Onlangs bezocht ik het IVAM (Institut Valencia d’Art Modern), in de hoop er enkele fraaie dingen van meesters uit de 20ste eeuw te zien. Wat ik er aantrof was prijzige artistieke armoede uit de laatste dertig jaren van de vorige eeuw. Zoals dat praktisch altijd het geval is bij een bezoek aan een instelling voor moderne of hedendaagse kunst.
Voor de zoveelste keer een stel kolenzakken op de vloer van een museumzaal of een oude brander met een zwarte roetvlek tegen de speciaal ervoor opnieuw helder wit geschilderde wand. Kunstenaar: Jannis Kounellis. Voor de zoveelste keer het land Italië met de hak naar boven, in brons gegoten, met een touw aan het plafond. Kunstenaar: Luciano Fabro. Voor de zoveelste keer een verder lege zaal met een aantal tot een soort iglo tegen elkaar gezette platen leisteen en glas, met daarop of erdoorheen enkele cijfers in neonletters. Kunstenaar: Mario Merz. Enzovoort.
Ik geneer me altijd tegenover de suppoost die in zulke zalen dienst heeft. Dat hij of zij uren opgesloten is met het soort kunst waar ik binnen een minuut op uitgekeken ben. Loop ik er te snel doorheen, dan beledig ik de suppoost in de grond van zijn bestaan, blijf ik te lang staan, dan beledig ik hem door te doen alsof er meer te beleven is dan hij denkt. Kunst die nauwelijks of niet het nader bekijken, laat staan het analyseren waard is. Kunst die nodeloos ruimte, veel te dure ruimte in beslag neemt. Als je zo’n suppoost om uitleg over het kunstwerk vraagt, zal hij of zij – als er al iets te melden is – je een tekst erover leveren zonder maar één keer op het betreffende werk te hoeven wijzen, zonder je gloedvol mee te voeren om je op bepaalde details en op raffinement te wijzen. Als je wat euro’s overhebt voor het krijgen van een nog uren aanhoudende neerslachtigheid, moet je zo’n instelling beslist niet links laten liggen.
Waarom blijven deze instellingen volharden met het exposeren van wat in feite allang gedumpt had moeten zijn? Het antwoord lijkt me even banaal als uitzichtloos: omdat er enkele decennia geleden zo ontzettend veel geld voor is neergeteld en dus om te proberen de waardevermindering van die troep (en daarmee van de instelling zelf) zo lang mogelijk tegen te houden of op zijn minst af te remmen. Artistiek is er geen enkele reden om elk jaar opnieuw een stel glasplaten uit het magazijn te halen en ze, met de ooit bijgeleverde modelbouwinstructies in de hand, tot een soort iglo tegen elkaar te zetten, of om veertig brokken natuursteen uit de kelder naar boven te sjouwen en ze op de duur meegekochte aanwijzing in twee keurige, parallelle rijtjes van twintig diagonaal in een verder lege, witte zaal te leggen en er een suppoost bij te poten die erop moet toezien dat er niemand over struikelt en zodoende de installatie beschadigt. Artistiek én economisch wanbeleid dat onafgebroken moet worden overbluft. Het wordt tijd dat een groot aantal van dit soort instellingen doet wat veel banken onder vergelijkbare omstandigheden allang zouden hebben gedaan: omvallen.