Na wat aanvechtingen om toch maar de
nieuwe bundel van Tonnus Oosterhoff, Ja
Nee, aan te schaffen, geven de in enkele besprekingen eruit aangehaalde
teksten me voldoende smaak van de gehele inhoud om me er praktisch van te overtuigen
hetzelfde geld beter aan iets anders te kunnen besteden. Ik schreef ‘toch
maar’, want in tegenstelling tot blijkbaar tout
le monde in en rond de Hollandse poëziekwaakpoel ben ik geen liefhebber van
Oosterhoffdichterij. Alleen al de (de)constructie van en de keuze voor het
ongetwijfeld zowel geestig als treffend bedoelde woord Hersenmutor als titel voor zijn gebundelde bundels tot 2005 vind ik beroerd sullig.
Uit
de bespreking van de nieuwe bundel in De
Volkskrant plukte ik de volgende teksten of tekstfragmenten.
Door
verschillende benaderingen
van het
begrip afstand ontstaat bij het lezen van
Ja
Nee
de indruk
dat het om iets concreets gaat,
als was
verwijdering een weefsel.
*
Je kunt het
bijna aanraken,
toch is het
er niet.
Bewakingscamera's
registreren het
maar
verzuimen te omschrijven.
Het is geen
schaduw, ook geen lichtvlek;
een
uitsparing lijkt het.
Door eraan
te denken ruik je het bijna,
het ruikt
als heel vroeger.
Kom, we gaan
weer naar binnen.
*
Het mag wel
een tikje warmer abstracter;
het mag heel
wat armer, maar warmer
dus beter.
Je ligt stijf in je hok,
je insecten
verdwenen, je plannen verwelkt,
af je
tanden.
*
Na mijn
uitspraakbraak autodafe hoc est corpus pocus ordale mij is
de tong
zwart geweest altijd al, rinkelen mij de tanden getaand
uit de kaak
normaal ik oog als een veenlijker.
Ik heb een
ontploffing omhelsd, aan te zien is het me.
O, als ik op
het woord steensuis kom kan het niet ongewrokenbruikt blijven.
Zo gaat het
zekering vast.
*
Wat is dat
voor lichaam dat met ons leeft?
Ons leven is
brandhout, ons lichaam vuur,
of: lichaam
brandhout, leven vuur.
Vuur en hout
vormen een weefsel.
Van wie is
het weefsel?
Het publiek
brandt van nieuwsgierigheid,
de politie
heeft het antwoord.
Zij belegt
een persconferentie:
het weefsel
is van de vermisten.
*
Hoewel je ze geen gemeenplaatsen kunt noemen
zijn de puberaal aandoende combi- en verdraaiplatitudes in Oosterhoffs teksten
ook weer van de partij: ‘uitspraakbraak’, ‘ongewrokenbruikt’. Hoe verzin je
het? Nee, dat is niet de kwestie. Hoe kun je dat publiceren?
Het
eerste tekstje is overigens niet van Oosterhoff, maar is de door mij grafisch herschikte
tweede regel van de bespreking zelf, die 401 woorden telt, dat wil zeggen,
zonder die van Oosterhoff hierboven slechts 210.
Oosterhoff
kun je kennelijk het beste zoveel mogelijk citeren om het minder flagrant te
laten lijken dat je alleen maar om deze teksten heen kunt lullen met wazigheden
als: ‘De gedichten zinderen van een levendig, tastend taalgebruik.’ Toch is de
constatering in deze voorbeeldtypering zo gek nog niet, zie ik nu, er staat
immers niet ‘levendige, tastende taal’, maar het gaat om taalgebruik. Maar ‘zinderen’? Op zich clichétaalgebruik,
lijkt me.
Uit een bespreking van de bundel in NRC
Handelsblad sprokkel ik weer andere, zij het geen andersoortige tekstcitaten,
zoals:
Wie een rad
voelt weet: er is meer, anders was hier geen rand
Patiënt
slikte codes in, nu moeten de dokters wel zoeken
Solidair
zijn kan alleen wie het lot van de ander niet kent
Stervensduur
is de medicatie. Van de markt kom je niet af
UW CREATIEVE
VERSPARTNERUW PARTNER IN TOEGANGSOPLOSSINGEN
Samen
ondergaan we het wonder van niet eerder vertrapt worden
De bespreker presenteert hier weliswaar twee
keer zoveel eigen woordinbreng, maar daarbij is het opmerkelijk dat hij geen
enkele keer een poging doet om een tekst ook maar een tikkeltje inhoudelijk te
duiden. Omdat zoiets onmogelijk is? Je denkt acuut met weemoed terug aan die stompzinnige
middelbare schoolvraag naar wat de dichter heeft bedoeld.
Wel
wordt bij herhaling gewezen op formele zaken: ‘In dit gedicht dat tweeënhalve
pagina lang is, worden de zinnen niet uitgesmeerd over diverse regels, maar
begint met elke regel een nieuwe zin. Het effect daarvan is dat we niet met
wankelende hinkstapsprongen door het gedicht gaan, maar aan het eind van elke
regel frontaal op de volgende botsen. Dat komt doordat in elke zin een andere
toon en functie zit.’
Frappant!
Deze zo wars van alle conventioneel formele dichtkunst schijnende poëzie is voor
de slippen dragende gourmands blijkbaar louter te smaken op zijn formele
kanten. O, wat is het toch een heerlijk ontregelend genot om te worden gedold
door zinnen die almaar ‘frontaal op de volgende botsen’. Zouden
Oosterhoffadepten dat echt menen? Ik ben bang dat ze voornamelijk menen dat te menen.
Zelf vind ik het zoiets als applaudisseren voor een boer die laat zien hoe hij
een kruiwagen vol kikkers laadt om er op zijn erf geen een meer in zijn bak te
hebben, en dat keer op keer, en dat dan te beschouwen als herbevestiging van
‘de vitaliteit van zijn creatieve kracht.’ Sisyfussen zijn we allemaal, maar hoe
onnozel kun je zijn? En we zijn toch niet in Fermignano?
Elders is te zien hoe het ook kan verkeren:
‘Ook het
hieronder volledig geciteerde zestiende gedicht uit de bundel,’ zo staat het op
de Reactor, ‘is een reflectie over de
eindigheid, waar tot overmaat van ramp de mens ook nog zijn invloed op laat
gelden. Het gedicht begint met een gedachte-experiment over het eeuwige leven,
tot de twijfel toeslaat na de ‘ja’:
De dood
houdt ermee op, hij of zij
kapt ermee.
Het is een uitgemaakte zaak,
ik heb een
uitgezaaide levensverwachting.
Nee.
Ja.
We zitten
vast aan veel te korte levens,
Mickey
Mouseballonnen aan een touwtje.
De peuter
die loslaat zet een keel op.
Ze maakt een
scène! Sla haar.
Van
schreeuwen krijg je ongelijk in je keel,
dat moet ze
weten; leer het haar.
‘Kijk,’ zegt
de bespreker dan – maar ik zie het
niet –, ‘daar heb je dan het touwtje van Jan Terlouw. De schreeuwende peuter
die een scène schopt – onredelijkheid is in Oosterhoffs wereld vaak vrouwelijk,
de dood in de beginregel is genderneutraal – roept in haar blèrende
verongelijktheid het beeld op van de vijfenveertigste president van de
Verenigde Staten. Het charisma van Donald Trump lijkt op dat van een schreeuwend
kind dat zijn ouders volledig in zijn greep heeft. Ze moeten luisteren, ze
moeten iets doen, ze zijn in zijn ban, en de opvoedpoli heeft zijn deuren al
gesloten.’
O, moet het op die manier, die inhoudelijke
benadering? Die tekst gaat dus, als ik dat wil, over Jan Terlouw en Donald
Trump! Je hoeft hem alleen linksom in je politieke karretje leeg te
kieperen, voor zover de lading er niet al voortijdig uitgesprongen is…
Of
moet ik als lezer fungeren als kruiwagen voor Oosterhoffs kikkers? Mon cul.
Waarom
maak ik me er dan druk over? Wellicht is Oosterhoff geen foute vent.
Vanwege de trend die erdoor wordt gevoed. W.H. Auden schreef in zijn ‘In memoriam W.B. Yeats: ‘hij werd zijn bewonderaars.’ Voor Oosterhoff geldt in mijn optiek dat hij bij leven zijn bewonderaars is.
Vanwege de trend die erdoor wordt gevoed. W.H. Auden schreef in zijn ‘In memoriam W.B. Yeats: ‘hij werd zijn bewonderaars.’ Voor Oosterhoff geldt in mijn optiek dat hij bij leven zijn bewonderaars is.