|
R.B. Kitaj - Desk Murder |
Als jongetje al was hij in
staat anderen te ontroeren met de wijze waarop hij had geschreven. Wanneer hij,
zoals de traditie het wilde, op de ochtend van de eerste januari de nieuwjaarsbrief
voorlas aan zijn ouders en grootouders, konden de volwassenen, mannen zowel als
vrouwen, hun tranen niet bedwingen.
Weliswaar werden terzelfder tijd in meerdere besneeuwde huizen
met rokende schoorstenen tranen weggeveegd, maar die vloeiden slechts voort uit
het aanwakkeren van sentimenten die de dorpsonderwijzeres had beoogd bij het
dicteren van de brief met alle obligate betuigingen van dankbaarheid, plechtige
beloftes en beste voornemens van de kinderen jegens hun ouders.
‘Een genie, uw zoontje!’ jubelde de juffrouw.
Ze liet hem bijna volledig vrij in het schrijven van zijn
eigen briefversie. En van jaar tot jaar week zijn nieuwjaarsbrief meer af van
die der andere kinderen. Uiteindelijk waren het nauwelijks nog
nieuwjaarsbrieven te noemen die hij schreef. Uitvoerige, prachtig beeldende beschrijvingen
werden het, van de besneeuwde heuvels rond het dorp, van de wolven die zich er
verzamelden en slachtingen aanrichtten, aanvankelijk onder het kleinvee van de
boeren, naderhand onder het kroost van de handwerkslieden. In een van die
brieven werd zelfs zijn eigen grootvader voor de ogen van de hele familie verscheurd
naast de boskar waar hij het paard voorgespannen had dat nu scheefgezakt hing
te dampen uit zijn darmen.
Maar hoe prachtig was dit alles beschreven, en zo meeslepend,
en met zoveel overgave wist hij het allemaal voor te lezen dat de volwassenen
het hart hoog in de keel klopte en dat prompt de tranen kwamen en ze hem het
ontbreken van het uitspreken van dankbaarheid en goede voornemens allerminst
kwalijk namen.
‘Daar komt toch niks van bij die kinderen,’ zei men dan naderhand
hoofdschuddend glimlachend tegen elkaar en men raakte niet uitgepraat over de
verbeeldingskracht van de jongen en zijn gave om die zo overtuigend te
verwoorden.
‘Stijl,’ had de hoofdmeester gezegd, ‘stijl heet dat’, en
dat stijl in feite veel en veel belangrijker was voor de kunst van het
schrijven dan welk betonen van dankbaarheid en welke belofte dan ook.
Meer dan eens wanneer hij iets had gedaan waarvoor hij een
fikse straf verdiende, schreef hij een brief aan zijn ouders. Zijn moeder, die
het schrijven altijd als eerste onder ogen kreeg, begreep de inhoud ervan nooit
helemaal, maar de stijl der fraaie woorden en zinnen ontroerde haar hevig.
Snikkend overhandigde ze de huispost ’s avonds aan haar man; die had er
weliswaar een vaag vermoeden van dat de woorden van zijn zoon eerder een
rechtvaardiging of verbloeming van zijn wandaden inhielden dan dat ze een
erkenning van schuld en een betuiging van berouw betekenden, maar ook hij kon
geen weerstand bieden aan de toon waarin alles was gesteld.
‘Begraaf de talenten van uw kind niet in de aarde.’
Aan die uitspraak van de hoofdmeester moest de vader dan
altijd denken, en daarbij zweefden hem beelden voor ogen van hoe zijn kind ooit
benoemd zou worden tot eerste staatsschrijver of wat de benaming van zo’n
erepositie ook mocht zijn. O, zijn zoon te zien onder de rijksadelaar aan zo’n
groots bureau in zo’n statig ingerichte kamer, een zaal welhaast!
Helaas leek de algehele mobilisatie zo’n succesvolle
loopbaan als schrijver voor enkele jaren te vertragen. Dankzij de bemoeienissen
van de burgemeester werd het schrijfgenie niet in de frontlinies ingezet, maar
kreeg hij een functie op de militaire burelen waar men zich bezighield met de
logistiek der spoorwegen in het zich voortdurend uitbreidende rijk in
oorlogstijd.
Het lichamelijk welzijn van een groot schrijver in spe was gewaarborgd,
bovendien kon hij zich, door middel van het schrijven van transportrapporten
toch enigszins uitleven en verder bekwamen op zijn eigen terrein. Maar hij schreef
deze rapporten op zo’n beeldende en stilistisch fabelachtige wijze dat hij al
spoedig met zijn overste in conflict kwam, die barbaars woest werd van zoveel
tot in de details gaande beschrijvingen van al hetgeen door de rijks spoorwegen
werd vervoerd.
‘Data, cijfers, statistieken willen we!’ tierde de overste
en hij verscheurde al het geschrevene voor de ogen van de auteur.
Deze ondernam vervolgens nog enkele pogingen de overste voor
zijn genie te winnen door nieuwe rapporten, die correct, dat wil zeggen uit
louter opsommingen waren samengesteld, te voorzien van, vanzelfsprekend op weer
stilistisch onnavolgbare wijze geschreven, in- en uitleidingen waarin de staatsideologie
breed uitgemeten en bejubeld
werd.
Toen zelfs dat niet de goedkeuring van de overste kon
wegdragen, werd de schrijver niet zozeer door heimwee bevangen als wel door een
sterk verlangen naar het aanschouwen van directe menselijke ontroering ten
gevolge van het lezen of horen voorlezen van zijn geschriften, zoals zijn
grootouders en ouders die hadden getoond bij zijn quasi-nieuwjaarsbrieven en
gratieverzoeken.
Door zijn kantoorwerkzaamheden had hij een inzicht gekregen in
de geografische ligging van diverse lagers en depots, in de aard van
eindbestemmingspunten en verblijfplaatsen.
Toen hij de zijns inziens meest geschikte dienstplek had
gevonden, diende hij een verzoek tot overplaatsing in.
De overste lachte voor het eerst hartelijk en zorgde ervoor
dat het verzoek werd ingewilligd.
Waren er voor zijn komst in het eindbestemmingslager al verschillende
ruimten voor natuurkundig, antropologisch en biologisch onderzoek, waar mensen
naar werden overgebracht nadat ze uit hun slaapbarakken waren gehaald of waren
geselecteerd terwijl ze zwijgend kaarsrecht op de appelplaats probeerden te
staan, nu was er ook een dienstruimte vrijgemaakt voor taal-stilistisch
onderzoek.
Daar liet de hoogbegaafde schrijver zijn stilistische exercities
visueel en auditief los op individuen om, samen met enkele hem toegewezen
medewerkers, te trachten de effecten van diverse stijlfiguren in extreme situaties
op het emotieve gedrag te testen en in kaart te brengen.
Basis van elke test was de beschrijving van het hoe en waarom
van het ophanden zijnde levenseinde van de proefpersoon. Vragen wilde hij
beantwoord zien, veel vragen: welke stijlmiddelen konden angst vergroten, welke
verminderen, welke konden geruststellen, maar vooral: welke konden ondanks de
uitzichtloze situatie de proefpersoon esthetisch genot verschaffen, welke
konden tot zuiver literaire emoties leiden, dus hoe zag de absolute, de
soevereine stijl eruit, verheven boven zowel alle dierlijke gevoelens als boven
elk door mensen bedacht ideaal? Concreet: wat was de volstrekt literair
bevredigende beschrijving van het horen dichtvallen van een zware, metalen deur
of van het zien kringelen van rook in de herfstlucht?
Hoe Anna Appelfeld de formulering van het vonnis dat over
haar was geveld emotioneel ervaren heeft?
Ik heb haar niet gekend, maar betwijfel ten zeerste of ze de
tekst met dezelfde conclusie tot zich genomen heeft als degene die zijn
bespreking van de uitgave der verzamelde naoorlogse geschriften van de geniale
schrijver besluit met: ‘Een onmiskenbare fascist die desondanks voortreffelijk kan
schrijven.’
___________________________
Bovenstaande tekst
maakt deel uit van de suite ‘Eindeloze wegen, laatste kamers’ die verscheen in Dietsche Warande en Belfort, jaargang
138, 1993 en, licht herzien, in 2019 werd opgenomen in de bundel Aapnek tussen de ladyshaves.