‘Je nieuwe boek in een eenmalige oplage van 200? Zelfkweller!’ riep Benno Barnard uit toen ik hem onlangs een en ander vertelde over de aanstaande zelfgevoede en -gehoede publicatie van mijn prozaboek Dieman.
‘Een zelfkweller vind ik me bij zoiets allerminst,’ was mijn antwoord. ‘Ik ervaar het vrijwillig uitzetten van boeken via een echte, commerciële uitgeverij veeleer als een zelfkwelling, omdat zoiets verwachtingen wekt die nauwelijks of niet worden ingelost.’
Hij denkt daar nog steeds over na, geloof ik. Inmiddels heb ik een prachtige uitgave van een samenhangende reeks van zes gelede gedichten van hem voor me liggen: Zijne kortstondigheid, een eenmalige uitgave van slechts 105 exemplaren (Atalanta Pers, Baarn: http://www.atalantapers.nl/).
Natuurlijk ben ik er als velen van overtuigd dat de digitalisering van teksten veel van het conventionele denken over publiceren in boekuitgaven en oplagen omver zal schoppen. Wie zich dichter waant zet nu al bij ontstentenis van een waarlijk artistiek geïnteresseerde, kritische en gerenommeerde uitgever zijn literair geschikte pixels simpelweg op internet. Wie iets te melden of te mekkeren meent te hebben, heeft daarvoor geen toestemming van papier en inkt van een geredigeerd en gedrukt tijdschrift meer nodig. Wat meteen hierbij bewezen zij. En ook de schrijfpraktijk zelf zal er ongetwijfeld door veranderen.
Het ene hoeft echter de waarde van het andere niet uit te sluiten. Het zou me niet verbazen wanneer de praktisch ongefilterde grenzeloosheid, dat wil zeggen, het dumpplaatskarakter van internet het belang van andersoortige, kleinschalige, niet verpixelbare literaire uitgaven juist zou vergroten. Publicaties waar wél redactioneel kritisch naar is gekeken, die letterlijk door de handen zijn gegaan van een vakkundige vormgever en een vakmandrukker en die als Ding an sich al een genoegen in de handen en voor de ogen van een lezer kunnen zijn. Bovendien leven we in een tijd waarin je records moet breken of kunt doodvallen: van enkele auteurs wordt belachelijk veel verkocht, van de massa anderen zo goed als niets (wat voor enkelen van hen nog belachelijker is), een derde mogelijkheid lijkt uitgesloten.
Konstantinos Kaváfis deelde zijn gedichten op losse bladen uit aan vrienden en belangstellenden; er is tijdens zijn leven geen enkele boekuitgave van hem verschenen. Bravo! Al hoeft het uiteraard niet zo extreem. Maar het belang, de waarde van het eenmalige, in vorm en omvang gelimiteerde en concrete: onderschat het niet! In de beeldende kunst steken de pas enkele decennia terug als vernieuwend door musea voor moderne kunst aangekochte televisieschermen met vage video-ideeënkunst, neonlichtbakken en andere nieuwe projectiemedia inmiddels gedateerd en meelijwekkend armetierig af tegen bijvoorbeeld een eenmalig, op conventioneel doek met olieverf in de traditie van de oude meesters geschilderd portret van Lucian Freud. David Hockney is alweer decennia geleden juist afgestapt van zijn experimenten met fotografie en reproductie ten faveure van de unieke, directe aanschouwing en het eenmalige, pixelloze schilderplezier.
Ik ben een gelukkig mens dat ik Zijne kortstondigheid van Benno Barnard en Atalanta Pers als mijn persoonlijk eigendom mag beschouwen. (Van welke internetsite of gedownload bestand kun je dat zeggen?) En dat niet alleen vanwege de esthetisch fraai verzorgde vormgeving van de uitgave: het bijzondere formaat, het harde rood met zwarte omslag, de typografie van de gedichten, afgewisseld door een soort vignetachtige tekeningnotities, het lichte, doorschijnende, kwetsbaar ogende en toch taaie rijstpapier. Mogelijk komen we Barnards gedichten nog eens tegen in een commerciële handelseditie, maar nooit zullen ze bij het lezen ervan de aandacht krijgen die ze in deze speciale setting kregen.
Een springerige reeks is het, Zijne korstondigheid, waar het motief van Odysseus’ omzwervingen doorheen is geweven als een draad die nu eens rood schrijnend letterlijk aan de oppervlakte komt (‘Ginder op Ithaka knoeien ze met je weerspannige boog/en likken de honingraat van haar gat…’), dan weer als het ware telemacheïsch onderhuids meeresoneert, zoals in gesprekken en het schaak spelen van de ‘ik’ of ‘je’ met zijn zoontje. En met Odysseus staat deze poëzie meteen ook in de dierbare gehate traditie van de Europese geschiedenis van de oude Grieken, de Romeinen die ‘beschaving,/dakpannen, wijnbouw, Caesar, geweld/tot aan hun limes’ brachten, tot Playstation en Ikea: ‘Je bent een kiezer in Ikea,/waar leven een handleiding heeft./De wet is ietwat scheefgezakt.’ Zo klinken ook de stemmen van andere dichters uit en in deze traditie mee, letterlijk soms, zoals de stem van Wystan H. Auden die nu eens als gesprekspartner het woord lijkt te mogen voeren, dan weer in een van Barnards gedichten geïncorporeerd geciteerd wordt met ‘Zet alle wekkers stop’. En wie met oog en oor voor moderne poëzie denkt niet onwillekeurig aan ‘A Game of Chess’ uit The Waste Land van T.S. Eliot bij een gedicht met de titel ‘Een potje schaak’?
Wat niet wil zeggen dat Zijne kortstondigheid niet veel meer is dan een expositie van eruditie en eloquentie. Het frappante van deze kleine reeks is dat je zonder meer de indruk krijgt dat de dichter of de ‘ik’, de ‘je’ in het geheel, de zaken niet afstandelijk beschouwt maar er zelf helemaal in zit, er deel van uit maakt, en dat binnen het lezen van enkele gedichten een cultuurhistorische ruimte ontstaat waarin een complete, zowel historisch als geografisch te bezwerven archipel wordt gesuggereerd, bij een geslaagd clair-obscur. De reikwijdte van deze gedichten overschrijft en overschrijdt het eigen noodzakelijk beperkte kader.
Daar hoort veel besef van menselijke mislukking bij, zowel op persoonlijk vlak (‘In de oude landstreek van je liefde/staat kreunend de herfsteik’) als in grotere verbanden zoals die van de verschrikkingen van de macht (‘Machinegeweren maaien het graan/van hun leven’). Maar wie zulke poëzie schrijft, houdt door het plezier van het schrijven alleen en de kracht van de ontstane beelden, op zijn minst een sprank zingeving in leven en kan eigenlijk inderdaad niet anders eindigen dan met een oproep tegen beter weten in: ‘Bewonder elkaar’.
En intussen prijs ik me dus, paradoxaal genoeg, gelukkig dat deze uitgave rechtstreeks en exclusief toegankelijk is voor mij, zoals voor nog zo’n honderd andere evenzeer verwaarloosbaren op het getal van 6,8 miljard kortstondige bewoners van deze planeet.