Luthers ruïne
Een sterrennimf
beheert uw schaamzang,
mens: herwin of
ontvlucht de nimfen die
fluiters afzuigen
waar Himmler hazen schiet,
hun rozen vult met
muffig humus, op wier
lymfe vliegen urineren.
Ere gij demonen
die Orpheus’ bosmistmachine
ziet als
eerste treurnis
in hem, diens blinde dans
als draaihond in
de geringste hersengeur;
bazigst suisden
ceders, deinden iepen,
wie voor minnen knisperden
schilden hem
die ze schande misgunden.
Ach, ga
slim falen godin,
kom hier rat, gierig goor
hels imago: verdiets
niets in alle schuld,
breng dit in,
naai, hang weg, ben high.
Is dit een goed gedicht of op zijn
minst een fascinerend gedicht? Ik kwam het min of meer bij toeval tegen op een
site van een dichter wiens naam ik niet noem, want het gaat me er hier niet om een
persoon op te hemelen of af te kraken, maar alleen om mijn eigen, wellicht
conservatieve houding tegenover poëzie die ik simpelweg niet ‘begrijp’. Meestal
houd ik het gauw voor gezien bij zogeheten Flarfpoëzie (waarin zoekresultaten
van het internet zijn verwerkt), L=A=N=G=U=A=G=E–poëzie, asemische poëzie en ander taalgeknutsel. Er schijnen dichters te
zijn die koste wat kost proberen elk semantisch ‘zinnig’ verband en elke
mimesis in hun gedichten uit te bannen, om zo te komen tot niet vermoede vorm-
en beeldcombinaties, neem ik aan. Iets waar ik mijn droomfasen voor meen te hebben.
Zo zijn er ook dichters die hun lukrake, ‘automatische’ handschriftgekrabbel
scannen en het met een programma voor optische tekenherkenning (OCR) ‘inlezen’
om te zien wat voor nieuw gedicht de software er voor hen van bakt. Het lijkt
mij allemaal prima, elke aanleiding of methode kan voor een kunstenaar bruikbaar
zijn; Leonardo wees al op het belang van het kijken naar vochtvlekken en
wolkenformaties. Maar de uitkomst ervan, het resultaat, dat zou toch een ander verhaal moeten zijn, lijkt me. Wat heb
ik aan een amorfe vochtvlek in de vorm van een nieuwe vochtvlek? Aan een
onleesbare tekst in de vorm van een onbegrijpelijke tekst? Dat schiet niet erg
op.
Vaak
zijn het allerminst onintelligente mensen die zich op die manier ledig houden.
Veelal hebben ze ook duidelijke (linkse) politieke ideeën over waarom ze op hun
manier bezig zijn, geen onsympathieke ideeën, zoals ze ook persoonlijk sympathiek
kunnen zijn. Ik ben zelfs met zo’n onder meer asemisch werkende dichter bevriend – hoewel het hem nog steeds niet
is gelukt mij over te halen tot soortgelijke praktijken als de zijne. En dat
niet omdat hij in een andere taal denkt en werkt (Karl is duitstalig). Ook in
Karls ‘gedichten’, tot stand gekomen door geflarf, gescan, ge-oulipo en wat al meer,
wil ik altijd ‘betekenis’ zoeken en ‘samenhang’ vinden, maar blijkbaar altijd
de verkeerde of, beter, verkeerd, want volgens Karl zit er geen betekenis in,
maar zijn ze en vormen ze betekenis. Of zoiets. In elk geval, vind ik en voel
ik, heeft Karl iets geniaals. En toch… Misschien, denk ik wel eens, ben ik er gewoon
te dom voor.
Hoe
dan ook, aan ‘Luthers ruïne’ bleef ik dus hangen. Het gedicht riep (en roept) allerlei
beelden in me op en die beelden leken om een samenhang, een soort verhaal te
vragen. Zo vermoedde ik verbanden tussen het mythische van Orpheus, de nimfen,
de godin, het landschap met bomen, een toespeling op het villen van de fluitist
Marsyas en het christelijke van schuld en verdoemenis, zoals uit de door Luther
vertaalde bijbel. Maar spoedig erna vond ik het dan weer een hoop onzin bij
elkaar. Ik kwam er niet uit.
Hoe
zou Karl zo’n gedicht lezen of tegemoet treden, vroeg ik me af. Hoewel hij
nauwelijks Nederlands kan lezen, stuurde ik hem het gedicht toch toe met die
vraag.
In
antwoord erop stuurde hij me geen theoretische uiteenzetting maar een gedicht
terug. Typisch Karl! Want wat had hij gedaan? Hij had alle letters als het ware
in een asemische zak gegooid (in feite was het Nederlandstalige, dus voor hem
amper te begrijpen gedicht al die zak én inhoud) en had zich tot doel gesteld
er nu juist een semantisch én traditioneel rijmend gedicht uit te voorschijn te halen, dus ermee te
construeren…, dat wil zeggen, met die 24 a’s, 6 b’s, 9 c’s, 23 d’s, 9 f-en, 20
g’s, 25 h’s, 48 i’s, 1 j, 2 k’s, 17 l’s, 20 m-en, 51 n-en, 15 o’s, 4 p’s, 31 r’s,
31 s-en, 19 t’s, 18 u’s, 5 v’s, 6 w’s, 1 y en 7 z-en.
Ja,
mijn vriend Karl is een dichter-bricoleur, maar wel een geniale, in elk geval
bijna, want hij heeft alle letters van het ‘origineel’ opgebruikt, zonder er
ook maar één aan toe te voegen – hij heeft alleen een stel komma's voor Umlauts omgeruild:
Venezianischer Morgen
Fürstlich verwöhnte
Fenster sehen immer,
was manchesmal uns zu bemühn geruht:
die Stadt, die
immer wieder, wo ein Schimmer
von Himmel
trifft auf ein Gefühl von Flut,
sich bildet ohne
irgendwann zu sein.
Ein jeder Morgen
muss ihr die Opale
erst zeigen, die
sie gestern trug, und Reihn
von
Spiegelbildern ziehn aus dem Kanale
und sie erinnern an die andern Male:
dann giebt sie
sich erst zu und fällt sich ein
wie eine Nymphe,
die den Zeus empfing.
Das Ohrgehäng
erklingt an ihrem Ohre;
sie aber hebt San Giorgio Maggiore
und lächelt lässig in das schöne
Ding.