijn); zelfs toen al, als zeventienjarige Zuid-Limburgse
scholier, had deze Dautzenberg daar kennis van kunnen nemen.
– Kusters verwijten niet te weten ‘welke pet hij op moet
zetten: die van wetenschapper, dichter of mijnwerkerszoon’, alsof dat hier
überhaupt een kwestie, een keuze zou moeten zijn! Het zegt opnieuw een en ander
over de hoogte van de pet die men voor de bespreker op zou moeten hebben.
– ‘Zijn familiegeschiedenis lijkt er met de haren
bijgesleept.’ De familiegeschiedenis van een mijnwerkersgezin met een hele
familiale mijnwerkerstraditie…?
– ‘En dreigt het interessant te worden (…) dan gaat het toch
vooral…’ Een prachtig symptoom van vooringenomen vuigheid, het hier inzetten
van dat werkwoord.
– ‘Het zal allemaal
wel,’ over anecdotes als die over de mantouxtest om vroegtijdig bij kinderen
eventueel tuberculose op te sporen en de angst voor de uitslag die daarmee
gepaard ging. De bespreker is kennelijk te winderig om zich voor zoiets, dus
voor het werkelijke leven van de mensen daar en toen in die mijnstreek, te
willen interesseren.
– Samengevat zegt deze bespreking over de rug van het boek
en het hoofd van de auteur heen, het meeste over de bespreker zelf, een
bespreker die zich pedant voordoet, zichzelf in het zonnetje wil zetten ten
koste van een ander, die narcistische trekken vertoont en daarbij noodgedwongen
gemakzuchtig te werk is gegaan. Waar zijn evident bespeurbare ressentiment
vandaan komt, is me een raadsel. Ik ken de bespeker niet. Dat is ook meer voer
voor psychologen, lijkt me. Misschien mag je de bespreker zijn journalistieke
wanprestatie dan ook niet al te zeer aanrekenen. De krant die dit publiceerde
echter des te meer.