maandag 27 maart 2017

ADAGIA

Stellige uitspraken van dichters over dichtkunst, vooral op zich treffende uitspraken van goede dichters, richten vaak meer schade aan door vooroordelen en gemeenplaatsen te bevestigen dan dat ze tot beter artistiek inzicht leiden. Vaak, dat wil zeggen, voor gering of niet artistiek getalenteerden. Voor getalenteerden vormen ze hoogstens een bevestiging en zijn ze min of meer overbodig.
        Dat bedacht ik bij het lezen in de zogenaamde ‘Adagia’ van de beslist intelligente en interessante Amerikaanse dichter Wallace Stevens (1879-1955). Veel van zijn beweringen lijken een omkering ervan te legitimeren.
        ‘Poëzie moet de intelligentie bijna succesvol weerstaan.’ Hoe makkelijk kan deze uitspraak worden opgevat als aansporing om poëzie te schrijven met zo min mogelijk intelligentie, hoewel dat er beslist niet zo staat!
        Iets soortgelijks geldt voor: ‘Poëzie is zoeken naar het onverklaarbare.’ Schrijf iets wat onverklaarbaar is en het wordt poëzie? Ook dat staat er niet.
        ‘Poëzie is de vrolijkheid (blijheid) van taal.’ Laat de woorden maar dwarrelen als confetti?
        ‘Een gedicht hoeft geen bedoeling te hebben en heeft dat, zoals de meeste dingen in de natuur, vaak ook niet.’ Rechtvaardiging van ongebreideldheid? Oproep tot vaagheid?

        ‘Onwetendheid is een van de bronnen van poëzie.’ Hoe kun je dat nou weten?