‘Daar had Couperus niet aan gedacht,’ schrijft hoogleraar in de psychologie Jaap van Heerden in een precies zo betitelde korte beschouwing die, samen met veertien andere essaytjes, deel uitmaakt van zijn boek Fascinaties (Amsterdam 2010). Aan wat had Couperus niet gedacht? Aan het feit dat zo’n honderdtwintig jaar na het, allereerst feuilletonistisch verschijnen van zijn beroemdste roman, waarin de schrijver, aldus Van Heerden, ‘ogenschijnlijk een treffend beeld [heeft] gegeven van de grillige en behaagzieke Eline Vere’, zijn hoofdpersonage bij een psychiater onontkoombaar de vraag zou oproepen ‘of zij in haar jeugd seksueel is misbruikt’.
Volgens Jaap van Heerden is de psychologische roman hopeloos verouderd. Vroeger kon je misschien van zo’n roman nog iets leren in psychologisch opzicht. Ooit werd zelfs psychologiestudenten aangeraden om voor hun vorming zulke romans te lezen. Maar die tijden zijn voorbij. Van Heerden noemt twee redenen daarvoor. ‘De belangrijkste is ongetwijfeld dat de psychoanalyse zo goed als geheel van het psychologische toneel is verdwenen.’ Daarnaast betreft de psychologische belangstelling ‘tegenwoordig eerder de vraag hoe het apparaatje in ons brein werkt, dan hoe het is om over zo’n apparaatje te beschikken.’
De hoogleraar start zijn beschouwing met Over de liefde van Doeschka Meijsing: ‘onmiskenbaar een psychologische roman.’ Aan de hand van die roman merkt hij op dat de gangbare literatuurkritiek ook nog steeds psychologische criteria hanteert om de kwaliteit van zo’n roman te bepalen. Zo kan een roman nog steeds worden bekritiseerd op grond van het ‘niet tot leven komen’ van zijn personages of omdat van die personages de ‘beweegredenen onvoldoende worden doorgrond.’ De psychologische roman levert vooral ‘herkenbaarheid, daarop berust ook de kritische beoordeling van literatuur.’ Met andere woorden: de literatuurkritiek is mee verouderd.